zingen Psalm 107:1
stil gebed
votum en groet
aanvangstekst ‘Wanneer Ik van de aarde omhooggeheven word, zal Ik iedereen naar mij toe halen.’ (Johannes 12:32)
zingen Psalm 107:2,3
voortzetting Heilig Avondmaal
Aan tafel werd gelezen Jesaja 12:1-3 en gezongen Gezang 434:2
gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriftlezing Psalm 27:7-14
zingen Psalm 27:4,7
tekstlezing ‘Mijn hart zegt u na: ‘Zoek mijn nabijheid!’ Uw nabijheid, HEER, wil ik zoeken.’ (Psalm 27:8)
verkondiging Thema: Wie zoekt…
Gemeente van Jezus Christus,
In menig kathedraal kom je het tegen, zoals bijvoorbeeld in het Franse Chartres. Ik heb het over een labyrint. Op de vloer van die kerk is dat daar met witte en zwarte tegels aangelegd. Het ziet er uit als een doolhof, maar dan in het platte vlak.
Onderaan bijvoorbeeld ga je dat labyrint binnen en via omwegen en keerpunten kom je uiteindelijk bij het middelpunt uit. Ja, er is maar één weg in zo’n labyrint, geen dwaal- of doodlopende wegen. Een labyrint is dus anders dan een doolhof. Daarin kun je de weg kwijtraken, daar zijn doodlopende wegen. Maar een labyrint kent maar één weg: kronkelend en alsmaar draaiend en kerend, zeker, maar hij komt uiteindelijk bij het midden uit.
Waarom lag zo’n labyrint nou op zo’n kerkvloer? Niet zomaar. Bijvoorbeeld in de lijdenstijd, de tijd voor Pasen werd dit labyrint gelopen. Of bij een doop of belijdenis. Belangrijke momenten op de weg die een christen gaat. Maar dat is geen korte, rechte weg. Nee, kronkelend en draaiend. Soms heb je het gevoel dat je dicht bij je bestemming bent, weet je je dicht bij God, en dan weer heb je het idee dat je er weer helemaal van afbuigt. Nou, die weg wordt prachtig weergegeven door de vorm van een labyrint. Een treffend beeld voor het leven met God.
Dat beeld van het labyrint past volgens mij ook heel goed bij Psalm 27. Een psalm die uit twee delen bestaat: 1-6 en 7-14. Hele verschillende delen trouwens. Qua toon. In het eerste deel is de toon jubelend. In het tweede deel ingetogen, klagend en smekend zelfs. In het eerste deel verkeert iemand op de toppen van het geloof. In het tweede deel in een diep dal van angst en aanvechting. In het eerste deel heeft de dichter het gevonden. In het tweede deel is hij op zoek. Ja, het is niet vreemd dat sommige uitleggers beweren dat het hier oorspronkelijk om twee verschillende Psalmen gaat. Toch denk ik dat die Psalm oorspronkelijk wel een eenheid is. De exegetische details zal ik u besparen, maar geloofsmatig kun je toch al niet zeggen dat het één het ander uitsluit. Nee, het is juist allebei. Zoals in een labyrint. Eén weg, die wel kan kronkelen – het ene moment heel dichtbij de kern en het andere moment er weer verder van af – maar het is en blijft één weg. Ik spreek nu toch geen geheimtaal?
In een gedicht van Joke Verweerd gaat het over die weg van het geloof, de weg achter God aan en daarin kom je ook die twee kanten tegen:
Geen onbetreden weg
soms warm van vele voeten
mensen die mèt je gaan
handen die vrolijk groeten
jouw stem deelt in het lied
soms is het slechts een spoor
een aarzelend herkennen
aan grens en ruimte wennen
vraagtekens in je ogen
wachten op een woord
geen dieper dal dan twijfel
Op die weg van het geloof kunnen er momenten van blijdschap zijn, van verbondenheid met anderen, van een diepe ervaring van God, zijn nabijheid, zijn liefde, zijn wonderen. Misschien ook wel vandaag: aan zijn tafel. Of op andere momenten in je leven. Maar opeens kan dat weg zijn, of juist langzaam wegsijpelen. Er gebeuren dingen in je leven, die je niet plaatsen kan. Waar is God nu? Waarom laat Hij dit toe? En waar zijn nu die mensen die ik zo hard nodig heb? Ik hoor alleen mijn eigen zuchten, mijn eigen twijfels. Die zo knagen. Die nog eens versterkt kunnen worden door wat je hoort, mensen die scherpe vragen stellen, die het hele geloof onder kritiek stellen. En je staat met een mond vol tanden. Je denkt: ‘Ben ik dan gek?’ Nee, dan is het geen comfortabele weg meer. Dan is het een spoor, bijna niet zichtbaar. Voor je gevoel zo ver van de kern, van die zekerheid, dat vertrouwen, dat je eens had.
Wat doe je dan? Opgeven? Van die weg afstappen? – te zwaar! Het labyrint uit? – te moeilijk! Of… de blik omhoog, ermee naar God? Dat laatste gebeurt in de Psalm. Je zou een beetje kort door de bocht kunnen zeggen dat het eerste deel ervan vooral óver God gaat en het tweede deel tót God gericht is. Een gebed. Een smeekgebed. Hoor maar hoe het begint in vers 7: ‘Hoor mij, HEER, als ik tot U roep, wees genadig en antwoord mij.’
Ik las ergens een uitspraak: ‘De afstand tussen jou en God is slechts één gebed.’ Mooi gezegd. En ook waar. Kijk maar wat er in de Psalm gebeurt. Na de opening van dat gebed in vers 7, staat er opeens in het volgende vers, onze tekst: ‘Mijn hart zegt u na: “zoek mijn nabijheid!”’ Letterlijk staat er: ‘Van U zegt mijn hart: zoekt mijn aangezicht.’ Van U. De afstand wordt overbrugd. God laat van zich horen, want die oproep ‘zoekt mijn aangezicht’ komt bij Hem vandaan! Dat zegt het hart dus na. ‘Van Ú zegt mijn hart.’ De Here God heeft die woorden, dat geloof, in je hart gelegd. Door zijn Heilige Geest. En je mag het nazeggen, het beamen. Ja, jij alleen. Dat kan een ander niet voor je doen. ‘Van U zegt míjn hart.’ Alleen mijn hart. Mijn hart, oftewel, het diepste dat ik in mij draag, de bodem van mijn bestaan, daar heeft God me gezegd: ‘Zoek mijn nabijheid.’ Of wat letterlijker: Zoekt mijn aangezicht.’ En dan nazeggend, vanuit je hart, belijdend met je mond: ‘Uw aangezicht wil ik zoeken, HEER.’
Iemands aangezicht, dat is zijn gelaat. Waar iemand je mee aanspreekt en ziet. God heeft een gelaat, een aangezicht, dat naar ons toegewend is. Een oude Psalm zingt: ‘Gods vriendelijk aangezicht heeft vrolijkheid en licht voor al’ oprechte harten.’ Gods aangezicht verspreidt vrolijkheid en licht. Geen duistere blik dus, zoals mensen je wel eens aan kunnen kijken. Of je zelf misschien wel eens kijkt. Maar Gods aangezicht verspreidt juist vrolijkheid en licht. Geen afwijzing of veroordeling. Nee, zijn ogen zien ons vol liefde en genade aan. ‘De HEER neemt mij liefdevol aan’, zegt vers 10. En aan Wie kun je dat beter zien, dan aan Zijn eigen Zoon, Jezus Christus, het gezicht van God?! Hij zei: ‘Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien.’
Ik moest denken aan een frase uit een gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt. Een avondmaalsgedicht:
Maar als ik door het pad naar voren schrijd
en om mij heen de arme stervelingen
mensen zo dwaas als ik, de lofzang zingen:
‘O Heer, uw bloed roept voor altijd
barmhartigheid, barmhartigheid,’
dan ben ik niet verlegen met mijn God,
dan is Hij vlak bij mij, dan weet ik zeker
dat Hij mij aankijkt uit de donkre beker,
dat eet ik zijn genadebrood,
dan leef ik van zijn dwaze dood.
In de avondmaalsbeker als het ware Jezus’ gezicht zien, zijn aangezicht, hoe Hij je aankijkt. Heeft u het vandaag daar ook gemerkt: hoe dichtbij, hoe genadig, hoe vol leven Hij is? Ja, aan Jezus Christus kun je ontdekken wie God is, hoe Hij is. Gods aangezicht zoeken is dus ook Jezus Christus zoeken.
Iemand die daar aangrijpend over geschreven heeft is Willem Jan Otten. Hij was jarenlang een gevierd schrijver, totdat opeens bekend werd dat hij christen geworden was. Dat gaf een schok onder collega-schrijvers en half intellectueel Nederland: ‘Zo’n goede en intelligente schrijver die christen wordt?!’ Hij had zich zelfs laten dopen en vertelde daar vervolgens ook onbevangen over. In zijn boek Waarom komt U ons hinderen? schrijft hij met name ook over de zoektocht die aan die doop, die tegelijk ook een belijdenis was, voorafging. Het begon allemaal, zo vertelt hij daarin, met het zien van de film Bad lieutenant. Daarin volgen we een rechercheur die de weg behoorlijk kwijtgeraakt is: gok-, seks- en drugsverslaafd. In zijn diepste wanhoop komt de verlopen rechercheur in een kerk terecht.
En daar ziet hij – in het middenpad – Jezus staan. In lendendoek, druipend uit al zijn wonden, doornenkroon, zwijgend. Precies dat fragment dringt zich in volle hevigheid bij Otten naar binnen: ‘Ik begreep dat ik, simpelweg, naar de druipende gestalte toe moest. Ik had teveel van die verslaafde en hondsgedreprimeerde rechercheur begrepen om niet te geloven dat ook ik eens op de knieën zou gaan – omdat ik het nodig had.
Maar de zoekjaren waren ook deinsjaren. Ik stond …op een duikplank, een hoge, en ik wist dat springen noodzakelijk was, wilde ik krijgen wat ik het hardst nodig had. Maar er was telkens iets wat mij weerhield. Een redelijke tegenwerping. Een walm van schaamte. Een besef van belachelijkheid. De wetenschap dat de geschiedenis van de kerk, waar ik in moest springen, een duistere zijde heeft.’
‘De zoekjaren waren ook deinsjaren…’ Misschien wel herkenbaar, voor u, of jou. Je zoekt naar iemand die er voor je is, die je niet laat vallen, die echt een gelaat heeft, en geen masker, een gelaat waaruit liefde spreekt, iemand bij wie je weinig woorden nodig hebt, die je helemaal begrijpt. Zou diegene die druipende gestalte zijn? Maar er zijn ook zoveel tegenwerpingen en drempels, dus je deinst weer terug. Je zoekt naar toekomst, naar meer dan het platte en korte leventje hier, naar echte vervulling, in plaats van die leegheid die je zo vaak ervaart. Zou het geloof je dat geven? Het is alsof je het diepe in staart. En misschien kijk je vol bewondering naar sommige mensen hier. Die er voor jouw gevoel zo vol van zijn en zo zeker.
Nou, ze kunnen je vertellen dat hun zoeken ook vaak genoeg deinzen was, terugdeinzen, aarzelen, twijfelen. En toch zijn ze gesprongen, en blijven ze dat keer op keer doen, omdat ze weten dat de armen van Hem die vangt, sterk genoeg zijn. En, zeg ik erbij, die armen zijn ook wijd genoeg om u en jou op te vangen. Daarom: (om het met de woorden van de tekst te zeggen) blijf zoeken, of: ga opnieuw zoeken, luister – voor het eerst of opnieuw – naar die stem, die ook vanavond klinkt: ‘zoek mijn nabijheid, zoek mijn aangezicht, zoek me dan, je kunt me toch wel vinden!’ Ja, wie zoekt… die vindt! Die weg naar God toe, die weg naar Jezus toe, is immers geen dwaalweg, geen doodlopende weg, nee: geen doolhof, maar een labyrint! Als je gaat, kom je bij het midden uit. Zeker weten.
Ik zeg dat in het bijzonder ook tegen hen die nog niet eerder hardop hun geloof uitspraken, beleden voor Gods aangezicht, temidden van de gemeente. Dit jaar zijn er twee belijdenisgroepen, één voor jongeren en jongvolwassen, maar ook een belegen groep. Het is er nog niet storm gelopen. Zacht gezegd. Terwijl er genoeg zijn die in aanmerking komen. Zou jij, zou u die sprong niet wagen?
En dat labyrint hoef je niet in je eentje te doorlopen. Er zijn anderen. Er is een gemeente. Een kerk. Die heb je nodig. Niet voor niets staat er letterlijk een meervoud: ‘zoeken júllie Mijn aangezicht.’
Dat moeten we ook nooit vergeten: hoe persoonlijk die psalmen ook zijn, ze zijn tegelijk bedoeld voor de gemeenschap. Ze werden immers gezongen in de tempel. Later in de synagoge en in de kerk. Mensen zongen ze samen en zingen ze samen, ook vanavond, hier. Veelzeggend: je hebt elkaar immers nodig: anderen die mee zoeken en mee vinden. Die naar je luisteren. Die je bemoedigen. Die je aansporen. Die met je bidden en voor je bidden. Ze zijn er. Ook hier. Hier in de diensten. Maar ook door de week op een groeigroep of bij een andere kring, een belijdenisgroep ook. Samen het aangezicht van de HERE zoeken.
Wie zoekt… Je kunt dat thema ook nog anders uitleggen. Wie zoekt…? Ja, wie zoekt nu wie? In de openingstekst uit Johannes 12 geeft Jezus daar het antwoord op: ‘Wanneer ik van de aarde omhooggeheven word, zal ik iedereen naar mij toe halen’, ‘naar mij trekken’, staat in een andere vertaling. Wat een geweldig woord is dit van Jezus. Hij trekt ons naar zich toe, met zijn koorden van liefde. Vanaf zijn kruis, omdat daar zijn liefde het allerdiepst merkbaar is. Ja, zo’n labyrint kent aan het begin ook de kruisvorm. Bij de ingang een kruis… Want zonder dat kruis van Jezus komen we er namelijk niet. Daar worden al onze barrières weggehaald, al onze lasten van ons afgenomen, die volle rugzak mag daar helemaal leeg. En de avondmaalstafel van eerder in deze dienst, eerder vandaag, die stond aan de voet van het kruis. Want daar gedachten we zijn dood. Daar stonden we stil bij zijn overgave, bij zijn sterven voor ons. Hij, die tegelijk de Levende is, de Opgestane. Daar aan die tafel, aan de voet van het kruis, beseften we weer dat we niets hoeven te verdienen, maar alles van Hem mogen ontvangen: zijn liefde, zijn vergeving, zijn eeuwige leven, gratis, uit genade. Ja, daar bleek, daar blijkt hoe Hij voor ons kiest, voordat wij voor Hem kiezen.
Zeker, wij zoeken. Wij gaan die weg, tastend, speurend. Maar het grote geheim is dat Hij ons naar zich toe haalt. Dat Hij ons zoekt, ons opzoekt, als we gestruikeld zijn, maar ook als we deinzen, terugschrikken. Als wij Hem zoeken, is Hij allang op zoek naar ons. Dat geeft moed. Dat schept vertrouwen. In de labyrint van dit leven. Hij staat aan het begin en aan het einde. En is er ook middenin. Lof zij U Christus, van nu aan tot in alle eeuwigheid. Halleluja. Amen
zingen Gezang 170:1,3,6
dankgebed en voorbeden
collecten
zingen Evangelische Liedbundel 357:1,4
zegen
0 Reacties