welkom en mededelingen
zingen Psalm 146:1 ‘Zing, mijn ziel, voor God uwe Here’
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Laat de Heer uw vreugde blijven; ik zeg u nogmaals: wees altijd verheugd.’ (Filippenzen 4:4)
zingen (met combo) Hemelhoog 153 ‘Ik zie uit naar de Heer’
lezing gebod uit Filippenzen 4 :4-9
zingen Lied 903:1,6 ‘Zou ik niet van harte zingen’
gebed om verlichting met de Heilige Geest
kinderen gaan naar de kindernevendienst
schriftlezing Matteüs 11:2-11
zingen Lied 441:1,7,10 ‘Hoe zal ik U ontvangen’
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
Onze Goudse Sint-Jan is de langste kerk van Nederland: 123 meter lang. Sinds ik het ezelsbruggetje weet van 1, 2, 3 vergeet ik die lengte nooit meer. 123 meter… Als je er langsloopt, zoals afgelopen vrijdag bij ‘Gouda bij Kaarslicht’ en de Winterfair dan ben je wel even bezig. Als je er als bruidspaar doorheen schrijdt – door het middenschip, trap op, trap af, trap op, trap af en dan nog door het koor – dan heeft de organist alle tijd om flink uit te pakken: zo lang duurt dat!
De Sint-Jan is dan ook gewijd aan een groot man uit het Koninkrijk van God: Jan de Doper, de Hollandse naam voor Johannes de Doper. Over hem zegt Jezus zelf: ‘Ik verzeker jullie: onder allen die uit een vrouw geboren zijn, is nooit iemand verschenen die groter was dan Johannes de Doper.’ Nou, dan mag de langste kerk van Nederland ook wel aan hem gewijd zijn, toch?
In die Sint-Jan is het hoofdglas ook een schildering van het hoogtepunt uit Johannes’ leven: dat hij Jezus mocht dopen. Hier zie je dat glas, nr. 15:

Rechts onderaan zie je Johannes staan. Hij is bijna groter dan Jezus zelf, die half geknield het water van de Jordaan uitstapt. Z’n haren nog nat van het doopwater. Boven Jezus is er een grote goudgelen straal. Deze begint bij God de Vader, helemaal bovenin het glas. En daarin daalt een duif op Jezus neer: de gedaante waarin de Heilige Geest neerdaalt. En op die straal staat, van boven naar beneden, een tekst. De woorden die God de Vader sprak, direct na de doop van zijn Zoon: ‘Dit is mijn geliefde Zoon in Wie Ik mijn welbehagen heb. Hoor naar Hem.’ Johannes richt z’n blik ook omhoog. Hij staat rechtop: fier en vooral verwonderd.
Drie glazen verderop, aan de zijkant van het koor, hangt glas 18 met de titel: ‘De vraag vanwege Johannes de Doper aan Jezus’. Het glas dat de verbeelding is van ons tekstgedeelte van vanmorgen. Hier ziet u het:

Hier staat Johannes de Doper ook afgebeeld, maar niet zo groot, zo fier, als op glas 15. Nee, je ziet ‘m eigenlijk amper. Midden rechts zie je twee mannen gebukt staan bij tralies. Achter die tralies is het hoofd van Johannes de Doper te zien. Piepklein op dat kolossale glas, waar Jezus in het middengedeelte juist wel alle aandacht trekt, in z’n paarse mantel, met al die mensen om Hem heen, die bij Hem genezing en redding zoeken. Maar Johannes is amper te zien. Gelukkig kunnen we daarop wel inzoomen:

Je ziet net Johannes’ hoofd. Z’n gelaat is gegroefd. Z’n ogen staan bedroefd, vol vragen. Z’n handen heeft hij om een tralie geklemd. Hij heeft z’n discipelen net de opdracht gegeven z’n belangrijkste vraag aan Jezus te stellen: ‘Bent U degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’
Wat een vraag, als je bedenkt, wie deze stelt. Geen ongelovige. Geen randkerkelijke. Nee, de heraut, de voorbereider van Jezus. Z’n neef ook nog eens. Degene die Jezus had mogen dopen, die getuige was geweest van de neerdaling van de Geest uit de hemel op Jezus, de stem van de Vader die uit de hemel geklonken had, als een bevestiging: ‘Dit is mijn Zoon!’ Johannes die dit overgenomen had, toen hij later naar Jezus wees en uitriep: ‘Zie, het Lam van God, dat de zonden van de wereld wegneemt.’
Díe Johannes, – één van de grootsten uit het Koninkrijk van God – híj stelt nu déze vraag. Een vraag vol onzekerheid en twijfel.
Waar komt die twijfel vandaan? Die heeft ongetwijfeld te maken met Johannes’ verwachting. We hoorden vorige week hoe hij Jezus aankondigde, als Degene die zou dopen met vuur, die het gericht zou brengen, die Gods koningschap zou stichten.
Aangestoken door dat vuur had Johannes vol passie de mensen opgeroepen tot bekering, had hij de mensen gewezen op hun zonden. Ook koning Herodus, die vreemdgegaan was met de vrouw van z’n broer en vervolgens met die schoonzus verder samenleefde. Johannes had als een oudtestamentische profeet Herodus daarop aangesproken. Herodus had vervolgens op zijn beurt Johannes in de gevangenis laten gooien.
Johannes was niet in paniek geraakt. Integendeel. Hij geloofde namelijk ook heilig dat de Messias gevangenen zou bevrijden, de gevangenis zelf gevangen nemen, zoals de oudtestamentische verwachting was. En dat vandaaruit Jezus Herodus zou onttronen, en dat Johannes zou bevrijd worden. Johannes zat te popelen, daar in die cel.
Maar die verwachting kwam niet uit. Johannes zat intussen al maanden vast. En toen begon het te knagen bij hem: ‘Komt er nog een soort Jezus de Tweede? Of is Jezus toch de beloofde Messias? Zeg het maar!’
Twijfel… Ja gemeente, geloof kan aangevochten worden. Sterker nog, een andere Johannes, namelijk Calvijn, zei het al: ‘Twijfel is de tweelingbroer van geloof.’ Nog anders gezegd: ‘Wandelen in het licht betekent onontkoombaar dat er ook een nachtzijde is.’ De mystici spraken over ‘the dark night of the soul – de donkere nacht van de ziel.’
Johannes hoort in de gevangenis over het optreden van Jezus, over zijn wonderen, zijn preken, zijn messiaanse werken zeg maar, maar waarom zit z’n wegbereider dan in de dodencel? ‘Waarom??’ Die aloude, maar tegelijk ook springlevende vraag.
Ik zie die nog in de ogen van de moeder van Erik. Erik was mijn vroegere buurjongen. Zeven jaar jonger dan ik. Toen ik bijna klaar was met mijn studie, ging hij ook theologie studeren. Hij was een begaafd student. Toen ik in mijn eerste gemeente stond, in Broek op Langedijk, kwam ik hem weer tegen in een naburige gemeente, waar ik consulent was. Omdat ze daar toen geen dominee hadden, kwamen er de nodige gastvoorgangers, waaronder Erik. Ze vroegen mij na Eriks dienst: ‘Is hij beroepbaar?’ Zo’n indruk had zijn preek daar gemaakt. Maar kort daarna gebeurde het verschrikkelijke: Erik kreeg een zware epileptische aanval in z’n slaap, die hem fataal werd. Het leven van deze veelbelovende theoloog werd abrupt afgebroken.
Toen ik later ergens voorging en bij de uitgang handen stond te geven, was daar Eriks moeder: ‘Ach, Kees’, zei ze alleen maar, met tranen in de ogen. Ze wist: dit zou zij met haar zoon nooit meer meemaken. In die tranen las ik het ‘waarom’. Waarom haar buurjongen wel en haar eigen zoon niet?
Waarom wordt Johannes niet uit de gevangenis bevrijd en later Petrus wel? Door een engel nota bene. God kan dat dus wel. Allicht, Hij is de Almachtige. Maar Jakobus, de andere discipel, wordt dan niet, net als Petrus, bevrijd door die engel. Jakobus wordt, net als Johannes de Doper, onthoofd.
De gemeente heeft toch voor beide discipelen gebeden?! Maar waarom de één wel bevrijd en de ander niet? Waarom?
Die waaromvraag vliegt mij ook wel eens aan als ik op vrijdagmiddag de zondagsbrief schrijf, waarbij ik dankbare woorden wijd aan de Here God met betrekking tot een gemeentelid dat heelhuids door een operatie is gekomen of een goede uitslag heeft gekregen, maar ik moet ook schrijven over juist een ander gemeentelid dat opgegeven is door de artsen of waarbij een herseninfarct onherstelbare schade heeft toegebracht. Waarom de één zo’n zegen en de ander zo’n klap? Het kunnen aanvechtingen zijn voor je geloof. Zoals dat op vele manieren kan worden aangevochten. Calvijn had helemaal gelijk: ‘Twijfel is de tweelingbroer van geloof.’
Als de discipelen van Johannes bij Jezus komen met die prangende vraag, geeft Hij geen direct antwoord, zo van: ‘Ja, Ik ben het.’ Nee, Hij laat ze een dag meelopen en vooral meekijken, wat er om Hem en vooral dóór Hem gebeurt.
Dat bedoelt Jezus als Hij zegt: ‘Zeg maar tegen Johannes wat jullie horen en zien: blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.’
Jezus’ antwoord is een aaneenrijging van citaten uit de profeten, de profeet Jesaja om precies te zijn. Laat dat nu net de profeet zijn, die Johannes ook graag citeert en die hem de weg heeft gewezen! Mooi hoe Jezus hierin aansluiting zoekt bij Johannes’ geloof en passie.
Het zijn zes bijbelse citaten, die eigenlijk allemaal werken van barmhartigheid betreffen, die bij de Messias horen, bij de messiaanse tijd. En nu dus door Jezus in praktijk worden gebracht, door Hem worden vervuld.
Dit moeten de discipelen van Johannes dus vooral aan hem antwoorden, als remedie tegen z’n twijfel: de verwijzing naar Gods Woord. En hoe in Jezus Gods Woord vervuld wordt.
Jezus leerde Johannes dus, en ook ons, dat ons geloof alleen sterk zal blijven als we teruggaan naar het Woord van God, als we God op zijn Woord geloven, als we ons ook aan dat Woord houden.
Jezus doet trouwens wel iets met die citaten uit Jesaja. Hij noemt niet het zevende werk van barmhartigheid dat bij de Messias hoort (zie daarvoor Jesaja 61), namelijk dat gevangenen bevrijd worden. Kijk, naar de vervulling van die profetie hunkerde Johannes natuurlijk in het bijzonder. Maar juist dat laat Jezus achterwege. Dat gebeurt niet. Johannes blijft in z’n dodencel. Blijkbaar moet Johannes genoeg hebben aan de beloften van God. Blijkbaar moet Johannes genoeg hebben aan Jezus.
Of zoals Jezus het zegt, behoorlijk scherp wel: ‘Gelukkig is degene die aan Mij geen aanstoot neemt.’ ‘Zalig’ heet het in de Statenvertaling. Het betreft hier een echte zaligspreking van Jezus. ‘Zalig ben je als je aan Jezus geen aanstoot neemt.’ Maar je bent níet zalig als je dat juist wel doet. Jezus spitst het hiermee dus helemaal toe.
Dit is als een spiegel voor Johannes, en voor ons allemaal trouwens: Wie is Jezus voor mij? Stoot ik mij aan Hem of aanvaard ik Hem? Ook als zoveel anders gaat dan ik zou willen, dan ik verwacht had. Ook als Jezus zelf anders doet dan mijn verwachtingen zijn.
Johannes’ verwachting was dat Jezus vuur zou brengen in zijn dagen, het oordeel zou vellen over alles en iedereen. Maar Jezus’ weg is anders. Hij is allereerst gekomen om te helen, om te redden, om zelf het oordeel te dragen. Hij gaat niet op de troon zitten, maar vernedert zich, wast uiteindelijk de voeten van z’n discipelen en zoekt die mensen op die iedereen laat barsten: verlamden, melaatsen, blinden, doven en armen. Jezus keert het om: juist de kleinen zijn groot in het Koninkrijk van God. Kunnen we Hem daarin volgen?
Ik las ergens: ‘Verbeeld je eens dat je de stank ruikt van die blinde en lamme bedelaars, en de mismaaktheid ziet van die melaatsen, en de dwaze klanken hoort die die doven uitstoten… Ben je dan geneigd met Jezus mee te lopen? Schud niet te gauw het hoofd over die Joden die blinden en mismaakten onwaardig vonden om God te ontmoeten. Hoe denigrerend kunnen Nederlanders niet doen over mensen met een hazenlip; hoe zenuwachtig kunnen wij niet worden als we met aidslijders te maken krijgen! (…) Laten we wel wezen: wij voelen ons toch meer op ons gemak in het gezelschap van eerlijke, betrouwbare, bekeerde en gereinigde mensen, dan wanneer wij te midden van vieze, erbarmelijke types verkeren? Weet goed dat Jezus op het laatste spoor zat!’ (…)
Stel je voor: Jezus in onze tijd, en dan alsmaar in de weer met aidslijders en de Derde Wereld. Jezus, veel meer met zijn hart bij de drugsverslaafden dan bij de bijbelkring. Zou dat ons niet te radicaal zijn? Zouden wij dan toch niet liever onder elkaar blijven??’
Tot zover dit citaat. Het raakte mij, want dat bracht het allemaal nog dichterbij: die aanstoot, die ergernis aan Jezus. Maar vergeet nooit dat je zelf zonder Jezus ook nergens bent, reddeloos verloren. Ik zeg het een week na de avondmaalviering, waar we het zagen, hoorden én proefden: Jezus’ offer is een volkomen verzoening van al onze zonden. Zonder dat, zonder Hem zijn we nergens. Nou, die verzoening, die heling, die vernieuwing gun je anderen dan toch ook? En dan ga je toch mee in zijn beweging?
Het deed me denken aan Henri Nouwen. Hij was hoog geklommen: hoogleraar aan Harvard, de Amerikaanse topuniversiteit. Toen brak Nouwen zijn carrière af. Hij ging wonen en werken in de Arkgemeenschap, tussen mensen met een verstandelijke beperking. Waarom? Omdat Henri Nouwen bij zichzelf merkte dat hij van het evangelie vervreemdde: hij werd te gevoelig voor de opwaartse beweging… Terwijl Jezus’ beweging juist naar beneden is. Gaan wij in die beweging met Hem mee? Kunnen we met zijn ogen naar anderen kijken? In zijn Geest leven? Hem volgen?
Geen aanstoot nemen… Het tegenovergestelde van aanstoot nemen zien we ook op het glas, niet alleen bij die zieken en gehandicapten die bij Jezus komen, maar met name ook bij die man die achter Jezus staat:

Hij legt z’n hoofd op Jezus’ schouder. Het is een ontroerend beeld, aanhankelijk, liefdevol en teder. Is dit die andere Johannes, de discipel die Jezus liefhad, of is het iemand anders? Zou ik het kunnen zijn? U? Jij?
Omdat je niet zonder je Heer kunt… Die Heer met z’n paarse mantel, de kleur van het lijden. De Heer, die zich het lijden heeft aangetrokken. Er dwars doorheen is gegaan. Ook door de vragen, de aanvechtingen en de twijfels heen. Tot aan het kruis, waar Hij riep: ‘Mijn God, mijn God, waarom heeft U mij verlaten?’ Daarom leg ik, bij wijze van spreken, mijn hoofd tegen zijn schouder, leg ik mijn handen in de zijne, die immers groot genoeg zijn, leg ik mijn hele lot in zijn handen, inclusief de twijfels, de vragen, de wonden, mijn beperkingen, mijn tekort. Juist daarvoor is Hij gekomen en daarmee weet ik me dichtbij Hem, in de wetenschap dat:
(…) ooit die dag komt:
zelfs de dove hoort uw stem
en de blinde ziet zijn Redder
en de lamme danst voor Hem.
Als de weduwe een man vindt
en voor altijd liefde krijgt,
vindt het weeskind weer een Vader
die voor altijd bij haar blijft.
Wanneer – vult uw licht de hele lucht?
Wanneer – komt U schitterend terug?
Wanneer – waait uw liefde door ons heen?
Wanneer – zingt de hele wereld met ons mee?
Amen
zingen (met combo) Hemelhoog 735 ‘Wanneer?’
dankgebed en voorbeden
collectemoment
kindermoment over adventsproject ‘Wees welkom’
zingen (met combo) Projectlied ‘Welkom bij de Koning’
zegen
zingen (als alternatief gezongen amen) Lied 415:3 ‘Amen, amen, amen’
0 Reacties