orgelspel

welkom en mededelingen

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘Al in de moederschoot heeft Jakob zijn broer beetgenomen, en in de kracht van zijn leven worstelde hij met God. Hij worstelde met een engel en overwon; onder tranen smeekte hij hem om een gunst. In Betel vond God hem, daar sprak hij al tot ons. Hij is de HEER, de God van de hemelse machten; HEER is zijn naam! Keer voorgoed terug naar die God. Laat je leiden door liefde en recht. Blijf voortdurend hopen op je God.’ (Hosea 12:4-7)

zingen           Evangelische Liedbundel 217 U maakt ons één

lezing van het gebod           vanuit Kolossenzen 3:1-15

gebed 

filmpje met gemeenteleden

Een aantal gemeenteleden antwoordt hierin op de volgende vragen:

1) Hoe gaat het met u/jullie in deze Coronatijd?
2) Wat mist u/jij het meest van de kerk(dienst)?
3) Wat doet deze tijd met uw/jouw geloof?


schriftlezing
            Genesis 32:23-33

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Misschien heeft u ‘m ook gezien, de indrukwekkende televisieserie Krabbé zoekt Chagall, waarin Jeroen Krabbé in acht afleveringen het leven en werk van deze beroemde Joodse schilder laat zien.
De serie eindigt bij het graf van Chagall, ergens in Zuid-Frankrijk. Daar pakt Krabbé uit een map een tekening van Chagall die volgens hem tekenend is voor Chagalls leven.


Daarop zie je een wandelende Jood, met op zijn rug een huis. In de deuropening daarvan staat een vrouw, een moeder.
Waarom is dit zo tekenend voor Chagall? Omdat hij zijn leven lang onderweg is geweest, op de vlucht, voor een wereld die zich vaak heel agressief tegen hem keerde. Hij moest Rusland ontvluchten na de Revolutie. In de Tweede Wereldoorlog ontsnapte hij in Frankrijk ternauwernood aan de holocaust. Altijd onderweg, op de vlucht, beschimpt, als tweederangsburger behandeld. En toch is hij geen somber schilder. Vaak genoeg spatten de kleuren van het doek, is het speels, licht en tegelijk diepzinnig en veelbetekenend. En altijd weer het kleurrijke Joodse leven van zijn jeugd in Rusland dat er terugkeert. Vandaar dat huis, met die moederfiguur, op z’n rug…

Die tekening van Chagall zou je ook kunnen betrekken op Jakob. Ook hij moest op de vlucht. Voor zijn broer Esau, omdat hij hem de zegen ontfutseld had, door zich bij zijn blinde vader Izaäk als Esau voor te doen. Esau was razend geworden en wilde Jakob doden. Maar deze was al weg, ver weg naar Laban. Daar verbleef hij lange tijd, bouwde een heel emperium op, een complete familie, met vier vrouwen en twaalf kinderen. Maar nooit zonder het verlangen naar huis, naar z’n moeder Rebekka, met wie hij zo’n bijzondere band had.
En 20 jaar later had hij eindelijk de stoute schoenen aangetrokken en was op weg naar Kanaän, terug naar z’n roots. En nu staat hij aan de grens (gemarkeerd door de rivier de Jabbok), maar ergens aan de overzijde wacht Esau, met 400 bewapende mannen. Slik… Wat nu?!

Jakob is alleen aan de oever van die grensrivier. Al z’n bezittingen, maar ook z’n vrouwen en kinderen, heeft hij naar de overkant van de rivier gebracht.
Jakob beseft dat hij dit alleen moet doen. Zoals ik ergens las: ‘Sommige dingen moet je alleen uitvechten, met jezelf en met God. De avond voor een operatie. Na het bezoekuur gaat iedereen weg. Je blijft alleen achter. Of na een begrafenis van iemand die je heel lief was. Sommigen blijven nog uren na, maar uiteindelijk blijf je alleen achter.’
Kijk, Jakobs leven is in al die 20 jaar tot wasdom gekomen. Rijk gezegend, met mensen en bezittingen. Een geslaagd man… Maar is dat eigenlijk wel zo? Als je je bezit wegdenkt, je vrouw en kinderen doet oversteken. Als je dat alles nou eens aftrekt van je ‘ik’, wat blijft er dan over?
Misschien dat zulke vragen ons in deze tijd nog meer raken. Nu we stilgezet zijn. Nu zoveel is weggevallen. Wat houd ik over? Wie ben ik? Wat ligt er op de bodem van mijn hart? Waar niemand van weet, maar dat ik nu eindelijk eens onder ogen moet komen. Alleen. Met God.

Zoals Jakob daar op die oever. Het is nacht. ‘The Dark Night of the Soul’. Opeens doemt er iemand uit het duister op en begint met hem te vechten. Nee, geen onschuldig stoeipartijtje, maar een strijd op leven en dood. Wie is dit? Dat wordt niet gezegd. Er staat alleen: ‘iemand worstelde met Jakob.’ Als eerste denk je dan toch aan Esau, die eindelijk gaat doen wat hij ooit aankondigde: z’n broer een kopje kleiner te maken. Of is het een soldaat van Esau die dit moet voltrekken? De nacht is ook de tijd dat de geesten van de duisternis zich breed maken. Betreft het een rivierdemon, zoals men toen geloofde, die de grenzen van de rivier bewaakt? Of is het een engel van het duister, door God gestuurd om Jakob te confronteren met zijn verleden? Of moet je dit psychologisch verklaren? Is het een soort angstdroom, waarin Jakob worstelt met zijn eigen donkere kanten, die hij verdrongen heeft, maar nu naar boven komen.
Misschien is dit allemaal ook niet te onderscheiden, zoals iemand zei: ‘Ons gevecht met andere mensen, met onze verdrongen schuldgevoelens en donkere kanten, dat alles is tegelijk ook ons gevecht met God zelf.’

Want langzamerhand wordt dat Jakob duidelijk: in deze persoon die met hem vecht, wie of wat het ook precies is, daarin vecht hij ten diepste met God zelf, met zijn engel, in wie God in het Oude Testament met enige regelmaat verschijnt.
Maar kun je vechten met God? Toen ik dit verhaal deze week las en besprak met een aantal catechisanten – online – toen reageerde er een aantal als volgt: ‘Maar God is toch God?! Ik heb echt te veel respect voor Hem om met Hem te gaan vechten!’ Dat respect raakte me trouwens, maar het bijzondere van God is dat Hij blijkbaar tegen een stootje kan. Dat we met Hem mogen worstelen. Je kunt toch moeite hebben met wat God in je leven doet, of juist nalaat: ‘Waar bent U nou?! Waarom staat U dit toe?’
Maar de Here God kan omgekeerd ook met ons strijden. Want laten we wel zijn: die ‘iemand’ begint hier wel met dat gevecht. God pakt Jakob aan. En Jakob geeft zich niet gelijk gewonnen, maar worstelt, vecht tot in de kleine uren. We mogen dankbaar zijn dat er zo’n verhaal in de Bijbel staat. Net als bepaalde Psalmen, Job en Paulus, die allemaal op hun eigen manier met God worstelen, met Hem vechten. Dat biedt ruimte voor ons eigen gevecht, met God, met onszelf.

Wáár vecht Jakob dan om met God? Om de zegen. Maar die had Jakob toch? Zeker, maar eigenlijk was dat een fake-zegen, nep. Hij had ‘m z’n vader ontfutseld door zich als Ezau voor te doen. Die zegen was verkregen door list en bedrog. Als een Tourzege die gewonnen is met doping.
Maar nu vecht Jakob om die zegen, nu geeft hij alles, nu moet hij er letterlijk voor door het stof. Nu klemt hij zich met alle kracht aan God vast en smeekt om die zegen: ‘Ik laat U niet gaan tenzij U mij zegent.’ Hij beseft dat hij die zegen alleen maar kan ontvangen, als genade.
Maar God schenkt die zegen niet zomaar, alsof er niets gebeurd is, alsof er niets aan de hand is. Nee, dat moet eerst naar boven gehaald worden. Daarom vraagt Hij: ‘Hoe luidt je naam?’ In de Bijbel staat je naam niet alleen voor hoe je heet, maar vooral voor wie je bent.
God vraagt dus eigenlijk: ‘Wie bén jij? Nu al je bezit aan de overkant is, je alles losgelaten hebt, je alleen nog je vege lijf hebt: wie ben jij ten diepste?’ Een vraag die ook ons gesteld wordt. Wie ben jij?? In alle eerlijkheid. Als alle maskers afvallen. Wie ben jij? Want God kan zijn zegen, zijn genade alleen aan ons kwijt, als we er om verlegen zijn, als we beseffen dat we deze nodig hebben, omdat we het zelf zo verprutst hebben.

Het is het scharnierpunt in dit verhaal. Jakob noemt z’n naam, z’n eigen naam: ‘hielenlichter’ betekent die naam Jakob. Door z’n moeder gegeven, omdat hij bij de geboorte het enkeltje van zijn broertje Esau vasthield. Maar vooral tekenend voor de gewiekstheid, z’n bedrog, van z’n vader, z’n broer, en al z’n pogingen om de zegen zelf te verwerven, ten koste van anderen. Het is een donkere kluwen geworden in z’n leven. Door z’n naam te noemen – het is voor het eerst in het boek Genesis!! – draait hij er nu niet meer omheen, maar zegt hij wie hij is: Jakob, hielenlichter, bedrieger. Het is eigenlijk een biecht.
En dan krijgt Jakob de zegen. Als geschenk. Als genade. Uit Gods hand. En dat die genade alles anders maakt, blijkt wel uit de nieuwe naam die hij krijgt. Niet meer Jakob, ‘hielenlichter’, maar Israël, ‘vorst van God’, of ‘strijder van God.’ Jakob heeft immers met God en mensen gestreden, en gewonnen. Gewonnen van God?? Ja, maar dan wel als de overwinning van de genade. Door de eigen nederlagen, de donkere kanten, de missers te erkennen en te smeken om Gods  genade, zijn zegen.
Ja, dan schenkt God die, met een nieuwe naam. Dat is toch wat Paulus later zou schrijven in z’n brief: ‘Zo is dan wie in Christus Jezus is een nieuwe schepping. Het oude is voorbijgegaan, het nieuwe is gekomen.’ Ja, dat hele schuldige verleden van Jakob wordt hier weggewist, en hij krijgt een nieuwe toekomst.
Gerrit Achterberg heeft dat eens onvergetelijk onder woorden gebracht in zijn gedicht ‘Over de Jabbok’, en daar gaat het niet alleen over Jakob. Nee, die ik-figuur, slaat ook op mij, op u, op jou. Tenminste, ik hoop dat je het zo hoort en diezelfde verwondering en dankbaarheid ervaart.

OVER DE JABBOK

Toen ik het einde had bereikt
van mijn verdorvenheden,
stond God op uit het slijk,
en weende;
en ik stond naast Hem, ziende neder
op een verloren eeuwigheid.

En Hij zei: je had geen gelijk;
maar dat is nu voorbij, van heden
tot aan die andere eeuwigheid,
is maar één schrede.

Zo waar. Zo mooi. Zo ontroerend.

Marc Chagall maakte van dit verhaal ook een schilderij.


Centraal zie je de engel, in groen en wit: kleuren van reinheid en hoop, goddelijke kleuren dus. Hij heeft z’n hand al zegenend op Jakobs hoofd. Deze is door de knieën gegaan. Z’n benen staan in een rare stand. De heup is blijkbaar al ontwricht. Hij houdt zijn hand stevig op de heup van de engel, wil hem niet laten gaan. Zijn kleed is paars: kleur van de boete. Helemaal passend bij zijn biecht, met het noemen van zijn naam. Met zijn andere arm wijst de engel vooruit, naar de toekomst. En rechts zien we ook de toekomst van Jakob. Terwijl we achter de engel, linksboven het verleden van Jakob zien: een gelukkig moment, want hij staat daar met Rachel onder de choepah, het baldakijn bij een Joodse bruiloft. Naast hen zien we nog de put, waar Jakob Rachel ontmoet had.

Rechts is dus Jakobs toekomst, wat later met hem gebeurde: rechtsonder zien we hem gebogen, huilend, met een kleed in de armen. Het is het kleed van zijn zoon Jozef.

Daarboven zien we de naakte Jozef door zijn broers in de put gegooid worden. Eén heeft z’n kleed vast, rood, door het bloed van het geitenbokje dat ze geslacht hebben, om vader Jakob te laten geloven dat hij door een wild dier verscheurd is. De haan duidt op het verraad, het bedrog, dat hier gepleegd wordt. Helaas zijn de zonen niet anders dan hun vader ooit.

Maar daarboven, dus rechtsboven, zweeft Jozef als een engel door de lucht, boven z’n broers die hij zegent. Uiteindelijk zal hij zich met hen verzoenen in Egypte. Het wit in z’n haren correspondeert met het wit van de engel: teken van in het reine komen, van verzoening, van het verleden achter je laten.
Onderaan zien we wat huizen afgebeeld. Daarbij ook het geboortehuis van Chagall uit het Russische Vitebsk.

Chagall wil daarmee zeggen: wat hier in het bijbelverhaal gebeurt, – Jakob die worstelt met de engel, met God – is mij niet vreemd. Chagall kende ook genoeg leed in zijn leven. Altijd maar op de vlucht. Tegengewerkt. Beschimpt. Als tweederangsburger beschouwd. Bijna z’n hele familie, die achtergebleven was in Rusland, is door de Nazi’s vermoord, op gruwelijke wijze. Het werd een groot litteken in Chagalls leven.

En toch, de hoofdkleur in het hele schilderij is blauw, dat heerlijke blauw van Chagall. Het is de kleur van de hemel, de kleur van God. God waar we mee kunnen worstelen, die ons in het duister tegenkomt, met ons strijdt, maar ook voor ons strijdt. Niet voor niets heeft Chagall ook vele kruisigingen geschilderd. In het kruis van Jezus zag hij het leed en het lijden van zijn volk weerspiegeld.

Als geen ander heeft Christus voor ons gestreden en geleden. Hij had al een nieuwe naam. Hij was Gods eigen Zoon, maar gaf alles op, nam al onze schuldbewuste namen op zich, stierf voor ons en baande zo de weg, schiep licht in onze duisternis, in plaats van onze duisternis.
Ja, het is zo’n klein zinnetje in vers 32: ‘Zodra Jakob bij Peniël was overgestoken, zag hij de zon opkomen.’ Dat is meer dan een tijdsaanduiding. Nee, het licht is opgegaan over Jakob, Paaslicht. Hij loopt weliswaar mank. Nooit zal hij dit meer vergeten. Souvenir van de engel. Maar toch loopt hij met lichte tred. Want hij loopt in het licht, met een nieuwe naam, verzoend.
En dan gaat hij naar zijn broer Ezau. En ze verzoenen zich met elkaar. Ja, dat kan. In Gods licht. Met zijn zegen. Met zijn genade. Die werkt door.

Dus als jij nou iemand hebt met wie je in onmin leeft. Dat jarenlange oud zeer in de familie. Dat slepende conflict op je werk. Die gebeurtenis waar nooit meer over gepraat wordt. Ga dan, misschien ook wel hinkend, maar ga. Wandelend in het licht met Jezus. Wie weet…

Amen

meditatief orgelspel         over Gezang 461

zingen                       Op Toonhoogte 190 Heer, U bent mijn leven, de grond waarop ik sta

dankgebed en voorbede

zegen

orgelspel