orgelspel 

welkom en mededelingen 

zingen (met combo)                     ‘Als alles duister is’ van Sela/Taizé 

stil gebed 

votum en groet

aanvangstekst        ‘Door het geloof ontving de hoer Rachab de verkenners gastvrij in haar huis en is ze niet met de ongehoorzame inwoners van haar stad omgekomen.’ (Hebreeën 11:31)

zingen (met combo)         Lied 388 ‘Voor ieder van ons een plaats aan de tafel’

lezing van het gebod des Heren           vanuit Jakobus 2 (14-26)

zingen           Psalm 84:4

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

zingen (kinderlied)   Hemelhoog 398 ‘Kom in de kring van Gods gezin’

kindermoment

Ik dacht: ik neem weer wat mee.
Wat is dit?
Een kerstster. Ja, waarom zie je eigenlijk zoveel sterren voor de ramen hangen in december, in de tijd voor en met kerst?

Dat heeft te maken met die wijzen uit het oosten, die een ster volgden. Waar wees die ster hen de weg naartoe? Naar Jezus.
Wij gaan op vrijdagavond 23 december ook op Sterrenjacht. Deze sterren hangen hier in de straten rond de Pauluskerk. In bomen. In huizen. Totaal 15 stuks…
Met een groepje ga je die zoeken. En als je ze allemaal gevonden hebt, krijg je aan het eind een verrassing. Naast warme chocolademelk en iets lekkers, met prachtige muziek erbij?
Maar dat is nog niet alles. Tijdens die wandeling zijn er ook zes plekken met vuurkorven, en daar staan figuren uit het kerstverhaal: Jozef en Maria, de herders, een engel, de wijzen. En die vertellen iets en geven een vraag mee waar de mensen over kunnen praten als ze verder wandelen. En voor jullie is er ook telkens een opdracht.
Klinkt dat leuk, of niet? Op vrijdagavond 23 december. Vanaf 19.00 uur. Je moet je wel opgeven via www.meevieren.nl/pauluskerkgouda. Meer daarover in de Zondagsbrief en de Pauluskerk-app. En dat zeg ik maar even tegen je vader en moeder en de andere grote mensen.
Ik hoop dat jullie allemaal meegaan op Sterrenjacht. Want dat wordt heel bijzonder.

Maar nu eerst naar de kindernevendienst. Een goede tijd daar en tot straks.

schriftlezingen    Jozua 2, 6:22-25 en Matteüs 1:1-6a

zingen           Psalm 136:6,8,9,13

verkondiging          

Gemeente van Jezus Christus,

In één van zijn boeken vertelt dominee Buskes over een predikant die op huisbezoek ging bij een prostituee. Hij had haar nog nooit in de kerk gezien, maar ze was wel lid. Ze liet hem binnen in haar peeskamertje. Het gesprek wilde niet echt vlotten. Maar schrijft Buskes dan: ‘Trekt u daar geen conclusies uit. Dat kan bij meelevende kerkgangers ook gebeuren…’ Maar hier dus ook. En dan kan zo’n gesprek lang duren! De dominee dwaalde met z’n ogen door het vertrek. Zijn blik viel op een crucifix – u weet wel: zo’n kruis met het lichaam van Jezus eraan. Het hing aan de muur boven het bed. Fel reageerde de prostituee op de blik: ‘Mag dat soms niet?’ ‘Waarom zou het niet mogen, ik vraag mij alleen af, waarom u het daar opgehangen heeft?’ Tweede felle reactie: ‘Omdat dat de enige kerel is, die ons nooit bedonderd heeft.’

‘Nou, nou, dominee, dat is toch geen kanseltaal!’
Inderdaad, maar het past wel helemaal bij het verhaal van vanmorgen. Daar gaat het namelijk ook over een prostituee: Rachab. Ja, van de acht keer dat zij in de Bijbel genoemd wordt, wordt er vijf keer bij gezegd dat ze hoer is. Een sekswerker, zoals dat tegenwoordig eufemistisch heet. Seks niet als bezegeling van de onvoorwaardelijke liefde tussen twee mensen, die voor elkaar gekozen hebben en elkaar trouw willen zijn. Maar seks als koopwaar, als gebruiksartikel, waarvoor je betalen moet.

Maar zo’n sekswerker, zo’n hoer, staat dus in de persoon van Rachab wel in het geslachtsregister van Jezus! In de oosterse cultuur – want daar hebben we het over als het over de achtergrond van de Bijbel gaat – in die cultuur is eergevoel heel belangrijk. Nou, dan strekt het niet tot je eer als in je genealogie een prostituee terug te vinden is, als je dus o.a. afstamt van een hoer!
Maar Jezus schaamt zich daar niet voor. Ook in zijn geslachtsregister is te zien dat mensen als Rachab, maar ook koning David, hoorden we vorige week, die met zijn Me Too-affaire, van zijn voetstuk viel. Dat zulke mensen, met scheve schaatsen, met dubieuze beroepen, mensen van falen en feilen, bij Hem welkom zijn. Heel die lange rij van voorvaders en -moeders laat dat zien.

Er is in het Nieuwe Testament nog zo’n rij waar we Rachab tegenkomen. De rij van geloofsgetuigen uit Hebreeën 11: allemaal mannen en vrouwen uit het Oude Testament die bleven vertrouwen, die hun hoop stelden op de onzichtbare God en zijn beloften. In die lange rij wordt ook Rachab genoemd. Ook zij heeft een plaatsje gekregen in de galerij van de geloofsgetuigen. We begonnen er deze dienst mee: ‘Door haar geloof ontving de hoer Rachab de verkenners gastvrij in haar huis…’ ‘Door haar geloof…’ Ja, dat staat ook in Jozua 2 centraal. Letterlijk zelfs. Dat kun je prachtig zien aan de opbouw van dit verhaal: in concentrische cirkels. De buitenste cirkel bestaat uit de zending door Jozua van de twee verspieders (vers 1) helemaal aan het begin en helemaal aan het slot hun terugkeer bij Jozua (vers 23-24). Daartussenin: het komen in het huis van Rachab (vers 1b – 5) en aan de andere kant het weggaan uit haar huis (vers 21-22). En daar weer tussen: de verspieders die het platte dak opgaan (vers 4-8) om daarna weer het dak af te gaan (vers 15-21a). Het midden van het verhaal, het centrum dus, is Rachab die haar geloof in de HEER, de God van Israël, tegen die twee verspieders belijdt (vers 9): ‘Ik weet dat de HEER dit land aan jullie heeft gegeven.’ En vers 11: ‘De HEER, jullie God, is immers een God die macht heeft boven in de hemel en hierbeneden op aarde.’ En ze refereert aan de wonderlijke doortocht door de Schelfzee en de overwinning op de Amorieten en hun koningen Sichon en Og. Het klinkt naar de belijdenissen uit Deuteronomium of het Psalmenboek!
De naam ‘Rachab’ is afgeleid van het woord dat ‘openstaan’ of ‘ruimte maken’ betekent. Nou, ze is opengegaan voor de Here God. Of moet ik zeggen: in haar heeft het geloof in Hem ruimte gevonden. Hij is haar te machtig geworden…

Ja, ze heeft een diep ontzag voor de God van Israël. Ze heeft over Hem gehoord. Ze is er daardoor van overtuigd dat Israël de stad zal innemen. Maar in plaats van die twee verspieders aan te geven, deelt ze aan hen juist haar beginnend geloof.  En ze smeekt om redding, om genade, voor haar en haar familie. Ze strekt zich uit naar God en ze roemt Hem om zijn daden.
Hoe bijzonder moet dat zijn voor die verspieders om dit uit de mond van deze Kanaänitische hoer te horen? Het is voor hen en ook voor ons ook een les. Niet je afkomst, niet je werk en je status, niet je fatsoen en uiterlijke vroomheid zijn bepalend en beslissend. Nee, dat is het geloof, die uitgestoken lege hand naar boven, naar de God die redt, naar de Redder, de Verlosser. En daarom schaamt Hij, Jezus Christus, zich ook niet om deze vrouw op te nemen in zijn geslachtsregister. Net als Ruth een niet-Joodse, een vreemdeling. Zoals Hij later juist ook oog had voor mensen buiten de kring, randfiguren, die door anderen met de nek werden aangekeken, zoals die Kaänese vrouw en die Romeinse centurion, die geraakt zijn door Jezus en hun geloof in Hem unverfroren uitspreken en daarin anderen voor zijn.
Weet je, zo kan dat vandaag ook gebeuren, toch? Dat uit onverwachte hoek iemand opeens hoog opgeeft over God, dat iemand waar je het niet van verwacht meer met Jezus heeft dan je ooit had gedacht. En jouzelf eigenlijk beschaamd doet staan. God moves in mysterious ways, ook hierin. Laten we God daarom prijzen, Jezus daarom aanbidden én niemand dus bij voorbaat al afschrijven.

Bij dat geloof van Rachab gaat het trouwens niet alleen om woorden. Dat heeft de Hebreeënbrief ook goed gezien én verwoord: ‘Door haar geloof ontving de hoer Rachab de verkenners gastvrij in haar huis…’ Dat geloof vertaalde zich dus ook in concrete daden, met name in de schuilplaats die ze de verspieders bood. De Jakobusbrief – we hoorden het tijdens de gebodslezing – legt ook de nadruk op de daden die uit het geloof van Rachab voortkwamen: ‘Werd niet ook Rachab, de hoer, rechtvaardig verklaard om wat zij deed, toen ze de verkenners ontving en langs een andere weg liet vertrekken?’ Om het vervolgens voor ons allemaal op scherp te zetten: ‘Zoals het lichaam dood is zonder geest, zo is ook geloof zonder daden dood.’
Geloof zonder werken is dood, is levenloos, zielloos, stelt niks voor. Het gaat niet alleen om woorden, maar juist ook om daden. ‘De gelovige gehoorzaamt’, zei Bonhoeffer dan ook geheel terecht.
En dat doet Rachab hier. Ze geeft gehoor aan de roep van God, om op te komen voor de ander in nood. En dat zijn die spionnen. Ze worden gezocht door de veiligheidsdienst van Jericho, op bevel van de koning zelf. Als ze gesnapt worden, zijn ze zeker van hun doodsvonnis. Met spionnen is weinig medelijden. Nu niet, toen ook niet.

Maar ja, gaat Rachab hier niet ver in? Ze liegt tegen de mannen van de binnenlandse veiligheidsdienst, die haar op de vrouw af vragen of ze de spionnen uit wil leveren. Ze verklaart immers dat ze de stad al uit gevlucht zijn, terwijl ze bovenop haar platte dak liggen, onder een laag gedroogd vlas.
Tja gemeente, wat is de waarheid spreken in dezen? Is dat altijd conform de feiten spreken? Of wordt dat anders als mensenlevens in gevaar zijn? Zoals dat in oorlogstijd toch ook gold met betrekking tot onderduikers? Bij een razzia wees je de Duitsers toch ook niet waar die verstopt waren?
Ik las ergens: ‘Waarheid is in de Bijbel niet zozeer trouw jegens de feiten, maar trouw jegens de Here en de naaste.’ In die waarheid handelt Rachab hier, vanuit haar geloof in diezelfde Heer. Ze wil trouw aan Hem zijn, trouw aan haar naaste in de persoon van die twee verspieders, die bij het volk horen van de God van Israël, voor wie ze zo wonderlijk is opengegaan. En daarom ‘verdraait ze de feitelijke waarheid: ‘ze zijn vertrokken…’

Dat is dus de crux, het beslissende: trouw aan God en aan de naaste. Daarom kan ik ook zo’n diep respect hebben voor klokkenluiders die onrecht aan de kaak stellen, in het bedrijfsleven, in de maatschappij, in de politiek. Al gaat dat zelfs ten koste van henzelf, van hun carrière.
Maar het kan ook minder groot zijn, maar niet minder ingrijpend, waar wel het verschil gemaakt kan worden. Als wij zien dat mensen beschadigd worden, onrechtvaardig behandeld worden, ook door hogergeplaatsten, komen we dan voor hen op? Als er op het werk dingen gebeuren, die misschien formeel wel kloppen, maar waar iemand wel kapotgemaakt wordt, springen we dan in de bres? Of denken we dan aan ons eigen hachie, aan onze eigen carrière? En als op school iemand gepest wordt, genegeerd wordt, gekleineerd wordt, misschien wel door de populairste jongens en meiden, denken we dan: ‘Ik zie het wel, maar laat maar. Anders ben ik straks zelf de klos!’? Of nemen we het voor diegene op?
En zo kunnen er vele situaties zijn of komen, waar kan blijken of ons geloof gepaard gaat met daden, of juist niet. Of we, net als Rachab, zo onder de indruk zijn van de Here God, van zijn goedheid en trouw, dat we niet anders willen dan ook goeddoen en trouw zijn aan anderen.
Weet je, dat wordt gezegend. Nee, niet altijd direct. Maar God ziet het, peilt het en waardeert het. Want het is in zijn stijl. De stijl van zijn verbond met ons.

Een verbond sluit Rachab ook met de spionnen. Zij heeft hen geholpen en zij vraagt hun haar te helpen, en haar familie. Dat zij gespaard zullen worden als de stad veroverd zal worden. Rachab moet op haar beurt dan beloven de verspieders en hun plannen niet alsnog te verraden. Rachab en de verspieders zweren een dure eed. Het verbond wordt gesloten en als teken daarvan wordt er een rood koord aan de muurzijde van Rachabs huis gehangen. Haar huis bevond zich immers tegen de dikke stadsmuur aan.
Dat rode koord hing normaal aan de straatkant. Vandaar die kleur. Het hoorde bij het ‘red light district’, op de wallen van Jericho, waar Rachab werkzaam was als sekswerker. Dat rode snoer was een teken van haar beroep, een herkenningsteken, zoals een rode lamp op de Wallen in Amsterdam.
Maar nu moet dat rode koord op een onlogische plek gehangen worden, waar geen klant komt, namelijk aan het buitenraam. Niet alleen als herinnering aan het touw waarmee de mannen ontsnapt zijn. Maar vooral als herkenningsteken voor straks – als de stad ingenomen zal worden, niet zonder geweld – dan moet dit huis blijven staan, en degenen die binnen zijn gespaard blijven. Want de hoofdbewoonster, de hoer Rachab, bood de verkenners een schuilplaats. Zij handelde uit geloof. Ze heeft zich met haar geloofsdaad bij de Here God en zijn volk geschaard. Dat zal gezegend worden.

En zo hangt dat rode koord te wapperen in de wind, bij de stadsmuur van Jericho, vanuit Rachabs raam. Latere rabbijnen maken de vergelijking met wat Israël moest doen vlak voor de uittocht uit Egypte: de deurposten bestrijken met het bloed van het offerlam, waarna de doodsengel hun deur voorbij zou gaan. Het rode koord zou hiernaar verwijzen. Ook Rachab en haar familie zullen gespaard worden.
In de Vroege Kerk werd er bij het rode koord verwezen naar het bloed van Christus, het offer van zijn leven. Daarin is immers de ultieme redding te vinden.
Het rode koord kan ook nog verwijzen naar de rode draad van de Bijbel, de rode draad van Gods liefde, die uiteindelijk uitkomt bij Jezus Christus. Ook Rachab is door die rode draad aangeraakt. Zij is zelf een draadje in dat enorme gevlochten koord, ze mag een bijzondere plek daarin hebben, als één van de voormoeders van Jezus.
Prachtig allemaal: deze duidingen, vol van betekenis.

Maar wat ik bij de voorbereiding ontdekte, was nieuw voor mij en dat wil ik u en jou zeker niet onthouden. Het Hebreeuwse woord dat hier voor koord gebruikt wordt, betekent ook ‘hoop’. Nou, dat gold voor dat dat touw dat door de verkenners gebruikt werd natuurlijk ook. Het touw dat uit Rachabs raam hing en waarlangs ze naar beneden afdaalden. Al hun hoop was er op gevestigd dat dat touw, dat lange koord, het zou houden en ze weer veilige grond onder de voeten zouden krijgen.
En nu hangt er uit dat raam van Rachab een koord te wapperen: een hoopvol teken, een teken vol hoop.
Namelijk de hoop dat de belofte die gedaan is, wordt nagekomen: dat Rachab de verspieders en hun plannen niet verraadt, en dat Rachab op haar beurt, samen met haar familie, niet door de Israëlieten gedood wordt als de stad veroverd wordt.
Maar ook de hoop op de God die Rachab erkent en gelooft, dat Hij haar trouw zal blijven.
De hoop dat haar geloof en vertrouwen niet beschaamd zullen worden.
Rood is dat koord van de hoop uit Rachabs raam. Rood niet meer als symbool van haar sekswerk, maar als symbool van Gods liefde en zijn verzoening. Waar kun je ook beter op hopen?!

Ja, lieve mensen, aan dat koord van de hoop hangt ook onze redding. Maar dat is geen onzekere hoop. Nee, het is de hoop die vastgemaakt is aan Gods beloften, aan Hem zelf, aan de Here Jezus Christus, wie Hij is, wat Hij heeft gedaan, voor ons allemaal.
Ja, wat is je houvast? Waar is je hoop op gericht?
Ik sprak van de week een stel. Ze hebben nog niet zo lang geleden het geloof ontdekt, herontdekt. En ze merken dat dit alles zo anders maakt. Voorheen was het werk, waren het de vakanties, was het dat waarmee je op kunt bieden tegen anderen, waar het om draaide. Maar ze ondervinden nu dat dat allemaal zo oppervlakkig is, zo weinig echte vervulling geeft, want het laat je telkens weer leeg achter.
Maar nu ervaren ze Gods liefde, hebben ze zeg maar dat rode koord van de hoop, die rode draad van God opgepakt. Of moet ik zeggen: heeft die hen te pakken gekregen?! En daardoor is hun wereld veel ruimer geworden, krijgen ze oog voor anderen, voelen ze een diepe verbondenheid met anderen die geloven. Nu hebben ze houvast gevonden en willen ze daar alleen maar meer in groeien. Ik werd er stil van.

Hoe zei die prostituee dat aan het begin van de preek, toen ze wees naar die crucifix? ‘Dat is de enige kerel die ons nooit heeft bedonderd.’ Of in de taal van een lied, misschien wel het mooiste adventslied dat er is: ‘Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen!’

Amen

zingen           Lied 442 ‘Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen’

dankgebed en voorbeden         

inzameling van de gaven

adventsproject van de kindernevendienst

slotlied         Lied 444:1,4,5 ‘Nu daagt het in het oosten’

orgelspel