inleidend orgelspel           Prélude sur le Introït de ‘l Epiphanie – Maurice Duruflé 

welkom en mededelingen 

zingen           Psalm 84:1

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst        ‘De duisternis gaat voorbij en het ware licht schijnt reeds.’ (1 Johannes 2:8b Herzien Statenvertaling)

zingen                       Gezang 160:1,2

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

schriftlezing             Lukas 2:40-3:6

zingen           Psalm 27:1,2

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Het is vandaag 6 januari oftewel Driekoningen. In het kader van een Goudse Glazendienst kom je dan toch al heel snel uit bij glas 12 ‘De geboorte van Jezus’, waar de drie koningen, beter: de wijzen, ook op voorkomen. Mooi om het daar vandaag over te hebben, maar dat gras werd me al vroeg voor de voeten weggemaaid. Héél vroeg… Halverwege oktober (!) kreeg ik namelijk een mailtje van mijn zeer gewaardeerde collega David van Veen, waarin hij meldde dat hij het in de volgende Goudse Glazendienst – die is volgende week al – het graag over Driekoningen wilde hebben en daarom glas 12 centraal wilde stellen… Hij meldde ook dat hij zich er al erg in verdiept had, met Joke Baas en het koor had overlegd, maar tegelijk wel besefte dat zondag 6 januari hier wel heel dicht tegenaan ligt en dat ik misschien ook wel ook die kant op aan het op denken was. Zijn vraag was of het voor mij in te passen was dat hij zich op de thematiek van Driekoningen zou richten.Ik was dermate diep onder de indruk van zo’n planmatigheid en toewijding, dat ik mijn collega dat glas gunde. Zeker ook, omdat ik half oktober hier nog niet aan dacht… Ik zou t.z.t. wel verder kijken. Nou, dat deed ik en ik koos voor het volgende, 13e, glas. Ook een prachtig glas trouwens. Kijk maar…

En wat schetste mijn verbazing? In de zgn. ‘schenkerszone’, oftewel het benedendeel van het glas, waar de schenker/opdrachtgever, staat afgebeeld,

zie je rechts een tafereel dat eigenlijk nog helemaal bij kerst, bij Driekoningen, past: Maria met het kind Jezus in de armen. Het is een intiem tafereel.

Bijna speels ook, hoe Jezus Maria’s hals lijkt te aaien. De schenker/opdrachtgever, links met goudgele mantel, (schenker)  is Petrus van Suyren, de abt van het Norbertijner klooster Mariënwaerdt, nabij Beesd.
Achter de abt staat de apostel Petrus, naar wie de abt vernoemd is: Petrus van Suyren. Het is zijn beschermheilige. Dat het Petrus is, zien we aan de grote sleutel die hij in z’n hand houdt. Petrus is immers de sleutelbewaarder. De abt is geknield. Hij aanbidt het kind, net als de wijzen ooit. Voor hem, op het rode kussen, ligt z’n kostbare mijter, die versierd is met edelstenen en parels. Alsof de abt deze aan Jezus aanbiedt, net als de wijzen ooit hun geschenken…

Bij Gouwenaar Joop Smink, die een mooi boek schreef over de Bijbel in de Goudse glazen, las ik dat in het contract met de ‘ghelasscrijver’ stond dat in het glas ‘Die hystorie sal wesen van Jesus onder de doctoren ende St. Jan gaende in de woestine…’ ‘Jesus onder de doctoren’, oftewel de schriftgeleerden, is duidelijk te zien.


Jezus is letterlijk en figuurlijk het stralende middelpunt, precies midden in het glas. Maar waar is St. Jan, degene naar wie deze prachtige kerk is vernoemd, oftewel Johannes de Doper?? Nou, je moet heel goed kijken. En daarvoor moeten we echt even inzoomen.

Rechts, schuin boven Jezus, komen Jozef en Maria aangesneld, al een stuk kleiner dan Jezus en de schriftgeleerden, maar nog kleiner – alsof de kunstenaar letterlijk heeft willen uitdrukken wat Johannes de Doper ooit zei over zijn verhouding tot Jezus: ‘Hij moet groter worden en ik minder’ – dus heel klein zien we boven Maria’s hoofd Johannes de Doper. Hij is in de woestijn.

Gebukt lijkt hij naar eten te zoeken: wilde honing of sprinkhanen? (het Evangelie vermeldt ergens anders dat dat zijn voedsel was in de woestijn).
Het glas geeft zo letterlijk een doorkijkje naar het volgende verhaal, de volgende perikoop uit Lukas 3 (we lazen er ook een gedeelte van): het optreden van Johannes. Hoe hij daar in de woestijn preekte, als een heraut de komst van de Koning aankondigde en wat dit van de mensen vraagt.


Nou, midden in het glas zien we de Koning, Jezus, met op zijn hoofd een stralenkrans als kroon. Hij is twaalf jaar. De Griekse lezers van het Lukasevangelie waren gewend aan sterke verhalen uit de jeugd van helden. Maar bij Lukas ligt de nadruk niet op heldhaftige of spectaculaire daden of gebeurtenissen. Ja, er zijn wel apocriefe evangeliën waarin de kleine Jezus allerlei wonderen doet: de één nog opzienbarender dan de ander. Maar in de Bijbelse canon kom je dat niet tegen. Jezus neemt in het Evangelie juist in nederigheid plaats onder de mensen.

Het glas heeft dit ook mooi weergegeven: Jezus buigt z’n hoofd. Hij zit op een trap, maar niet bovenaan. Hij zit daar midden tussen de mensen, tussen de leraars. Helaas heeft de NBV dit wegvertaald, maar letterlijk staat er dat Jezus te midden van de leraars zat. Dat woord ‘midden’ is zelfs precies het middelste woord van de perikoop, het 85e woord van de 170…!

De ontwerper, Lambert van Noort, heeft dit uiterst precies weergegeven: Jezus is exact in het midden van het glas gepositioneerd, midden tussen de leraars. Hij liet de uiteindelijke glasschilders, Meynaert en Scrivers uit een Antwerps atelier, het ook kleurrijk schilderen. Ja, als één van de weinige ontwerpers, heeft die Van Noort op zijn ontwerptekening, het zgn. ‘carton’, precies aangegeven welke kleur de figuren moesten hebben in hun kleding. Over de kleur van Jezus’ mantel kom ik straks nog te spreken…

De leraren zijn vooral op hun boeken gericht: ze turen, ze zoeken, ze studeren. Jezus zelf luistert, denkt na, lijkt met z’n vingers te tellen. In vers 46 lezen we dat Jezus naar hen luistert en vragen stelt. Het is precies de methode van het Joodse leerhuis: eerst aandachtig horen en dan vragen stellen. Juist door te vragen kom je verder, word je wijzer, vind je Gods weg door het leven, zijn wil voor je bestaan. Daar is Jezus, als geen ander, hongerig naar, naar die wijsheid, naar die wil van zijn hemelse Vader.

Van deze ‘leerhuissetting’ hebben Jozef en Maria geen weet. Nee, zij zijn Jezus kwijt. Kind vermist!! Als gezin waren ze in Jeruzalem geweest op het Pesachfeest, samen met al die duizenden pelgrims. Men reisde toen vaak dorps- of familiegewijs. Dus het was niet vreemd dat Jozef en Maria Jezus op de terugreis een tijd niet zagen. Maar aan het eind van de dag is Jezus nergens te bekennen. Ze zoeken Hem bij familie en bekenden, maar helaas. Dan maar weer terug naar Jeruzalem. Drie dagen is Jezus zoek, is Hij vermist. Vandaag de dag zou er dan zeker een ‘amber alert’ zijn uitgegaan: ‘Wie heeft deze jongen gezien? Hij is vermist.’ Tja, de ondraaglijke spanning bij z’n ouders. De scenario’s die je dan in je hoofd haalt: de één nog zwarter dan de ander. De verwijten die je jezelf maakt, of juist je partner. De wanhoop die steeds groter wordt. Zit dat ook niet verscholen in de arm die Maria in het glas opheft, als een gebaar van pure wanhoop?!

Maar goddank, uiteindelijk vinden ze Jezus. In de tempel. Ontzet zijn ze. Maria roept tegen Jezus: ‘Kind, wat heb je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar je gezocht!’ Jezus stelt een tegenvraag (weer een vraag, ook hier leert Hij): ‘Waarom hebt u naar me gezocht? Wist u niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn.’
Dit zijn de eerste woorden van Jezus in het Evangelie. Ze zijn zélf Evangelie: een goede, een blijde boodschap. Ze drukken namelijk uit wat Jezus’ doel is, wat zijn missie is: ‘zijn in de dingen van de Vader.’ Ja, zo staat het er letterlijk. De Nieuwe Bijbelvertaling heeft het over ‘zijn in het huis van mijn Vader’. Die vertaling is ook wel begrijpelijk. Jezus is immers in de tempel. Daar wil Hij ook graag zijn. Later is Hij daar ook vaak te vinden: lerende, zoekende zijn Vader. Maar het gaat niet zozeer om de plááts, waar Hij wil zijn, maar om de relatie met zijn Vader, met zijn bedoelingen, die de hoogste prioriteit hebben voor Jezus. En dat leert Hij Jozef en Maria, en ons…


Dat het om meer dan de plaats gaat, lijkt de ontwerper van het glas ook te hebben weergegeven. De tempel is namelijk een open ruimte. Niet alleen aan de achterzijde, met het doorkijkje naar Johannes in de woestijn, maar ook bovenaan. Helemaal bovenaan zien we het blauw van de hemel, en ook halverwege het gewelf zien we, tussen de spijlen door, het blauw van de hemel. Moest Salomo het ooit al niet erkennen bij de inwijding van de tempel, toen hij bad: ‘Zou God werkelijk op aarde kunnen wonen? Zelfs de hoogste hemel kan U niet bevatten, laat staan dit huis dat ik voor U heb gebouwd.’ God is groter dan de hemel, groter dan de tempel, groter dan ons hart. Maar godzijdank wil Hij daar wel wonen. En we kunnen Hem vinden, overal waar we Hem aanbidden in Geest en waarheid, zou Jezus later zeggen. Weer die relatie met God, die de hoogste prioriteit hoort te hebben. Voor Jezus was dat ook zo. Dat was zijn missie.


Die missie hoor je trouwens ook helemaal terug in Jezus’ woorden tegen z’n ouders dat Hij in de dingen van zijn Vader móest zijn. Die uitdrukking ‘Hij moest’ kom je geregeld in het Evangelie tegen. Daarmee wordt een ‘goddelijk moeten’ bedoeld, Gods plan, zijn wil. Vooral aan het einde van het Evangelie, als het lijden van Jezus zich toespitst, maar ook na zijn dood en opstanding, als Hij bijvoorbeeld verschijnt aan de Emmaüsgangers en hen zegt: ‘Moest de Messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ Dus dat ‘moeten zijn in de dingen van zijn Vader’ heeft alles te maken met de weg die Jezus moest volbrengen, van godswege, namelijk de weg van ‘al dat lijden om zijn glorie in te gaan.’
Die glorie heeft de ontwerper op het glas gesymboliseerd in de stralenkrans boven Jezus’ hoofd. En het lijden? Wat dacht u van de kleur van Jezus’ mantel… Zoals gezegd had die ontwerper de kleuren op het carton expliciet aangegeven. Daar is dus echt over nagedacht. Jezus’ mantel is paars, purper: de kleur van … het lijden!
Jezus weet dat bezig zijn in de dingen van zijn Vader ook lijden zal betekenen. Lijden als Messias, als Lijdende Knecht des Heren, als Man der Smarten.
Jezus was hier in de tempel bij het Pesachfeest. Daar speelde het paaslam een cruciale rol. Jezus zal zó zijn in de dingen van zijn Vader, diens weg zo gaan, dat Hij zelf hét Paaslam zal zijn. Gedood, geofferd.

En als Hij dan gestorven is, zijn ze Hem ook kwijt. De Emmaüsgangers, de vrouwen, de discipelen. Ook drie dagen! Ze zoeken Hem ook dan op de verkeerde plek, namelijk bij de doden. Maar daar is Hij niet. Want Hij is opgewekt. Hij is de Levende. Zijn weg ging immers van lijden naar Gods glorie. Zo moest het zijn. Ons tot zegen! Jezus’ vermissing, zijn zijn in de dingen van zijn Vader, zijn diepe weg van lijden naar glorie, moest zo zijn: ons ten goede!


In het benedendeel van het glas wordt dit op treffende wijze uitgebeeld. De abt aanbidt Jezus, heeft al z’n waardigheid, gesymboliseerd in die mijter, aan z’n voeten gelegd. Hij maakt zich klein voor dit kind, dat zijn Heer is. Hij die ons, pas echt zoekgeraakte, verloren, vervreemde mensen, thuis brengt bij God.

Rechts van Maria en Jezus zit een figuurtje te mokken. Het is een duivelsfiguur. Waarom mokt hij? Vanwege die Jezus, die niets liever wil dan zijn in de dingen van zijn Vader, tot het bittere einde. En daardoor zal het kwaad het moeten afleggen. Daardoor krijgt de duivel een nekslag. Daardoor moet hij het verliezen. Dat mokkende duivelsfiguurtje is met recht geinig te noemen. ‘Gein’ komt uit het Bargoens, de Joods-Nederlandse spreektaal en is afgeleid van ‘chéén’, het Hebreeuwse woord voor genade. Jezus’ bezigzijn in de dingen van zijn Vader, zijn hele weg die Hij voor ons gegaan is, is één en al genade, die ons genoeg is, die een afdoende medicijn is tegen het gif van het kwaad, tegen de ziekte van de twijfel, tegen de ergste aanvechtingen, tegen al die trucs van de duivel. Je ontdekt dat, als je, net als die abt op het glas, dichtbij Jezus blijft, telkens weer aan zijn voeten terechtkomt.

Hoe? Waar?

Die leraars op het glas zitten niet voor niets in de boeken te turen en te studeren. De boeken van God: de biblia, de Bijbel. Dáár vinden we Jezus. Daar waar de Schriften opengaan. In de kerk, het huis vóór het Woord, het huis ván het Woord. Maar ook in ons persoonlijk lezen van de Bijbel thuis.
Ik las een verhaal over een man, die in de stilte van zijn kamer de Bijbel zat te lezen. Hij glimlachte bij het lezen van de Schrift en merkte niet dat de predikant via de achterdeur was binnengekomen. ‘Je was aan het lezen?’ ‘Ja’, zei de man, ‘en ik heb er zo’n schik in wat ik lees. Want hier lees ik van Hem, die in de dingen van zijn Vader was en omdat Hij erin was, mag ik daar ook in zijn, nu en eeuwig. Dat is ook om vreugde in te hebben.’ Over gein, in de diepste zin des woords. gesproken!
Want zo is het, gemeente. Hier in de Schrift vind je Hem. Eigenlijk is de Bijbel de kribbe, waar Jezus in ligt, waar we Hem vinden, waar we Hem mogen ontmoeten, en mogen aanbidden, net als die abt. Waar we aan zijn voeten mogen zijn en van Hem mogen leren, en afleren, en bijleren. En dan blijkt ook dat we nooit op Hem zijn uitgekeken en bij Hem zijn uitgeleerd. Zoals Jaap Zijlstra treffend dichtte:

JEZUS

Je gaat een mensenleven mee,
ik kan je lezen en herlezen,
ik pak je op en leg je weg,
ik sla vooruit en blader terug,
geduldig ben je en beschikbaar.

Maar toch zo nederig niet
of woorden schieten wortel,
beslaan mijn landschap,
heffen kruinen in de hemel,
opgewassen tegen stormen. 

Daar komt wat aan te pas
om ze te kappen, en dan nòg,
de tronk zit dieper in mijn aarde
dan ik dacht, loopt uit, een twijg –

o Jezus, eer ik van U zwijg.

Amen

meditatief orgelspel Improvisatie over Gezang 519:3 en 4 (Liedboek 2013)

zingen (als geloofsbelijdenis en staande) Hemelhoog 479 ‘Heer, U bent mijn leven’

dankgebed en voorbeden      de voorbeden worden afgewisseld met een gezongen Kyrie (Lied 301h uit het Liedboek 2013)

inzameling van de gaven

slotlied   Lied 416 (Liedboek 2013)

zegen

Wij danken de Stichting Goudse Sint-Jan voor het beschikbaar stellen van de gebruikte afbeeldingen.