orgelspel 

welkom en mededelingen 

zingen           Lied 556:1,3 ‘Alles wat over ons geschreven is’         

stil gebed

votum en groet             

openingstekst

‘Wij hebben het gehoord, wij weten het,
onze voorouders hebben het ons verteld.
Wij willen het onze kinderen niet onthouden,
wij zullen aan het komend geslacht vertellen
van de roemrijke, krachtige daden van de HEER,
van de wonderen die Hij heeft gedaan.’ (Psalm 78:3,4)

zingen           Psalm 78:1,2

lezing gebod           uit Deuteronomium 6:1-7

zingen           Psalm 81:7,8,9

gebed om verlichting met de Heilige Geest 

kindermoment

Wat heb ik nu weer meegenomen? Een flesje. Wat zou er in zitten? Natural oil for body en hair. Dat is Engels. In het Nederlands: natuurlijke olie voor je lijf en je haar. Daar wordt het lekker zacht van. En daar ga je lekker van ruiken. Wil iemand? Omdat het olie is, zal ik het op een kaartje spuiten, en dan kun je daarna ruiken. Vind je het lekker ruiken? Waar ruikt het naar? Naar Indiase rozen en zoete amandelen. Aha! Ik dacht al…

Straks horen jullie ook over iemand die niet maar een beetje van zulke olie over iemands hoofd deed, maar de hele fles. Ze deed dat bij Jezus. Uit liefde.
Eén van de mooiste verhalen uit de Bijbel vind ik dat. Zoveel liefde. Hé, nu zie ik ook dat het flesje rood is. De kleur van de liefde. En dat het naar rozen ruikt. Ook een roos hoort bij de liefde.
Wat zouden wij kunnen doen uit liefde voor Jezus? De rest van het verhaal horen jullie op de kindernevendienst. Een goede tijd daar en tot straks.

zingen (met combo)         Projectlied ‘Wie zeg jij dat Ik ben?’

schriftlezing                        Marcus 9:14-29

tekstlezing   ‘Meteen riep de vader van het kind uit: Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.’ (Marcus 9:24)

zingen           Lied 837:1,3,4 ‘Iedereen zoekt U, jong of oud’

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Stel je voor dat iemand in de belijdenisdienst zó belijdenis van het geloof zou afleggen, als antwoord op de bekende belijdenisvragen: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp’…
Hoeveel verbaasde gezichten zouden er dan zijn? En gemompel? Zo van: ‘Dit gaat te ver. Vooral dat tweede deel met dat ongeloof. Dat kan toch niet! Dat is geen geloofsbelijdenis!’

Trouwens, is onze tekst van vanmorgen sowieso niet heel vreemd? Je kunt toch onmogelijk gelovig en ongelovig zijn? Die twee sluiten elkaar toch uit? Twijfel… allé! Maar ongeloof? Nee, dat staat toch haaks op geloof!
De oude Statenvertalers hadden die moeite ook en zwakten het daarom af in hun vertaling, waar het luidt: ‘Ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp.’ Ongelovigheid dat klinkt een stuk minder heftig. Dat zijn zeg maar de restanten van ongeloof, waar je als beginneling in het geloof – en dat is deze man, die deze woorden hier uit, toch? Hij ontmoet Jezus voor het eerst – als beginneling in het geloof kun je met dat soort ongelovigheid nog kampen, maar dat zal uiteindelijk toch wel moeten verdwijnen…

Is dat zo? Ik geloof er niets van. Dat kan het beeld misschien wel zijn: dat in de kerk de gelovigen zitten en daarbuiten de ongelovigen. Dat je als gelovige hooguit te kampen hebt met twijfel, maar dat het dan uit is met het ongeloof. Maar dat beeld klopt niet. In onszelf, in ons eigen hart, kunnen ze allebei zitten: geloof en ongeloof. Net als bij deze man.
Ja, als hij naar Jezus kijkt, dan is daar geloof: ‘ik geloof!’ Jezus die hij om hulp geroepen heeft: ‘Heb medelijden met ons en help ons.’ Ja, óns. Niet alleen zijn zoon, maar ook hem. Want als vader van een ziek, van een geteisterd kind, is hij ten einde raad.
Wat zou het geweldig zijn als deze Jezus iets zou kunnen doen aan deze verschrikkelijke situatie. Jezus had toen geantwoord: ‘Of Ik íets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ Dat had de man als een uitgestoken hand in de oren geklonken en hij had die hand gegrepen: ‘Ik gelóóf!’ Ja, als hij naar Jezus kijkt, ontspringt het geloof.
Maar als hij naar z’n zoon kijkt, die daar op de grond ligt te stuiptrekken, schuim op de mond en helemaal verkrampt, dan is daar het tegendeel. Het zijn kenmerken van een ernstige epilepsiepatiënt. Maar er is nog meer met de jongen aan de hand. Hij is doofstom. En erger nog, z’n vader vertelt dat hij al van jongs af gekweld wordt door een duistere macht, een demon, die hem bezet heeft. Die hem regelmatig naar het vuur of het water pusht, om hem zo te doden. Verschrikkelijk. Ja, dat is ook de corebusiness van de duivel, gemeente: het goede werk van God verstoren, het liefst vernietigen.

Al zo lang ziet de vader het met lede ogen aan. Alles heeft hij geprobeerd om z’n zoon hier vanaf te krijgen. Talloze dokters zijn bezocht. Wonderdoeners. Daarom is hij ook naar Jezus gegaan. En toen deze er niet was, omdat hij op de berg was, had hij zich tot zijn leerlingen gewend: ‘Genees mijn zoon van deze ziekte, bevrijd hem van deze duistere macht!’ Maar het was de leerlingen niet gelukt. Machteloos stonden ze. ‘Ongeloof’, noemt Jezus dat. En dat voelt die vader zelf ook. Maar in plaats van dat beschaamd binnen te houden, of het te negeren, roept hij het uit, ná z’n geloof: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!’ Ja, letterlijk staat er dat hij het uitschreeuwt. In de grondtaal is het precies hetzelfde werkwoord als voor de jongen gebruikt wordt als die duistere demon hem verlaat in vers 26: onder luid geschreeuw. Ook de vader schreeuwt, hij schreeuwt zijn geloof én ongeloof uit: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp! Ik geloof, Heer, maar er zit ook ongeloof in me, hou daar rekening mee, reken er alstublieft mee af!’

Zegt Jezus dan: ‘Ik ben blij met dat eerste, met dat geloof. Daar kan Ik wat mee. Maar dat tweede vind Ik erg jammer. Daar kan Ik niets mee. Ga maar terug naar huis, totdat dat ongeloof helemaal verdwenen is.’ Zegt Jezus dat?
Nee! Hij wijst de man niet af. Goddank niet. Ja, ik ben daar zo blij mee, gemeente. Zo ongelooflijk dankbaar voor. Want zoals gezegd: die beide kanten – geloof en ongeloof – die kunnen in ons hart huizen.

Tenzij we vromer willen zijn dan de Bijbel. Ik bedoel, je ziet die dubbelheid niet alleen bij deze man, maar bij meer mensen in de Bijbel. Denk aan Petrus, eerst wandelt hij, vol vertrouwen, over het water naar Jezus toe, het oog op Hem gericht, maar als hij dan de golven ziet en de wind hoort, dan slaat de twijfel hem om het hart, en zinkt hij weg. Jezus laat hem dan niet zakken, vanwege onvoldoende geloof, maar trekt hem omhoog.
Of wat dacht je van Elia? Eerst verkondigt hij vol passie de ene God van Israël op de berg Karmel en bidt hij vuur uit de hemel. Niet lang daarna ligt hij amechtig onder een struik, ergens diep in de woestijn, en is zijn geloof diep weggezonken. Kan hij niet geloven dat het nog wat wordt met de dienst aan de Here God. Maar Deze zoekt hem daar op en schakelt hem weer in.
Twee, voor ons gevoel, groten uit het Nieuwe en Oude Testament die de dubbelheid van geloof en ongeloof kenden. Zoals ook nog anderen: Thomas, Jeremia, de Psalmen, enz. enz. De Bijbel poetst dat allemaal niet weg. Is ook hierin zo eerlijk. Zodat we ons erin herkend en erkend mogen weten.

Want wie kent dat innerlijke gevecht niet? Aan de ene kant hoor je hier in de kerk van God en zijn werkelijkheid. Je ervaart die ook, maar dan kom je op school, op je werk, of in een andere omgeving, en daar ben je de enige. Die anderen kijken je een beetje meewarig aan als je vertelt dat je in de kerk bent geweest, of als je je laat ontvallen dat je gelooft. Ze hebben er niets mee. En om nou te zeggen dat ze ongelukkig zijn, of dat het verkeerde mensen zijn. Helemaal niet. Ze kunnen blijkbaar heel goed zonder dat geloof. Dus zou het wel waar zijn? Van die schepping, van die opstanding van Jezus uit de dood, van het bestaan van God, van het leven hierna? Of is dat een projectie? En zo kan dat ongeloof aan je gaan knagen…
Of je gelooft zeker wel in het bestaan van God, van Jezus, maar dat jij z’n kind bent? Dat kun je eigenlijk nauwelijks geloven, want je voelt er zo weinig van. Of je bent voor de zoveelste keer over de schreef gegaan. Als je kind van God bent, mag je toch wel een beetje veranderd zijn? Dus…
Of die man die ik van de week ontmoette. Hij kan niet zonder God, zonder de Bijbel. Elke morgen krijgt hij op z’n telefoon een tekst, waar hij zich aan optrekt.  Maar tegelijk is hij het ook vaak zomaar weer kwijt, alsof het niet beklijft. En met tranen in de ogen zei hij me (terwijl hij niet wist dat ik hierover zou gaan preken): ‘Ik bid zo vaak: ‘Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp’.’ Z’n openheid en eerlijkheid raakten mij in dit verband extra, dat begrijpt u.
Ik probeerde hem te bemoedigen. Maar de mooiste bemoediging vond ik pas later thuis, toen ik bij de preekvoorbereiding een uitspraak van Calvijn tegenkwam. Calvijn heeft niet zo’n beste naam tegenwoordig: streng, vreugdeloos, zuinig. Maar hoor nou eens wat hij zei: ‘Niemand heeft een volmaakt geloof. Ook de gelovigen zijn ten dele ongelovig. Maar ook al hebben we maar een heel klein stukje geloof, dan rekent Gods ons als gelovigen.’
Die zogenaamd steile Calvijn is hier zo pastoraal, zo invoelend en zo mild. En z’n uitspraak is ook zo bevrijdend. Juist omdat hij zo eerlijk is over dat ongeloof waar we mee te stellen hebben. En dat het voor onze Heer geen beletsel is, als we dat maar met Hem delen en Hem om hulp vragen.

Over eerlijkheid gesproken. Daar houden jongeren ook van. Dat ze zichzelf mogen zijn, inclusief hun vragen, hun twijfels, hun worstelingen. En dat ze die ook ergens kwijt kunnen.
Straks zal er ook een kort filmpje te zien zijn met een paar jongeren uit onze kerk. Zij vertellen daarin dat ze de kerk nodig hebben om te blijven geloven, om te strijden tegen het ongeloof. De kerkdiensten. De catechisaties. De clubs. Het contact met elkaar, maar ook met volwassenen. Dat wij hen daarover spreken, naar hen luisteren. Ja, dat is wezenlijk.
Waarom? Omdat dat bij het geloof hoort, gemeente. Dat we dat delen en overdragen aan de jonge generatie, aan een nieuwe generatie. We zongen het aan het begin van de dienst met Psalm 78:

Laat ons wat onze vaderen vertelden
doorgeven en aan onze kinderen melden.

Dat is niet alleen iets voor de ouders. Dat gaat de hele gemeente aan. Denk maar aan de doop, als daar ook een vraag aan de hele gemeente wordt gesteld:

Gemeente, wilt u dit kind, dat gedoopt is, dragen in uw gebeden, opnemen in uw midden en naar uw vermogen helpen groeien in geloof en voorgaan in het volgen van Jezus Christus? 

We zeggen daar iedere keer volmondig ‘ja’ op toch? Maar hoe breng je dat in de praktijk? Hoe maak je het concreet? Ook als ze groter worden? Als het jongeren zijn geworden?
Door ze te zien, door ze serieus te nemen, door ze te laten merken dat ze er helemaal bij horen. Door in hen geïnteresseerd te zijn. Door met hen in gesprek te gaan.
Onze jeugdouderlingen hebben daar ook, samen met een aantal mensen uit onze kerk, over nagedacht, over jeugdpastoraat. Ze hebben daar mooie ideeën over en zullen dat straks ook toelichten. En ik hoop dat u dat serieus neemt, want wat gun ik onze jongeren mensen die er voor hen zijn, die een stukje met hen willen optrekken, die ontdekken hoe kostbaar het is om het geloof te delen, inclusief het gevecht met het ongeloof, en wat het geloof nog meer onder druk zet. Nee, daar hoef je geen dominee of ouderling of jeugdwerker voor te zijn. Juist hele gewone gemeenteleden kunnen dat ook. Als je hart hebt voor onze jonge mensen.

Zoals Jezus ook hart heeft voor die ene jongere, die jongen, die daar op de grond ligt, na die heftige aanval. Zo heftig dat hij daar voor dood ligt. O, dit is nog een aanvechting voor die vader, reken maar. ‘Zal mijn zoon alsnog erin gebleven zijn?’
Maar Jezus pakt de jongen bij de hand en hij staat op. Een wonder, maar vooral een opstandingsverhaal!
Ach, komen we daar niet juist voor naar de kerk? Om door de levende Heer bij de hand genomen te worden, en opgetrokken te worden uit de duisternis, uit ons ongeloof, uit onze twijfels?
Ik moest denken aan een gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt dat hij maakte over de kathedraal in Amiens, in Frankrijk:

Zo hoog en ijl is het gebouw gebouwd
dat het een mens zo klein maakt als een mier,
zo lang als een giraffe, het is hier
dat hij zich uitrekt en zijn God aanschouwt.

Hoor je het? Ook weer twee kanten hè. Aan de ene kant kun je je zo nietig voelen in zo’n enorme en indrukwekkende kathedraal, die er al zoveel eeuwen staat. Klein als een mier. Maar tegelijk ook lang als een giraf. Want zo’n kathedraal, maar trouwens ook elke kerk, en vooral elke kerkdienst, nodigt ons uit om ons uit te rekken, uit te strekken naar onze Heer.
Nee, niet omdat ons geloof nu zo lang is, zo groot. We komen ten diepste niet naar de kerk omdat we geloven, om ons geloof te demonstreren, maar opdat we geloven, om hier het geloof te ontvangen.
Wij zitten uit onszelf op het spoor van het ongeloof, van de onzekerheid, van de twijfel. Maar God schenkt ons het geloof. Sterker nog: Jezus heeft voor ons geloofd. Juist in deze lijdenstijd mogen we daar bij stilstaan en stil van worden. Hoe Hij voor ons heeft geloofd, is blijven vertrouwen op zijn Vader, hoe Hij Gods missie heeft volbracht, daarin heeft volgehouden, tot op het bot, tot aan het kruis.

Als Jezus tegen die man zegt in vers 23: ‘Alles is mogelijk voor wie gelooft’, dan mogen we dat allereerst en vooral op Hem betrekken. Jezus heeft het immers over zichzelf in dat vers: ‘Of Ik iets kan doen?’ en dan zegt Hij: ‘Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ Dan mogen we dat ook op Hem betrekken. Op zijn geloof. Zoals Paulus in de Galatenbrief schrijft: ‘Mijn leven hier op aarde leef ik in het geloof van de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft prijsgegeven.’ We mogen leven in het geloof ván Jezus. Goddank, gemeente. Want Jezus’ geloof is zo groot, zo diep, zo volmaakt. Hij heeft ook geloofd voor ons. Voor ons wankelmoedige, twijfelende mensen, soms zo klein als een mier.
Naar dat geloof mogen we ons naar uitrekken. Met onze lege handen. Dan is geloven niet zozeer vasthouden, maar vertrouwen, met vallen en opstaan, dat we vastgehouden worden.
Zoals Joke Verweerd ergens dicht:

Houvast zoekend
als de tijd
moeizaam pijnlijk
langs je glijdt
aan je schurend
in je kervend
licht wordt dun
en ijl en stervend,
donker dreigend groeit de nacht
niet te weten wat je wacht

roepend staan in weer en wind
als een bang en eenzaam kind,
zo verlaten en verloren
slechts je eigen echo horend

als je schreeuwt om een houvast,
een hand die om de jouwe past,
ligt je leven eens zo na
aan die Man van Golgotha…

Amen

zingen (met combo)         Hemelhoog 418 ‘God wijst mij een weg’

filmpje met jongeren uit de gemeente

bijdrage jeugdouderlingen                    Tom de Groot vertelt over plannen en ideeën rond het jeugdpastoraat

dankgebed en voorbede            

inzameling van de gaven

kinderen komen terug uit kindernevendienst     aandacht voor het Veertigdagenproject

zingen (met combo)         Gods verhaal gaat door van Sela

zegen

orgelspel