zingen         Psalm 81:1

stil gebed

votum en groet

openingstekst        ‘Ik antwoordde u in de verborgenheid van de donder.’ (Psalm 81:8b)

zingen          Psalm 81:6,8

lezing van de wet des Heren

zingen          Psalm 81:9,11

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

zingen         kinderlied Evangelische Liedbundel 443

kindermoment

Zo, dat is een tijdje geleden dat we elkaar hier gezien hebben. Ik heb drie weken kunnen nadenken over wat ik zou meenemen. En het is dit.
Nee, geen nieuwe toga, voor als het heel warm is… Wat is dit? Een gele trui. Bij welke sport hoort dit? Bij wielrennen. En welke wedstrijd? Bij de Tour de France. Drie weken lang rijden zo’n 200 wielrenners door Frankrijk. Gisteren begonnen. In Duitsland, even door België en ook nog Luxemburg, maar dan echt Frankrijk door. 3000 kilometer totaal. En dan geen slakkengangetje, maar echt heel hard. Het is dan ook topsport.
Wie heeft trouwens die gele trui aan? De nr. 1. Alleen de nr. 1. Meer niet. Je hebt ook nog wel een paar andere truien: bijvoorbeeld met rode bolletjes. Dat is de bergtrui, die het beste in de bergen rijdt. Maar dat kan er ook maar 1 zijn.
Weet je, bij de Here God, is er gelukkig niet één winnaar. Maar kunnen we allemaal winnaar worden. Hoe? Door te geloven. Door vol te houden. Door van de Here Jezus te houden. En te weten dat Hij voor ons al gewonnen heeft, aan het kruis en toen Hij opstond uit de dood. Ik wens jullie bij die wedstrijd van het geloof alles wat je nodig hebt. Nu naar de kindernevendienst, eigenlijk een soort training voor die wedstrijd van het geloof.

schriftlezing 1       Psalm 29

zingen          Psalm 29:1,2

schriftlezing 2       Openbaring 10:1-7

zingen          Psalm 29:6

verkonding   Thema: een donderpreek

Gemeente van Jezus Christus,

Vorige week, met die drukkende warmte, was er het nodige onweer. Vaak moet ik dan denken aan vroeger. Als het onweerde, riep mijn vader door het trapgat naar boven: ‘Zijn jullie wakker, jongens?’ ‘Ja!!’, riepen wij in koor – met een stem trillend van gespannen verwachting. ‘Goed, jullie mogen naar beneden komen.’ Roets, dat lieten we ons geen tweede keer zeggen. In plaats van alleen in je bed, met je oren dicht voor de volgende klap, nu gezellig met z’n allen beneden. Het licht uit en naar buiten turen. Geweldig, gratis vuurwerk; sier- en knalvuurwerk ineen!
Later werd dat gevoel wel anders toen we in een weiland een koe op z’n rug zagen liggen: getroffen door de bliksem. En verderop een boom echt in tweeën gespleten, ook door de bliksem. En we hoorden het verhaal over de voetbalclub vlakbij, waar een bolbliksem over het veld was gegaan tijdens een wedstrijd. Het was een wonder dat er geen slachtoffers waren gevallen. Toen maakte die kinderlijke verrukking over gratis vuurwerk plaats voor huivering.

Ja, die huivering kenden   onze Germaanse voorouders in sterke mate. Als het onweerde, geloofden zij dat de god Thor met zijn wagen over de wolken reed. De zware wielen zorgden voor de donder en de bliksem werd veroorzaakt door z’n enorme hamer waarmee hij de vonken uit de wolken sloeg. Die Germanen kropen dan dicht bij elkaar, sidderend van angst, hopend dat letterlijk dat gedonder snel afgelopen zou zijn, want stel je voor dat Thor het op hen gemunt had…
Die huivering en die siddering kenden de oorspronkelijke inwoners van Kanaän ook. Die Kanaänieten geloofden dat dat het werk was van Baäl. Niet voor niets werd deze vaak afgebeeld met een bliksem in de hand. Aan deze god zijn ook de nodige liederen gewijd. Zo’n lied ligt ten grondslag aan Psalm 29.
‘Wat krijgen we nou, dominee? Hoor ik je nu zeggen dat Psalm 29 eigenlijk gebaseerd is op een heidens lied voor die afgod van een Baäl? Wat is dat voor een ketterse gedachte?’
Nou ketters… Psalm 29 kent gewoon de nodige bewoordingen en ook beelden, die we in Kanaänitische liederen ook tegenkomen. Maar dat wil niet zeggen dat Psalm 29 zo’n heidens lied is gebleven. Er is iets mee gebeurd. Vergelijk het maar met wat Paulus doet, als hij op de Areopagus is in Athene. Hij begint dan te vertellen over al die godenbeelden die hij in de stad heeft gezien en dat er ook eentje bij was, die gewijd was aan de onbekende god. ‘Nou, zegt Paulus, over Hem wil ik het met jullie hebben.’ En hij doet vervolgens het Evangelie uit de doeken.
Zoiets gebeurt dus ook met Psalm 29. Naar aanleiding van zo’n lied dat gewijd is aan de dondergod Baäl, wordt het Evangelie uit de doeken gedaan. Ja, want dat is Psalm 29: Evangelie, een goede, een blijde boodschap. Dit: dat die donder niet iets vertelt over Baäl, of over welke afgod of macht ook, maar over de HERE God. En dat is echt wel Iemand anders!
Baäl – Gideon ontdekte het toen hij die paal aan hem gewijd omhakte en Elia ook toen de priesters van Baäl bij de Karmel hun longen uit hun lijf riepen en smeekten, zichzelf tot bloedens toe sneden – Baäl zwijgt. De HERE God is anders. Hij spreekt. En is dat Evangelie, of niet?!
De HERE God spreekt. Niet voor niets klinkt dat zeven keer in deze Psalm: ‘de stem des HEREN.’ En hier wordt zijn stem vergeleken met een donderslag. Expliciet wordt dat gezegd in vers 3: ‘de stem des HEREN is over de wateren, de God der heerlijkheid doet de donder weerklinken.’
Zeven keer klinkt in deze Psalm dus die stem, die donderslag. En zeven is in de Bijbel niet zomaar een getal. Nee, het is een heilig getal, dat volmaaktheid uitdrukt. Zo ook hier, die zeven donderslagen, die zeven keer dat Gods stem weerklinkt, zegt iets over de Heilige zelf, over de Here God.
Natuurlijk is het zo dat de donder veroorzaakt wordt doordat bij de ontlading van de bliksem luchtmassa’s uitzetten en weer samenballen. Dat geeft die enorme klappen, waar je hart soms bijna van stilstaat. In de Bijbel gaat het om de betekenis ervan, de theologische betekenis. Ook de donder zegt iets over God. Wat dan? Dat je net als de Germanen, net als de Kanaänieten, moet sidderen van angst? Kijk, zulke donderpreken zijn ook de kerk niet voorbijgegaan. Daar konden en kunnen ze er ook iets van: de mensen de stuipen op het lijf jagen, ze bang maken voor een toornende God, die je altijd ziet, voor Wie het nooit goed genoeg is, wiens oordeel je moet vrezen, bij Wie je nooit zeker weet of je er wel komt.
Maar zo’n donderpreek is Psalm 29 niet, gemeente. Wis en waarachtig niet! Deze Psalm wil ons wel onder de indruk brengen van God, van Zijn stem, maar ons niet laten sidderen van angst. Nee, eerder laten trillen van verrukking: ‘Hoe groot zijt Gij, o Here God.’ Psalm 29 is een loflied! En noem die zeven donderslagen die klinken, maar de begeleidende paukenslagen.
Pauken, dat zijn in een orkest die enorme trommels, met dat zware geluid. Het gebeurt nog wel eens dat er in een symfonie eerst op de pauk geslagen wordt en daarna barst het orkest los in een prachtige melodie. Zo zijn die donderslagen hier ook bedoeld, als intro, als aankondiging. Zo was het trouwens ook op de berg Sinaï, hoorden we, voordat God begon te spreken, voordat Hij het volk zijn Tien Woorden gaf, toen bliksemde en donderde het ook op de berg.
Zo zijn die donderslagen hier in Psalm 29 ook bedoeld, als een aankondiging. En dan is het ook goed om nog iets over de achtergrond van deze Psalm te weten: in het Oude Israël werd hij gezongen voor het nieuwe jaar, dat was ook het begin van de regentijd. De tijd ook van hevige onweersbuien. Je ziet het in de verte weerlichten. De bui komt dichterbij. De tijd tussen de bliksemflitsen en de donderslagen wordt steeds korter. En dan hoor je de druppels vallen, al gauw steeds sneller, tot het een stortbui is. Nou, reken maar dat een Israëliet dan dankbaar was, want wat was het land intussen droog, letterlijk barstensdroog! Maar nu regen: dus vruchtbaarheid!
Dat vertelt die eerste donderslag in vers 3: ‘De stem des Heren is over de wateren.’ Het water dat in ruime mate uit de hemel valt. Wat een zegen! De Schepper vergeet zijn aarde niet, vergeet zijn mensen niet, vergeet ons niet. Kijk hoe Hij zorgt, hoe Hij zegent, hoe zo alles groeien en bloeien kan. Nee, Psalm 29 is geen dreigende, maar een dankbaar stemmende donderpreek.

‘Dat is heel mooi dominee, en ik kan me daar bij dat eerste deel van de Psalm nog iets voorstellen, maar hij gaat wel verder. En dan wordt het toch allemaal een stuk rauwer, om niet te zeggen gewelddadiger?’
Dat is waar. En het is misschien goed, om die woorden niet in de wat gedragen NBG-vertaling te horen, maar in de berijming van de Psalmen voor Nú, echt taal van de 21e eeuw zeg maar:

Daar spreek de HEER, een boom splijt middendoor onder zijn stemgeweld.
Daar spreekt de HEER, en in het cederbos wordt elke boom geveld.
Het bergland springt, als God spreekt, op, geschrokken,
als een woudos,
als een schichtig stierkalf. Deze stem slaat als de bliksem in.

 Daar spreekt de HEER, en de woestijn beweegt,
het zandland beeft voor hem.
Daar spreekt de HEER, de grote grenswoestijn
krimpt in elkaar van pijn.
Een hert ontdoet zich van haar jong. Gods stem
ontschorst de bomen.

Op Youtube vind je bij de nodige Opwekkingsliederen eigengemaakte filmpjes. Misschien kent u ze wel: prachtige plaatjes, die op een mooie manier in elkaar overgaan, met zo’n mooi loflied erbij. Nu heb ik in dit verband nog nooit beelden voorbij zien komen met angstige dieren, met ontschorste en gespleten bomen, met een landschap waar de vernietigende uitwerking van een verschrikkelijke storm te zien is. Nee, het zijn altijd plaatjes van prachtige bloemen, zonsondergangen, spelende dieren, mooie tuinen, enz. En dat vertelt ook iets over Gods grootheid, maar die beelden van Psalm 29 ook: die van de dreunende donder, een woeste storm en ander natuurgeweld. Hoe komt dat we dat eigenlijk niet met God verbinden? En ik zeg bewust ‘we’, want ik stel de vraag ook aan mezelf, gemeente.
Ik las tijdens de voorbereiding een meditatie van Van Ruler en die zette me aan het denken. Hier een fragment, dat ik u niet wil onthouden: ‘We hebben een te zachtaardige, om niet te zeggen zoetsappige opvatting van God. De factor van het geweld ontbreekt er te zeer in. Hoe men er dan nog enig besef van kan hebben dat God en de wereldwerkelijkheid, gelijk ze feitelijk is, kunnen samengaan, is een raadsel. Dat blijkt ook wel. Er zijn niet voor niets zoveel mensen het Godsbesef kwijt. Als men zich eerst God te geweldloos denkt en dan kijkt naar de werkelijkheid van de wereld, dan moet men God wel kwijtraken. Daarom is dit realisme van de Psalm zo gezond. Als men God wil ontmoeten, moet men Hem in de volle rauwe en harde werkelijkheid van het leven en de wereld ontmoeten. Anders ontmoet men Hem nooit en kan men Hem alleen maar mislopen.’
Tot zover dit citaat, deze indringende woorden. En ik denk dat het waar is. Als we geloven dat God overal is en dat Hij almachtig is, dan kunnen we Hem niet alleen maar tot zeg maar het mooie, lieve en zachte beperken, maar dan is Hij ook in de rauwe en harde werkelijkheid van het leven te vinden. Anders maken we van God een tandeloze tijger, zei eens iemand. Nee, laten we God vooral God laten zijn, die overal is, inclusief in dat voor ons zo duistere deel van de werkelijkheid. Hoe dat precies zit? Ik weet het niet. Het is en blijft een raadsel. Niet voor niets staat in Psalm 81 – we begonnen er de dienst mee – dat God antwoordde in de verborgenheid van de donder.’ Juist ook de donder vertelt over Gods mysterie, over zijn verborgenheid, over zijn wegen die we niet kunnen narekenen.
Daar loopt ook Johannes in Openbaring 10 tegenaan. Ook daar klinken 7 donderslagen, als een nieuwtestamentische echo van Psalm 29. En ook daar zijn we bij Gods ingrijpen in deze werkelijkheid, zijn oordelen zelfs in deze wereld. Sommigen kunnen die zo aanwijzen, maar Johannes moet het verzegelen, hij mag het niet opschrijven. Het blijft dus een mysterie.
Maar ook al krijgen we er geen vinger achter, het is niet het laatste wat de donderpreek van Psalm 29 ons te zeggen heeft. Er klinkt boven deze bastonen zeg maar ook nog een bovenstem uit. Dat wat in vers 10 staat: ‘De HERE troonde boven de zondvloed.’ Zoals het hier vertaald is, is het iets uit het verleden, uit de tijd van Noach. En toen tróónde God ook boven de zondvloed, Hij had en hield de regie. Maar die woorden van vers 10 zijn ook te vertalen in de tegenwoordige tijd: ‘God troont boven de vloed.’ Ook nu. En dat is zo hoopvol en vertrouwenwekkend. Want die vloed is meer dan alleen maar water. Nee, de vloed staat in de Bijbel voor het chaotische, voor dat wat zich tegen God verzet. God troont daarboven. Hij regeert. Nee, niet de natuurwetten regeren. Ook niet het natuurgeweld. En ook niet de machtigen in deze wereld: Trump en Poetin, Merkel of Erdogan. En ook niet de terroristen of anderen die angst zaaien. Niet de machten of  welke afgod dan ook. God de Heer regeert. Nee, dat gaat niet zonder slag of stoot. Dat kost strijd. Vandaar dat geweld soms in deze wereld, dat wat ons schokt en opschrikt. Maar God troont. Hij regeert, dwars door alles heen.
Dat bezingt deze Psalm dus boven alles: hoe indringend Gods stem is, hoe geweldig zijn daden, niet na te rekenen. Dan is het ook niet vreemd dat er in deze Psalm ook gebogen wordt, er een knieval gemaakt: Hoe groot zijt Gij en hoe klein zijn wij!

Over onze eigen kleinheid gesproken. Nog iets over de achtergrond van deze  Psalm. Oorspronkelijk had deze dus een plaats in de tijd van het nieuwe jaar. Dat was niet alleen het begin van de regentijd. Het was ook de tijd, waarin de Grote Verzoendag viel. De tijd waarin het volk Israël, man voor man, en vrouw voor vrouw, zich verootmoedigde voor God en de eigen zonden en tekorten te binnen bracht én beleed. Die kleinheid herkennen wij toch ook: dat we met onze zonden en schuld niet voor God kunnen bestaan, want God haat het kwaad, het vloekt met Zijn heiligheid. Het wekt Zijn toorn op. Vergelijk het met de bliksem. Niet voor niets wordt in dit verband God in de Bijbel een verterend vuur genoemd. Kijk, voor de donder zelf hoe je niet bang te zijn, de bliksem ervoor, die is echt gevaarlijk!
‘Wacht even dominee. Wordt het nu toch een echte ouderwetse donderpreek? Moeten we nu toch bang zijn voor het oordeel van God?’
Diezelfde Bijbel zegt, bij monde van Paulus: Er is geen veroordeling. ‘Hoe kan dat? Ziet God dan toch alles door de vingers? Is Hij dan toch zo’n Goeierd, eigenlijk heel slap?’
Nee. God heeft het kwaad niet door de vingers gezien, maar werkelijk veroordeeld en gestraft. Alleen heeft Hij die straf zelf op zich genomen, in Zijn Zoon Jezus Christus. Of om het anders te zeggen, in het beeld van Psalm 29: Christus is de bliksemafleider. Hij is getroffen, heeft zich laten treffen, door de bliksem van Gods toorn over de zonde, zodat wij vrijuit mogen gaan. Ja, in Hem geloven, met Hem verbonden zijn, betekent géén veroordeling, dus géén angst.
Dat vertelt die donder van Gods stem ook. Zo luid als de donder klinkt, zo luid is Gods vrijspraak, is Zijn liefde voor ons!
Nee, dat ontdek je niet zomaar, niet in het open veld bij een flinke onweersbui zeg maar. Daarvoor moet je ergens anders zijn! Daarom doen die mensen die zeggen God alleen te zoeken in de natuur in feite zichzelf zo tekort, want ze vinden slechts een glimp van God, niet zijn hart, niet Zijn liefde, niet die bliksemafleider die Christus is. Daarvoor moet je echt in het Woord zijn, en op de plek waar dat Woord open gaat: de kerk. Niet voor niets loopt die donderpreek van Psalm 29 daar ook op uit. Als in vers 9 de zevende en laatste donderslag geklonken heeft, dan staat er: ‘Maar in zijn paleis zegt ieder: Ere!’ En ‘paleis’ is niets anders dan Gods huis; toen de tempel, nu de kerk zeg maar.
Daar wordt die weinig gearticuleerde donderpreek uit Gods schepping verder uitgewerkt. Daar gaat die Bijbel open en ontdekken we dat God niet alleen spreekt door de donder, maar ook in de suizende stilte. Daar gaat het niet alleen die enorme watermassa’s van een stortbui en de oervloed, maar ook om die paar druppels uit het doopvont, teken van Gods vergeving en vernieuwing. Daar zingen we met elkaar Gods lof. En als we zelf moeilijk meer zingen kunnen, zingen anderen ons voor, en mogen zachtjes mee gaan doen, totdat het ook weer in ons zingen gaat. Daar horen we van dat geweldige visioen dat het geweld niet het laatste woord heeft, maar vrede.

Ja, lieve gemeente, dat is letterlijk het laatste woord van deze donderpreek, vers 11: vrede. Shalom. Daar gaat het God om. Om vrede met Hem, door Christus, die onze vrede is, de grote bliksemafleider. Om vrede in ons hart in plaats van onvrede en onrust. Maar ook om vrede met elkaar in plaats van verwijdering en afwijzing. Om vrede voor Zijn volk in plaats van antisemitisme, aanslagen en nieuwe oorlogen. Om vrede in deze wereld, een vrederijk dat nooit meer eindigen zal. Die vrede wil God. Die vrede werkt Hij. Die vrede zal zeker komen.
Kijk, zo’n donderpreek, met zo’n slotakkoord, doet verlangen naar meer, toch?!

Amen

zingen          Gezang 478:1,6,7

gedenken overleden gemeentelid

dankgebed en voorbede

inzameling van de gaven

slotlied        Psalm 150

zegen