welkom en mededelingen 

zingen           Psalm 25:1,2 ‘Heer, ik hef mijn hart en handen’

stil gebed

votum en groet      

aanvangstekst        ‘In de morgen, HEER, hoort U mijn stem, in de morgen wend ik mij tot U en wacht.’ (Psalm 5:4)

zingen           Lied 216 ‘Dit is een morgen’

lezing van gebod des Heren     uit 1 Petrus 5

zingen           Hemelhoog 443:1,2,4 ‘Ach, blijf met uw genade’ 

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

kindermoment 

We kijken naar een kort stom filmpje. Nee, het is niet stom in de zin van raar of gek, maar stom in de zin dat er niet gesproken wordt. Maar er is wel genoeg te zien. Dat heeft alles te maken met het bijbelverhaal van straks in de kindernevendienst.


                                                                                                                                               (hier een still uit het getoonde filmpje)

Wie waren die man en die vrouw denk je?
Wat was dat kruipende beest? Het is een slang.

En uiteindelijk ging het hek op het eind dicht, en stond er ‘verboden toegang’. Waar was het verboden toegang? In het paradijs, in de tuin…
Nou, daar gaan jullie over horen. Als jullie nu terugkomen zingen we het projectlied. Dan gaat het ook over de tuin.

schriftlezing            Genesis 3:1-24

zingen           Psalm 51:1,5 ‘Ontferm u God, ontferm u, hoor mijn klacht’

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Paradise Lost – het is de titel van het meesterwerk van John Milton. Na Shakespeare de grootste dichter van Engeland. Milton was blind toen hij het in 1667 uitbracht. Hij moest het van begin tot eind dicteren aan iemand die het voor hem opschreef. Dat maakt dit meer dan 10.000 versregels tellende gedicht nog indrukwekkender.
Paradise Lost, oftewel Het paradijs verloren; waarom schreef Milton dit werk? De reden was eigenlijk heel existentieel. John Milton kende namelijk een moeilijk leven. Bij de geboorte van hun dochter was zijn vrouw overleden. Later overleed een zoon. John kwam tot overmaat van ramp in de gevangenis terecht en zoals gezegd was hij blind geworden. Milton was een gelovig man, dus al die moeiten brachten hem bij vragen als: ‘God, waar bent U?’ en ‘Waarom zijn de dingen zoals ze zijn?’ Voor Milton was duidelijk: we zijn iets verloren, we zijn wat kwijtgeraakt. Het paradijs. Paradise lost. En daar wilde hij z’n belangrijkste werk aan wijden. Ondanks, of moet ik zeggen: dankzij?, al die tegenslagen.

Wat is dat paradijs? We komen het in het begin van de Bijbel tegen. Daar in Genesis heet het trouwens de hof, de tuin van Eden. In Genesis 2 duikt het op. In het tweede scheppingsverhaal. Dat is al bijzonder: het begin van de Bijbel kent twee scheppingsverhalen, met ieder z’n eigen accenten. Het eerste scheppingsverhaal vinden we in Genesis 1. Dat is een soort lied, inclusief refrein: ‘En God zag dat het goed was.’ Het tweede scheppingsverhaal, uit Genesis 2, is meer proza. De schepping van de mens wordt daar uitgebreider verteld: beeldender, plastischer. Het eerste scheppingsverhaal begint met de scheiding tussen licht en duisternis. Het tweede scheppingsverhaal heeft het juist over het verschil tussen leegte en volheid, tussen droogte en leven. Er groeit niets op de lege aarde, totdat God het water geeft. En zo ontstaat in de dorre woestenij een oase, de tuin van Eden. Die is er voor de mens. Niet als een soort Luilekkerland, maar om deze tuin te bewaren en te bewerken.

Die hof van Eden is ook een proeftuin, waar de mens mag groeien in afhankelijkheid van God, waar hij Gods medewerker mag zijn in de zorg voor de schepping. Die proeftuin staat symbool voor hoe het er tussen God en mens aan toe moet gaan. In het midden van de tuin staan twee bomen die daarbij de proef op de som zijn. De eerste boom is de boom des levens. Waarmee gezegd is: de mens is niet vanuit zichzelf onsterfelijk. Hij is geen god. Hij is geschapen vanuit stof. Hij moet het hebben van God die leven geeft, hier gesymboliseerd in die boom des levens.
In de relatie met God gaat het er niet gedwongen aan toe. Dat is ook geen liefde. Nee, bij liefde hoort ook vrijheid. Om echt van binnenuit te kiezen voor de ander. Ook voor de Ander met een hoofdletter. Maar die vrijheid kent wel grenzen. Een grenzeloze vrijheid gaat namelijk ten koste van de ander. Vandaar die andere boom, waar juist niet van gegeten mag worden. Dat is de grens, omdat die boom staat voor het kennen van het goede en van het kwade. En die kennis is aan God. Als de mens van die boom zou eten, zou hij zelf kiezen voor het kwade, en die afhankelijkheid van God verbreken.
Snap je nu die proeftuin? Eigenlijk zijn die twee bomen een soort symbool voor Gods geboden. Als je die van harte doet, heb je leven, het ware leven, in liefde met God en elkaar. Maar sla je Gods goede geboden in de wind, overschrijd je die grens, dan treft je het kwade. Dat zijn de markeringen van Gods verbond, van de relatie tussen Hem en de mens.

Daar in die tuin, in het paradijs, genieten de mens en z’n vrouw van het goede leven, met God en met elkaar. Ja, de kern daarvan is de intieme omgang met God, Die iedere dag in de avondkoelte door de tuin wandelt, en zo z’n mensen ontmoet: zo vertrouwd, zo nabij, zo wonderlijk. Dat is het paradijs optima forma.

En dan is het kwaad er toch. In de gedaante van een slang. Hier wordt deze nog onbekommerd een dier genoemd dat de HERE God gemaakt had. Alhoewel, in de culturen en religies van het oude oosten – waar Israël ook in ademde – was de slang ook symbool voor de onderwereld, voor de duisternis, voor het kwaad. En in het verdere van de Bijbel wordt dat ook duidelijker: de slang is ook de naam voor de duivel. Het laatste bijbelboek Openbaring noemt hem ‘de oude slang’. In Paradise Lost dicht Milton uitvoerig hoe de duivel als engel van God diens tegenstander werd, uit de hemel werd gegooid en uiteindelijk in het paradijs bezit nam van een slang.
Genesis is veel soberder. Ons tekstgedeelte geeft ook geen antwoord op de vraag waar dat kwaad vandaan komt. Dat is en blijft een raadsel. Maar dat kwaad is er wel, hier in de gedaante van de sluwe slang. Z’n bedoeling is glashelder: een wig drijven in die intieme en vertrouwelijke omgang tussen mens en God, dat paradijs te laten verliezen.
Listig en uiterst geraffineerd pakt de slang het aan: ‘Heeft God werkelijk gezegd dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ Hij brengt het als suggestie, waarbij hij juist Gods woorden verdraait.
De vrouw antwoordt: ‘We mogen de vruchten van alle bomen eten, behalve van die ene boom, die vruchten mogen we zelfs niet aanraken.’ Dat laatste had God nou net níet gezegd over die boom van kennis van goed en kwaad. Het ging om het niet eten. Dus de vrouw maakt het verbod strenger. En zo gaat ze eigenlijk mee in het frame van de slang. Deze spiegelt het voor alsof je van God niets mag, dat God je maar bitter weinig gunt, dat het leven met Hem saai en bekrompen is.

Tja, die ‘oude slang’… Is dit ook niet diens oude liedje? Komt dit niet geregeld terug? Als het geloof bekritiseerd wordt, als God in een kwaad daglicht wordt gesteld: ‘Geloof beperkt je in je vrijheid. Het maakt je leven saai en somber. God is er op uit om je onder de duim te houden. Je mag niet zijn wie je bent. Kijk maar wat Hij allemaal verbiedt.’ Tja, geloof als een set regels, die je leven beknellen. Dat gaat er nog altijd in als koek.

De slang gaat in dat frame verder met z’n desinformatie. ‘Jullie zullen niet sterven als je van die boom eet. Je zult juist als God zijn. Je ogen zullen open gaan. Je zult als het ware wakker worden en eindelijk pas echt kennis hebben van goed en kwaad.’
De vrouw kijkt naar de bewuste boom. Die vruchten zien er wel heel begeerlijk uit.
Ik noemde die boom al een symbool voor Gods geboden. En wat is het laatste van de Tien Geboden, als een soort toepassing, als het gebod dat over ons hele zijn gaat? ‘Gij zult niet begeren.’ Je meest primitieve zintuigen worden daarin aangesproken: je ogen, je smaak, je tastzin, je seksualiteit. Maar ook je verlangen, je verstand, je status.
De katholieke traditie kent de zogenaamde zeven hoofdzonden. Dat zijn zonden, waar steeds het woord ‘zucht in voorkomt: vraat-zucht, eer-zucht, heb-zucht, gemak-zucht, genot-zucht, wraak-zucht, ijver-zucht. Dat woordje ‘zucht’ betekent: het gaat om een verkeerd verlangen, een begeren naar iets. Dat maakt het begeren tot kern van de zonde.
We zien het bij de vrouw. De zucht, de begeerte, wordt haar te sterk. Ze pakt de vrucht en zet er haar tanden in. Op talloze afbeeldingen, van oud tot nieuw, is die vrucht een appel. Dat is ontstaan door het Latijnse woord voor appel. Dat is ‘malum’. En dat betekent ook ‘kwaad.’ Dan snap je wel dat in de oudheid men aan een appel dacht. En die gedachte is dus hardnekkig. Maar Genesis noemt het specifieke soort vrucht dus niet. Het gaat om wát er gebeurt. Dat de begeerte het wint van de gehoorzaamheid aan God.
Er wordt door de slang én door de vrouw wel óver God gesproken, maar de vrouw en haar levenspartner spreken niet mét God. En dan gebruikt de slang ook heel bewust niet de verbondsnaam voor God: HERE. Nee, alleen ‘God’, meer de soortnaam zeg maar. En de vrouw gaat ook in dat frame mee. Ook zo laat de mens God los. Praat wel óver Hem, maar gaat niet bij Hem te rade.

Hoe dom! Ja, de zonde is ook dom, oliedom. Hoeveel catechisanten hebben mij door de jaren heen niet de vraag gesteld: ‘Waarom hebben wij daar dan de gevolgen van? Dat Adam en Eva nou zo stom waren om die vrucht te pakken, om die slang te geloven, daar was ik toch niet bij? Daar kan ik toch niks aan doen!’
Maar weet je, dit verhaal in de Bijbel is veel meer dan een verhaal van ooit, over  anderen, toen en daar. Nee, het is vooral een verhaal over ons, over hier en nu. Je ziet dat al aan de naam ‘Adam’. Die betekent ‘mens’. Het gaat over de mens, over de mensheid, over ons. Adam is dus gewoon ‘Elckerlijc’, de oud-Nederlandse naam voor elk mens. Wat Adam en Eva hier doen, doen wij ook. Telkens weer: zwichten voor de verleidingen van de tegenstander van God, voor gaas gaan voor de begeerten, kortom: vallen in zonde.

En hier zie je wat zonde is. Wij denken vaak bij zonde aan verkeerde dingen doen, aan missers. Maar dat is niet de kern van de zonde. Weet je wat dat wel is? God niet vertrouwen, onafhankelijk van Hem willen zijn, Hem de rug toekeren. Of zoals Luther zei: ‘Zonde is ongeloof.’ God niet op z’n Woord geloven. Aangezet dus door de listige tegenstander, die appelleert aan onze begeerte, die hij vooral duidt als ‘als God willen zijn.’
En is ook dat niet herkenbaar? Hoogst actueel toch? Bijvoorbeeld bij machthebbers. Die als God willen zijn, voor wie iedereen moet buigen, bij wie je alleen wat gedaan krijgt, als je zo’n machthebber slijmt. Een machthebber bijvoorbeeld die zich nota bene liet afbeelden op de socials met een gouden beeld. Als een afgod dus…
Maar laten we niet alleen naar de machthebbers in deze wereld kijken, maar ook en vooral naar onszelf. Laten we eerlijk zijn: hoe vaak gebeurt het dat we God de rug toekeren, dat we autonoom willen zijn, dat we zwichten voor de influisteringen van de duivel?

De gevolgen zijn desastreus. Ja, de slang had deels gelijk. Hun ogen gaan inderdaad open. Maar dan niet in de zin dat ze als God zullen zijn, wel in de zin dat ze elkaars naaktheid zien en zich voor elkaar schamen. Ze worden vreemden voor elkaar.
Ja gemeente: één van de gevolgen van de zonde is vervreemding. Niet alleen t.o.v. elkaar, maar ook t.o.v. God. Ze worden bang en verstoppen zich voor God. Een ander gevolg is de dood. En alles wat met die dood samenhangt: verval, ziekte, verdriet en gemis. Daar waar iemand als Milton ook zo pijnlijk mee te maken kreeg. En niet alleen hij…

De man en de vrouw krijgen ook te maken met de vloek op de zonde, zeg maar de pijnlijke gevolgen van hun keuze. Voor de vrouw betekent dat bijvoorbeeld dat het krijgen van kinderen met veel moeite en pijn gepaard gaat. Maar ook dat de man over haar zal heersen. Voor alle duidelijkheid: dat is geen scheppingsordening. Nee, man en vrouw zijn immers juist beiden naar Gods beeld geschapen. Ze zijn juist bedoeld als volstrekt gelijkwaardig. Maar helaas is de man wel gaan heersen. Over vervreemding gesproken! En over vloek gesproken: het vloekt inderdaad met Gods bedoeling, maar het is wel realiteit. Helaas nog altijd, gezien de onderdrukking van vele vrouwen heden ten dage in onze wereld.
De man zal bij zijn werk te maken krijgen met doorns en distels, met een aarde die zich met veel moeite laat bewerken. En ook dat is actueel. Want ook daarin gaan we vaak genoeg tegen Gods bedoelingen in, als we de aarde uitbuiten, het klimaat schade toebrengen, met verschrikkelijke gevolgen, zoals dieren die uitsterven, grote droogte of juist overstromingen, enz. enz.
Ik las ergens: ‘Zonde is niet zomaar een misser. Je opent een kraan, die niet meer dicht te draaien is. Tenzij God zich ermee bemoeit…’

En dat doet Hij. Als Adam en Eva zich verstopt hebben, uit schaamte en angst, zoekt God hen op. Hij roept: ‘Adam, mens, waar ben je?’
Wist je dat dit de eerste vraag van God is in de Bijbel! Een vraag waarmee God de mens ter verantwoording roept: ‘Waar ben je? Wat heb je gedaan?!’ Maar het is vooral een vraag vol genade. Zo diep als wij gevallen zijn, God laat ons toch niet vallen. Als wij Hem de rug toekeren, komt Hij ons achterna. Hij wil ons niet kwijt!  Dat blijkt ook uit de vervloeking van de slang. Nee, die wordt niet ter verantwoording geroepen. Dit kwaad is de vijand, waarmee God de strijd aangaat. Vijandschap zal God stichten tussen de slang en de vrouw, tussen zijn nageslacht en dat van haar.
We kennen deze belofte als de zogenaamde moederbelofte: het is de moeder van alle beloften, maar ook de belofte aan een moeder, Eva. Haar nageslacht zal uiteindelijk de kop van de slang vermorzelen. Opvallend is dat het Hebreeuwse woord hiervoor in het enkelvoud staat. Het is er met name Eén, die de slang zal vermorzelen. Maar die dus tegelijk ook door die slang in de hiel gebeten zal worden. Die Ene is Jezus Christus. Hij is gekomen om de ultieme strijd met het kwaad, met de oude slang, met Gods tegenstander, maar ook met de zonde en met de dood aan te gaan. Dat heeft Hem heel veel gekost. Juist in deze Veertigdagentijd staan we daar extra bij stil. Het bijten in de hiel staat voor al het lijden dat Jezus moest ondergaan, die vloek die Hij op zich nam.
Ja, al die elementen uit Genesis 3, de gevolgen van de zonde, hebben Hem getroffen. De doorns, die letterlijk in de vorm van een gevlochten doornenkroon op Hem gedrukt werden. Het zweet dat van z’n lijf droop, toen Hij in die andere tuin over de grond kroop, zweet dat door z’n angst en diepe lijden zelfs in bloed veranderde. Zo ging Hij het gevecht aan.

In de hof van Eden zei de mens: ‘Niet Uw wil, maar mijn wil moet geschieden’, maar in de hof van Getsemane bad de Zoon des mensen: ‘Niet mijn wil, maar Uw wil moet geschieden.’ En de boom des levens kreeg bij Hem de vorm van het kruis, dat Hij op zich nam, dat Hij zelf naar de executieplaats droeg om aan dat hout te sterven. In onze plaats. Om zo al onze zonden te verzoenen. Om zo de kop van de slang te vermorzelen. En de dood teniet te doen. Ja, dat kruis is dé Boom des levens, want hierdoor ontvangen wij leven: eeuwig leven!
En daar aan het kruis opende Hij weer de toegang tot het paradijs, voor die moordenaar die zich tot Hem wendde, die Hem erkende als Heer, en Jezus zei: ‘Heden zul je, met Mij, in het paradijs zijn.’ En wat lezen we in het laatste Bijbelboek: weer over een tuin. Een stad, met een rivier vol met water des levens, met aan beide oevers een boom des levens, met bladeren die de volken genezing brengen.

Paradise lost schreef John Milton. En hij ervaarde aan den lijve hoe dat paradijs verloren was. Maar hij schreef nog een vervolg: Paradise regained, oftewel: Het paradijs herwonnen. En zo is het. Dankzij die Ene. Lof zij U, Christus! Halleluja! Amen

zingen             Lied 547 ‘Met de boom des levens’

afscheid van twee ambtsdragers

gedenken overleden gemeentelid

dankgebed en voorbeden

collectemoment

zingen           Projectlied ‘In de tuin’

zegen           

zingen (als alternatief gezongen amen)  Lied 415:3 ‘Amen, amen, amen, dat wij niet beschamen’