zingen Psalm 75:1
stil gebed
votum en groet
openingstekst Jezus zegt: ‘Het eeuwige leven is dat zij U kennen, de enige ware God, en Hem die U gezonden hebt, Jezus Christus. (Johannes 17:3)
gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriflezing 1 Psalm 139:1-6
zingen Gezang 326:1,5
verkondiging Een verrassend vierluik (deel 1)
Gemeente van Jezus Christus,
In menig oude kerk kun je ‘m ontdekken, meestal bovenin: zo’n driehoek met een oog erin. Het is het symbool van Gods alziende oog. Zonder woorden drukte het uit: God ziet alles! En vaak werd er bij gedacht: ‘Dus pas maar op!’
Kom je dit eigenlijk ook niet tegen in Psalm 139? Vers 7: ‘Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen, hoe aan uw blikken ontkomen?’ Dit klinkt toch helemaal naar die driehoek met dat oog erin. Dat is toch een dreigende en beangstigende klank. Als ‘Big Brother is watching you’, als het ‘boze oog’. Is dat de strekking van Psalm 139? God die alles ziet, die alles weet, dus berg je maar?!
Inderdaad gaat het in het eerste deel , op dat eerste luik zeg maar, over Gods alwetendheid, zoals dat in de klassieke theologie heet. ‘HEER, U kent mij, U doorgrondt mij, U weet het, als ik zit of sta, u doorziet van verre mijn gedachten…’ Met name het woord ‘kennen’ springt eruit. Maar liefst 7 keer klinkt het in deze Psalm! Maar kennen is hier, en ook elders in de Bijbel, veel meer dan weten alleen. ‘Kennen’ hoort in de Bijbel tot de taal van de liefde. Dat is mooi te zien aan de uitdrukking: ‘Adam bekende Eva, zijn vrouw.’ Dat betekent dat hij haar beminde. Kennen gaat dus veel dieper dan weten. Het betekent zoiets als: van iemand willen weten, je vol liefde met de ander inlaten, omgang hebben, tot het allerintiemste toe.
Als Psalm 139 dus spreekt over hoe God ons kent, dan wordt daar niet bedoeld dat Hij een soort sleutelgatkijker is, Big Brother die ons nauwlettend in de gaten houdt – heel beklemmend en beangstigend. Nee, dan wordt er bedoeld dat Hij ons liefheeft, dat Hij omgang met ons wil hebben.
Als je van iemand houdt, dan wil je degene toch steeds beter leren kennen? Dan heb je op een gegeven moment geen geheimen meer voor elkaar. Dan hoeft diegene maar een half woord te zeggen en je begrijpt al precies wat hij of zij bedoelt. Zo geldt dat op ultieme wijze voor God. Hij kent en doorgrondt ons. Hij weet van ons diepste geheimen en verlangens, van onze vreugdes en ons verdriet. Niets is voor Hem verborgen. Dat is niet beangstigend, maar juist vertroostend en bemoedigend.
God werkelijk en totaal kennen… Hoe zou dat kunnen?! Hij is te groots, te verheven, zo’n diep mysterie. Wij kunnen Hem niet narekenen en begrijpen. Maar het bijzondere van de Psalm is nu juist dat deze het perspectief omkeer t: Hij kent ons wel helemaal en totaal! Hij doorgrondt ons. We zijn gekend! Ík ben gekend.
Ja, zo persoonlijk is het. Persoonlijker dan deze Psalm kan het ook niet: ‘HEER, U kent mij, U doorgrondt mij (…) geen woord ligt op mijn tong, of U HEER, kent het ten volle.’ Onvoorstelbaar, maar waar, dat die grootse, onvergelijkelijke God, met mij omgaat, mij kent, mij liefheeft.
Het treffende is dat dit verbonden is met het gewone leven: ‘mijn zitten en staan, gaan en liggen.’ Het alledaagse leven dus. Daarmee is Hij vertrouwd. Daarin wil Hij ons kennen, liefhebben, ons leven delen.
Leven met God is dus niet alleen voor de bijzondere momenten, voor de bijzondere ervaringen. Nee, dat bestrijkt het hele leven, met z’n hoogten en diepten, de dagen met een gouden randje, maar evengoed de grijze en gewone dagen. Alle dagen kent Hij ons, weet Hij van ons, houdt Hij van ons. Ja, als je dat beseft, ga je toch vanzelf zingen…
zingen Psalm 139:1
schriftlezing 2 Psalm 139:7-12
verkondinging Een verrassend vierluik (deel2)
‘God ziet alles’, had een dominee gezegd. Maar een jongen schreef op: ‘Maar Hij verraadt ons niet.’ Het gaat in dit deel, op dit luik, namelijk niet alleen over Gods alziendheid, – vers 7: ‘Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen, hoe aan uw blikken ontkomen?’ – het gaat ook over Gods alomtegenwoordigheid, vers 8: ‘Klom ik op naar de hemel – U tref ik daar aan, lag ik neer in het dodenrijk – U bent daar.’ Nee, God verraadt ons niet. Ook hier spreekt weer zo de taal van de liefde. Als je van iemand houdt, dan wil je bij de ander zijn, toch? Zo geldt dat zeker voor de Here God. Waar je ook bent, Hij is daar ook. Alomtegenwoordig: ‘op bergen en in dalen, ja overal is God.’
Ook in de dalen. Of zoals het in de psalm klinkt, vers 11: ‘Al zei ik: ‘laat het duister mij opslokken, het licht om mij heen veranderen in nacht,’ ook dan zou het duister voor U niet donker zijn – de nacht zou oplichten als de dag, het duister helder zijn als het licht.’
Je kunt zelf het duister opzoeken, wegdwalen bij God vandaan, ‘onder zeil gaan in de zonde’, zoals iemand treffend zei, maar God weet je te achterhalen, Hij zoekt je op, Hij komt je tegen. Geen plek is voor Hem te vuil of te vies, te ver of onbereikbaar. Zijn liefde komt niet van mij los. Hij wil me niet kwijt. Daarvoor is Hij zelf in Christus in het diepste dal neergedaald, in de donkerste duisternis. Tot in de hel. Op Hem liet Hij al die zonden neerkomen. Hij droeg ze. En droeg ze weg. En zo werd het duister licht, stralend licht!
Maar ook als je zelf het duister niet opzoekt, maar het je overvalt – bijvoorbeeld door een ingrijpend ontslag, een ernstige ziekte, depressiviteit of ander psychisch lijden, een groot verlies – momenten waarop je het niet meer ziet zitten – zo donker is het, dat je wanhopig uitroept: ‘Laat het duister mij opslokken – ook dan is Hij daar en maakt het duister licht. Niet dat je dat altijd voelt, maar je mag het weten, het wordt je ook vanavond verkondigd, door zo’n persoonlijke psalm, die je je ook helemaal eigen mag magen, mag meezingen, mag inzingen en mag uitzingen.
zingen Psalm 139:6
schriftlezing 3 Psalm 139:13-18
verkondiging Een verrassend vierluik (deel 3)
Vandaag is het moederdag. Allemaal hebben we een moeder, of in ieder geval er één gehad. Want zonder moeder waren we er niet geweest. Maar ook zij was er weer niet geweest zonder Schepper. En daar gaat het derde luik van de Psalm over. En weer op die uiterst persoonlijke wijze: De HERE God kent mij, is bij mij, vanaf het allerprilste begin. Toen ik een klompje cellen was in de baarmoeder. Toen ik daar uitgroeide tot een minimens, tot een mensenkind. Daar was U bij. Sterker nog: U vormde mij, U weefde mij tot dat unieke mensenkind dat ik mag zijn, zoals er geen tweede is.
Op een wonderschone en tere wijze wordt dit in de Psalm getekend. Ook met een verrassend beeld, vers 15: ‘Kunstig werd ik geweven in de schoot van de aarde.’ Natuurlijk moet je dit niet letterlijk nemen. Wij zijn niet een soort aardmannen, zoals die in de fantasy van Lord of the Rings ontsproten zijn, letterlijk in de diepte van de aarde gemaakt, met veel hocus/pocus. Nee, Psalm 139 is poëzie. Dit beeld wil zeggen dat ons ontstaan ook een wonder is, een mysterie: geweven in het verborgene. En dat we tegelijk aards zijn, nietig, kwetsbaar.
‘Prachtig,’ denkt u misschien wel, ‘maar hoe zit het dan met de weeffouten? Kinderen die met een beperking geboren worden? Gehandicapten? Deze week zaten twee moeders bij de talkshow van Jeroen Pauw. Ze vertelden over hun zwaar meervoudig gehandicapte kinderen, waarvoor geen plaats is in instellingen, omdat ze teveel zorg nodig hebben. Dat gebeurt nu thuis. En dat is zwaar, heel zwaar. Ze herkennen hun eigen ouders niet. Ze zijn volstrekt afhankelijk. Moet je daarvan dan ook zeggen met de Psalm: ‘Wonderbaarlijk is wat U gemaakt heeft’? En wat dacht je van kinderen die in de moederschoot overlijden of kort na de geboorte? Zijn dat ook geen weeffouten van de Here God?’
Hoe het precies zit, weet ik niet. Ook dit hoort bij het mysterie van het leven. Ook deze mensenkinderen zijn door God gekend. Henri Nouwen schreef een prachtig boekje over Adam, een meervoudig gehandicapte man, die naar onze maatstaven eigenlijk weinig tot niets kon. En toch nam Henri Nouwen hem vaak mee naar lezingen. ‘Want,’ zei hij, ‘ik leer heel veel van Adam. Hij leert mij wat liefde is. Hij leert mij dat ik voor God niet eerst van alles moet presteren, voordat Hij mij aanvaardt. Nee, het is andersom. Ik ben door Hem aanvaard. Ik mag er zijn. Ik mag ontvangen. Dat is liefde.’
Dit derde luik heeft nog zo’n detail, dat vragen kan oproepen, vers 16: ‘Alles werd in uw boekrol opgetekend, aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één.’ Dit klinkt toch naar een volledig gedetermineerd bestaan? Als een leven dat al helemaal vaststaat, voorgeprogrammeerd is in Gods grote computersysteem zeg maar, en zich zo ook ontrolt. Zonder dat ik daar enige invloed op kan uitoefenen.
Maar wordt het leven dan niet een soort noodlot?! Nee, dat is een heidense gedachte. Die wel genoeg mensen in de greep kan houden, ook christenen die dit zo teruglezen in deze Psalm.
Maar de God van Israël valt niet samen met het lot. Hij heeft ons niet geschapen als geprogrammeerde machines, maar als unieke mensenkinderen met een eigen verantwoordelijkheid, met de mogelijkheid om te kiezen.
Maar God is wel God, en Hij laat niets aan het toeval over. En dat willen deze woorden zeggen. Ik las ergens deze mooie uitleg: ‘Hij legde bij voorbaat zijn liefde en zorg vast. Zette het bij wijze van spreken zwart op wit, als in een boekrol. Voordat er iets bij mij begint te leven, is God al op alles voorbereid. Ook op al mijn zonden en sores. Alle dagen van mijn leven zijn omgeven door die liefde en zorg.’ Zo leidt Hij mijn leven, ook als ik verkeerde keuzes maak, of als ik het helemaal niet door heb. Ja, ik heb het meestal pas achteraf door, hoe God m’n leven leidt. En dan ben ik zo blij dat ik niet aan een onpersoonlijk noodlot ben overgeleverd, of aan mijn eigen hersens waarin alles gedetermineerd vast zou liggen, zoals menig wetenschapper ons vandaag de dag wil laten geloven. Nee, dan ben ik, samen met de psalmdichter, blij verwonderd dat er een persoonlijke Heer is, die mijn leven draagt en leidt, ook al begrijp ik lang niet altijd hoe. Maar het is bij Hem in goede handen.
zingen Psalm 139:8
schriftlezing 4 Psalm 139:19-24
verkondiging Een verrassend vierluik (deel 4)
Het was een bijzonder drieluik tot nu toe, een geliefd drieluik ook bij velen. Maar de Psalm heeft nog een vierde luik. En dat ziet er zo anders uit. Het voelt zo anders. ‘Als een duikeling uit verheven sferen naar de harde koude grond’, merkt Willem Barnard op. En laten we wel wezen. Wie moet er niet slikken van woorden als: ‘God, breng de zondaars om (…) Zou ik niet haten wie U haten, HEER, niet verachten wie tegen U opstaan? Ik haat hen, zo fel als ik haten kan, ze zijn mijn vijand geworden.’
Wat moet je hiermee? Een uitlegger, die ik ergens tegenkwam, neemt hierbij geen blad voor zijn mond: ‘Dezelfde man die zich met bijna mystieke aandacht verdiept in de alwerkzaamheid van God, wordt onmiddellijk een hartstochtelijke fanaticus als hij aan de ‘goddelozen’ denkt. Het is hetzelfde psychologische verschijnsel dat in de islam zo vaak naar voren komt…’
Heeft deze uitlegger gelijk? Nou ja, hij besteedt er in ieder geval nog aandacht aan. Velen laten dit gedeelte liggen, laten dit luik gesloten, als ze over Psalm 139 preken. Het doet denken aan die moderne versie van Psalm 139 uit de Opwekkingsbundel, nr. 518, om precies te zijn:
Heer, U doorgrondt en kent mij
mijn zitten en mijn staan
en U kent mijn gedachten,
mijn liggen en mijn gaan.
Een heel geliefd lied, misschien ook wel bij u of jou. Maar het is een drieluik, geen vierluik, zoals het origineel. Met geen woord wordt gerept over dat slotgedeelte, over die haat van de dichter.
Toch doe je dan geen recht aan de hele Psalm. Ook dat slotgedeelte hoort erbij. Weet je, als je het weglaat, dan kan dat wel leiden tot een ‘versuikering van het geloof’, zoals iemand treffend zei. Dan is het geloof zoet en misschien makkelijk verteerbaar, maar in het geloof kan het juist ook wringen en schuren, en zulke bijbelgedeelten als dit vierde luik van de psalm geven het juist pit, diepte en ernst.
Maar hoe dan? Psalm 139 spreekt de taal van de liefde, ontdekten we al eerder. Ook hier! Dat klinkt misschien raar met zulke heftige frases als: ‘Ik haat hen, zo fel als ik haten kan.’ Maar toch is het waar. Het gaat hier immers niet om haat tegen ‘míjn vijanden’, tegen mensen die ik absoluut niet mag. Nee, die vijanden moet ik juist liefhebben, zegt Jezus in het Evangelie. Het gaat hier, vers 20, over ‘Úw vijanden.’ Over Gods vijanden. En wat maakt hen tot Gods vijanden? Omdat het mensen zijn, die (vers 19) ‘bloed vergieten, die kwaadaardig over God spreken, die zijn naam misbruiken.’ Als je dat allemaal langs je heen laat glijden, dan krijg je een versuikerd geloof, of moet ik zeggen: een slap, futloos geloof. Elie Wiesel, de bekende Joodse overlevende van Auschwitz én winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede; hij zei eens terecht: ‘de tegenpool van liefde is niet haat, maar onverschilligheid.’
En dat is de dichter van de Psalm nou juist helemaal niet: onverschillig. Nee, hij is diep geraakt door Gods liefde voor hem, door Gods betrokkenheid op hem, overal, van de wieg tot het graf. En daarom wil hij deze Heer volgen en met zijn ogen naar deze werkelijkheid kijken. Vandaar die haat, die dus een vrucht is van die liefde voor God. Of zoals iemand het eens klip en klaar vertolkte: ‘Het moet wel dat als ik van U hou, dat ik dan de pest heb aan wie de pest aan U heeft.’
Herkent u dat? Dat je radicaal afstand neemt van alles wat tegen God opstaat, wat zich vergrijpt aan Gods schepselen, wie niet kijkt op een leven meer of minder, wie spot met Gods naam, of Gods naam juist misbruikt – dus misschien wel heel vroom God voor hun karretje spannen, maar dan voor eigen gewin – dat je daar de pest aan hebt, dat je dat haat? Dat je daar onmogelijk door één deur mee kan, omdat je God en Vader je daar te lief en heilig voor is.
Laat ik het toepassen op de afgelopen week. Dat het je boos maakt, een heilige woede zeg maar, als je ziet hoe zo’n christelijk politicus in Indonesië een paar jaar de gevangenis in moet, omdat de rechter zich laat leiden door fanatieke moslims. Of als je leest hoe pervers en kwetsend er op bepaalde internetsites over en tegen vrouwen wordt geschreven. Of hoe nietsontziend dictators hun macht proberen veilig te stellen, en daarbij ook niet schromen om vele slachtoffers te maken, waaronder kinderen. En vul het zelf maar aan.
Dat laat je toch niet onverschillig?! Nee, als je van God houdt, als je vol bent van zijn liefde, dan haat je ook wat tegen God ingaat.
Klinkt dit nou toch niet fundamentalistisch en extremistisch? Nee, want dan leidt die haat, die boosheid, tot geweld, tot het in eigen hand nemen. Maar dat gaat ook tegen God in. Want van God houden, bij Jezus horen, betekent juist geweldloze toorn, het niet in eigen hand nemen, het overlaten aan de rechtvaardige God.
Bovendien snijdt dit ook in eigen vlees. Kijk, een fundamentalist en extremist is overtuigd van zijn eigen gelijk. Die wijst alleen naar de ander die het helemaal mis heeft. Maar als volgeling van Jezus sta je juist altijd open voor zijn kritiek, voor zijn Geest die blootlegt wat er in jouw leven ingaat tegen Gods goede bedoelingen. Ten diepste ben ik echt niet beter dan de ander. Daarom eindigt de Psalm, dat verrassende vierluik, ook met een gebed, een eerlijk en kwetsbaar gebed: Beproef mij, Heer, of er in mijn leven geen dingen tussen U en mij instaan, misschien wel zonder dat ik er erg in heb. Breng het aan het licht en leid mij op Uw weg.
Of zoals het zo mooi en raak verwoord is in de versie van Psalmen voor Nu, en bid je het mee, net zo eerlijk en kwetsbaar?
Heer, ken mij door en door
en kijk maar in mijn hart.
Het boek ligt open, Heer. U leest het maar.
U weet dat ik uw weg wil volgen, Heer.
Laat mij niet gaan als ik verdwaal,
maar zoek me op. Ik wil u achterna.
Amen
zingen Psalm 139:13,14
geloofsbelijdenis met de woorden van artikel 1 en 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis
zingen Evangelische Liedbundel 163
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
zingen Psalm 75:7
zegen
Mooie uitleg dat ps. 139 een vierluik is. Vs.19-22 horen er inderdaad wel degelijk bij. Ik las laatst een uitleg dat David zich heftig aangevallen voelde, door Gods vijanden, en dat dit de reden was om ps.139 te dichten.
Zelf interpreteer ik de vijanden in deze vs.19-22 anders, in de wetenschap dat het misschien niet klopt. Toch geeft me het veel troost: het zijn de negatieve gedachten, bijv. over mijn situatie, of over wat iemand mij heeft aangedaan, de gedachten die mij van God afhouden. Die gedachten personificeer ik als vijanden van God, die met listige plannen mijn Vrede weg willen halen. Dan bid ik: doorgrond mij, o God, en zie of er een heilloze weg bij mij is. En leid me op de eeuwige weg.