De orde van dienst
aanvangslied Psalm 136:1,2
stil gebed
votum en groet
zingen Gezang 319:1,4,5
gebed om de verlichting met de Heilige Geest
kindermoment
Vandaag is het avondmaal. En dan vertel ik graag ook iets aan jullie. Vandaag wil ik het over deze potjes hebben. Waar zouden die voor zijn?
Daar kunnen mensen geld in doen. O, moet je betalen dan om mee te doen met het Avondmaal? Nee hoor, dat is gratis. De Here God geeft het ons voor niets. Maar de mensen die hier het Avondmaal vieren, zijn daar zo van onder de indruk, dat ze die goedheid van God niet voor zichzelf willen houden, maar ook aan andere mensen willen denken. Zo is dat toch? Omdat je zo blij bent met de Here Jezus, zo dankbaar voor wat God je allemaal geeft, zul je dat toch niet voor jezelf houden, maar ook aan andere mensen denken?! Ik zag gisteren ergens een mooi kunstwerk, een beeld van iemand die zijn hand naar boven hield en naar beneden. Krijgen en weer doorgeven. Zo is het dus ook aan het avondmaal. Daar krijg je heel veel van God en dan mag je ook weer doorgeven. Daarom kunnen de mensen hier wat geld in doen, wat dan naar een goed doel gaat, naar mensen die het moeilijk hebben. Vandaag is het goede doel christenen in … Bangladesh? Die hebben het niet makkelijk. Naar hen gaat het geld dat hier bij het Avondmaal opgehaald wordt. Want als je daar proeft hoe goed God is, zul je toch ook goed zijn voor anderen? Daar hoef je trouwens niet groot voor te zijn…
Een fijne kindernevendienst en tot straks.
schriftlezing Psalm 116:1-9
zingen Psalm 116:1,2,3
meditatie
Gemeente van Jezus Christus,
Psalm 116 was de eerste Psalm die ik leerde. Op kleuterschool ‘De Goede Herder’ in Waddinxveen en ook op zondagsschool was deze Psalm het eerst aan de beurt:
God heb ik lief, want die getrouwe Heer
hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen.
Hij neigt zijn oor, ‘k roep tot Hem al mijn dagen.
Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.
Inderdaad in de klassieke woorden van de Oude Berijming. ‘God heb ik lief.’ Het werd me al vroeg geleerd: van God mag je houden, heel veel houden. Waarom? Omdat Hij mij hoort, ook als ik smeek, als ik klaag. Hij neigt dan zijn oor. Zoals een moeder haar oor neigt, zich bukt, letterlijk haar oor te luisteren legt om haar kind te horen als het fluistert, als het niet hardop meer spreken durft of kan. Nog intenser hoort God. En Hij blijkt te helpen, te redden, keer op keer. Kortom: (met eerbied gezegd) God maakt het er naar dat we van Hem gaan houden.
De dichter van de Psalm is er lyrisch over, want het was kantje boord: ‘banden van de dood omknelden mij’, siddert hij nog na. Blijkbaar was hij dood- en doodziek geworden: zo verzwakt. Hij kon het dodenrijk bij wijze van spreken al ruiken. Hij riep tot God: ‘HEER, red toch mijn leven.’ En God had hem gered, had hem voor de poorten van het dodenrijk weggesleept. En z’n angst, z’n verdriet, z’n ziekte is weg en hij jubelt het uit: ‘Wat een geweldige God heb ik. Hem heb ik lief!’ En hopelijk heeft u, heb jij genoeg redenen – tienduizend zegt een ander lied – om daarmee in te stemmen, om het mee te zingen, met mond en hart: ‘God heb ik lief!’
Toch kan dat ook wel eens stokken… Op diezelfde kleuterschool in Waddinxveen zat Kees van der Vlist. Een tijdje geleden noemde ik hem al eerder in een preek. Maar het heeft ook een onuitwisbare indruk op mij gemaakt als kind. Hij zat een klas lager, bij mijn broertje in de klas. Hij woonde ook bij ons in de straat. Kees had een hersentumor. En hoe we ook baden – in de klas, in de kerk en thuis -, wat de artsen ook probeerden; Kees werd niet beter. Uiteindelijk stierf hij, 4 jaar oud. Bij de begrafenis zongen wij als kleuters Kees’ lievelingslied. Inderdaad Psalm 116: ‘God heb ik lief.’ Maar was dat niet wrang om dan die Psalm te zingen? Klinken woorden uit diezelfde Psalm, als ‘Ja, U hebt mijn leven ontrukt aan de dood, mijn ogen gedroogd van tranen… Ik mag wandelen in het land van de levenden onder het oog van de HEER’; klinken die woorden niet erg ongepast??
Dat kan zo’n Psalm vanmorgen ook met je doen. Zo’n Psalm die zo lyrisch zingt over gebedsverhoring, over wonderen, over uitredding uit de dood; dat je denkt: ‘mijn ervaring is anders. Mijn gebed werd niet verhoord. Dat wonder waar ik zo vurig op hoopte, gebeurde niet. En die geliefde werd niet van de dood gered.’ Dan kan zo’n Psalm juist vervreemdend werken, ver van je af staan. Dat geldt misschien ook wel als je leven schijnbaar rimpelloos verloopt. Dat je al die heftige situaties uit de Psalm helemaal niet herkent, althans niet uit je eigen leven. Ook dan klinkt het als een vreemd lied, hoe bekend het ook is…
Of… of zouden we naar Iemand anders moeten gaan? Iemand die deze Psalm ook zong? Hij zong hem als onderdeel van het zgn. Hallel, oftewel Psalm 113 tot en met 118. Die reeks lofpsalmen die gezongen werd en wordt bij de Pesachmaaltijd. Toen Jezus – want over Hem hebben we het! – toen Jezus die Pesachmaaltijd vierde en daarbij het Avondmaal instelde, toen zong Hij dus ook Psalm 116. Vlak voor zijn sterven. Vlak voor zijn verschrikkelijke lijden, waar Hij niet van verlost werd, hoe Hij zijn Vader ook smeekte om deze beker aan Hem voorbij te laten gaan. Nee, Hij moest daar dwars doorheen. De beker moest leeg, tot de laatste druppel. En Hij dronk hem leeg!
Daar mag u, daar mag jij aan denken als je straks die avondmaalsbeker aan de lippen zet. Hoe de Here Jezus dus al die pijn en moeite gekend heeft, met je meevoelt, uit eigen ervaring weet wat het is. En dat Hij er dwars doorheen is gegaan. Het volhield. Het volbracht zelfs. Opdat wij mogen weten dat in alles en door alles heen wij geliefd blijven, niets ons kan schaden en niets ons kan scheiden van zijn liefde. Zelfs de dood niet. Dan mag u die prachtige woorden uit de Psalm, uit vers 7, ook tegen uzelf zeggen: ‘Kom weer tot rust, mijn ziel, de HEER is je te hulp gekomen.’ Letterlijk staat er in het Hebreeuws zoiets als: ‘omdat de HERE het voor u zal voltooien.’ Nee, dat hoef je dus niet zelf te doen. Jij hoeft het niet zelf tot een goed einde te brengen. Je hoeft niet zelf volmaakt voor God te worden. Dat zou ook niet gaan. Nee, je neemt jezelf mee naar die tafel. Ook je zonden en je wonden, je vragen en je klachten, je verdriet en je gemis. En je mag er zitten. Veelzeggend: eenvoudigweg zitten. Daar spreekt al rust uit. Je mag rusten in zijn armen. Beseffen dat Hij het volbracht heeft. Helemaal. En hoe je je ook voelt: blij en dankbaar of juist bezwaard en vermoeid; je mag er zijn. Je mag bij Hem zijn. En dan kun je het toch weer zingen, met mond en hart:
God heb ik lief, want die getrouwe Heer
nam, toen ik riep, met toegenegen oren
mijn woorden aan. Hij zal mij blijven horen
en levenslang ben ik niet eenzaam meer.
Amen
zingen Gezang 430:1,2
lezing avondmaalsformulier
zingen Gezang 358:2,5
nodiging, uitdeling en communie
lezen aan tafel Romeinen 5:1-11
zingen aan tafel Gezang 446:1,3,4,5
dankgebed en voorbede
slotlied Psalm 136:12,13
zegen
0 Reacties