zingen         Gezang 319:1,5

stil gebed

votum en groet

openingstekst        ‘Wat heb ik dan te verwachten, Heer? Mijn hoop is alleen op U gevestigd.’ (Psalm 39:8)

zingen          Psalm 130:3,4

voortzetting Heilig Avondmaal

lezen aan tafel    1 Johannes 4:17-19

zingen aan tafel  Psalm 107:3

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezing  1 Petrus 1:3-5; 18-21 en 1 Petrus 3:13-17

zingen          Gezang 427:1,2

tekstlezing   ‘erken Christus als Heer en eer Hem met heel uw hart. Vraagt iemand u waarop de hoop die in u leeft gebaseerd is, wees dan steeds bereid om u te verantwoorden.’ (1 Petrus 3:15)

Gemeente van Jezus Christus,

Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven.
Geloof en liefde zijn als vrouwen.
Hoop is een heel klein meisje van niks.
Zij stapt op tussen de twee vrouwen
en iedereen denkt: die vrouwen houden
haar bij de hand,
die wijzen de weg.
Maar daarvan heb ik meer verstand,
zegt God, ik zeg:
het is dat kleine meisje hoop
dat al wat tussen mensen leeft
hun heen en weer geloop
licht en richting geeft.

Aldus een deel van een gedicht van Charles Péguy. Ik kwam het tegen in een boekje van Margriet van der Kooi. Zij is ziekenhuispredikant in Woerden. Zij vertelt daarin dat ze diep geraakt is door dit gedicht, omdat daar de hoop zo origineel en ontroerend getekend wordt: als een klein meisje, dat tussen twee grote vrouwen loopt, oftewel geloof en liefde. Dat zijn struise dames met ruisende rokken. Je zou denken dat zij dat meisje van de hoop bij de hand houden, dat ‘meisje van niks’ en haar de weg wijzen, haar meenemen. Maar het is anders: – en dat weet God – dat meisje van de hoop neemt juist de struise dames van geloof en liefde bij de hand. Zij is degene die mensen weer licht en richting geeft.
Margriet van der Kooi geeft in haar boekje een paar voorbeelden hóe die hoop licht en richting geeft. Ze schrijft: ‘Ik zie haar vaak lopen sinds ik dit gedicht voor het eerst las: dat kleine meisje van de hoop. Ze ritselt in het uniform van een jonge verpleegkundige die op een wintermorgen een klein boeketje blauwe krokusjes meebracht voor een patiënte voor wie ze zorgde. Ze had er met de hand een gedichtje bij geschreven:

Er is veel pijn, er is veel puin,
dat wil ik niet weerleggen.
Toch wil ik even zeggen:
Er bloeit een krokus in mijn tuin.

Margriet van der Kooi schrijft dan verder: ‘Ik zag dat ze (dat kleine meisje van de hoop) geweest was aan de ogen van mijn vader in zijn laatste levensdagen. Mijn vader heeft somber geleefd en is somber gestorven, geteisterd door depressies. Hij was uitbehandeld, zoals dat genoemd wordt. Maar de specialist kwam elke dag even bij hem kijken. ‘Dokter Fagel kan nu niets meer voor mij doen,’ zei mijn vader, ‘maar dat hij toch komt bij iemand aan wie geen eer te behalen is, dat redt mijn dag.’
Tot zover Margriet van der Kooi. Ik hoop dat u, dat jij, dit kleine meisje van de hoop ook gezien heeft, bij anderen, in je eigen leven. ‘De hoop’, zoals onze tekst zegt, ‘die in u leeft.’ Springlevend is dus. Die het geloof en de liefde bij de hand neemt, zoals dat gedicht zo beeldend zegt.
Iemand zei eens treffend: ‘Hoop is de vorm die het geloof krijgt, als het wordt aangevochten.’ (herhalen) We zongen net voor de preek dat bekende lied ‘Beveel gerust uw wegen’, een lied dat zoveel mensen getroost en bemoedigd heeft, door de tijden heen. Het is van Paul Gerhardt. Ook deze dichter maakte een verschrikkelijke oorlog mee: ‘De Dertigjarige Oorlog’ in Duitsland. Daardoor werden hij en z’n gezin vluchteling. Ze moesten alles achterlaten. Na lang zoeken vonden ze ergens onderdak. Daar zaten ze: berooid en bang. Alles waren ze kwijt. Hun toekomst lag in duigen. Het werd Gerhardt te kwaad. Hij liep naar buiten en brak in huilen uit. Hij schreeuwde z’n nood uit tot God. Op dat moment ervoer Hij de nabijheid van God – daar was dat kleine meisje van de hoop weer zeg maar – en hij schreef dat lied ‘Beveel gerust uw wegen’, een lied van overgave en vertrouwen, een lied van hoop vooral. Dat zoveel mensen tot zegen is geworden, tot op de dag van vandaag.
‘Hoop is de vorm die het geloof krijgt, als het wordt aangevochten.’ Misschien ook wel herkenbaar voor u en jou. Dat je de hoop vond op de bodem van je hart, terwijl je zoveel was kwijtgeraakt. Dat je de hoop zag oplichten, terwijl het verder pikkedonker was en je er geen gat meer inzag. Dat de hoop in je begon te zingen, terwijl je zelf geen sprakeloos was. Dat de hoop je troost gaf, terwijl je kapot was van verdriet.
‘Hoop is de vorm die het geloof krijgt, als het wordt aangevochten.’ Dat is het zeker voor de eerste lezers van Petrus’ brief. In ons gedeelte schrijft Petrus opnieuw over ‘lijden’, maar ook over ‘honen en lasteren.’ Ze ervaren tegenstand, discriminatie en laster. Hun geloof wordt aangevochten. Hoe blijven ze desondanks volhouden? Waar putten ze kracht uit? Hoe verliezen ze de moed niet? Door de hoop die in hen leeft.
Dat is geen onzekere hoop zo van: ‘Ik hoop het. Ik hoop er maar het beste van.’ Nee, we lazen niet voor niets weer uit het begin van de brief, waar Petrus het leven van de gelovigen tekent als een ‘leven in hoop’, ‘een levende hoop’, zoals andere vertalingen het nog sterker hebben. Dat is geen onzekere hoop, maar hoop, die staat als een huis, die licht en richting geeft. Het is dan ook hoop die van de andere kant komt: Gods kant. Hoop die er is dankzij de opstanding van Jezus Christus. Daardoor zijn we opnieuw geboren tot een levende hoop. Christus is dus het geheim van de hoop, de basis.

Daarom begint onze tekst ook met Hem: ‘Erken Christus als Heer en eer Hem met heel uw hart.’ Letterlijk staat er: ‘Heiligt de Heer, Christus, in uw hart.’ Heiligen, dat wordt in de Bijbel vaak toegepast op ons mensen. Ook in de Petrusbrief, waar we eerder werden opgeroepen om heilig te zijn. We hoorden toen dat heilig ‘apart gezet’ betekent. Maar hier wordt het dus toegepast op Christus. We worden opgeroepen om Hem te heiligen, dus apart te zetten, oftewel Hem de plaats toe te kennen die Hem toekomt: de eerste plaats. Hem dus te erkennen als onze Heer, Hem te eren.
Hébben we dat vandaag ook niet gedaan, bij het avondmaal?! Daar erkenden we Hem toch als Heer, als onze Redder, als Degene zonder Wie we niet kunnen?! Daar eerden we Hem toch, terwijl we het avondmaal vierden, terwijl we daar ons lied zongen? Daarom zijn we toch ook naar deze dankzeggingsdienst gekomen, om Hem de eer te brengen die Hem toekomt en met en door Hem weer verder te kunnen?!
‘Heiligt Christus, erken en eer Hem in uw hart.’ Ja, in je hart. Dat is het centrum van je bestaan: de plek waar de beslissingen genomen worden, waar je diepste gevoelens huizen. Daar wil Christus wonen en de eerste plaats krijgen. Geven we Hem die plaats ook? Zetten we Hem zo apart, heiligen we Hem zo?
Kijk, waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Maar als Christus daar in ons hart niet woont, ja: wat hebben we dan te getuigen? Hij is het geheim van de hoop, de basis. Dus aan het geloofsgetuigenis daarvan gaat onze geloofskeuze voor Hem vooraf. Dat kan een ander niet voor je doen. Het gaat om uw, om jouw en om mijn persoonlijke toewijding aan Hem, aan zijn vervulling van ons leven. Waar het hart vol van is…
Goddank heeft Hij het vandaag ook weer vol willen maken: door zijn Woord en Geest, aan zijn tafel. Het vuur van de hoop kreeg nieuwe brandstof. Dat zal dan toch ook merkbaar zijn? Dat zullen anderen dan toch ook merken? Waar het hart vol van is…

Nu is het wel opvallend hoe Petrus erover schrijft: ‘Vraagt iemand u waarop de hoop die in u leeft gebaseerd is, wees dan steeds bereid om u te verantwoorden.’ Het begint dus met de vraag van de ander. Als je Christus als Heer erkent en eert, als Hij de eerste plaats in je leven inneemt, roept dat blijkbaar vragen op. Dat is dan ook een indicatie: Krijg ik wel eens zulke vragen? Vragen ze naar mijn geloof, aan de hand van bepaalde geloofsuitingen, van keuzes die ik maak?
Tegelijk laat het ook zien dat God al met die ander bezig is. Waarom zou hij of zij anders vragen stellen? Gods Geest is ons altijd voor, gemeente. Gelukkig maar. Hij werkt ook in de levens van anderen, brengt er een bepaalde onrust, een verlangen. En dat kan getriggerd worden door wat u deelt van uw geloof, in uw levensstijl, in uw woorden.
Laat die ander dan ook z’n vragen stellen. Anders krijg je wat ergens op een muur stond geschreven: ‘Jezus is het antwoord!’, maar daaronder had iemand anders geschreven: ‘Wat is de vraag?’ Laten we juist open staan voor de vragen van de ander. Ook als het lastige en kritische vragen zijn. Het is toch bijzonder als die vragen komen! Als er openheid is. Als er mogelijkheden zijn om hierover met elkaar in gesprek te gaan. Laat mensen uitspreken en hun hart luchten. Dat is zo belangrijk. Anders wordt het ook geen echt gesprek. Nee, zulke vragen dwingen ons na te denken hoe hoopvol ons leven is, hoe Christus ons leven zin geeft. En dat dat evengoed ook voor die ander zo kan worden, die ernaar vraagt…
En wees dan bereid om antwoord te geven, ‘om je te verantwoorden’, zegt Petrus. Hij gebruikt hier het woord ‘apologia’ in het Grieks. Je hoort dat ook in het woord ‘apologetiek’. Dat is de verdediging van het geloof juist tegenover hen die niet geloven of een andere godsdienst aanhangen. In de apologetiek wordt op rationele gronden uiteengezet dat het christelijk geloof waar is en goed doet. Daar is niets mis mee. Het grote gebod draagt ons op de Here God lief te hebben met ons verstand en het christelijk geloof is echt niet voor dombo’s, zoals menigeen tegenwoordig beweert. Maar in onze tekst gaat het om het persoonlijke antwoord dat je geeft als er vragen komen over je geloof, over de drive in je leven: de hoop die in je leeft. Hoe je vandaaruit omgaat met teleurstellingen. Hoe je oog hebt voor anderen. Hoe je leeft uit de verwachting dat het allerbeste nog komt en dat je van dat Koninkrijk van God nu al glimpjes mag zien.
Nee, dat hoeft echt geen glad en klinkend verhaal te zijn, het kan ook met horten en stoten gaan, waarbij je ook eerlijk bent over datgene wat je moeilijk vindt, maar ook wat je troost en bemoedigt: in de eerste en laatste plaats de levende Heer die jou kent en liefheeft. Die je daarom volgt, met vallen en opstaan, wat het leven zoveel dieper, rijker en hoopvoller maakt.

‘Doe dat dan wel zachtmoedig en met respect’, zegt Petrus erbij. Dus niet betweterig, met het opgeheven vingertje, vanuit de hoogte. Nee, je bent niets beter. Ook jij bent vaak genoeg voor de bijl gegaan. Ook jij moet het net als de ander helemaal hebben van Gods genade.
Respect wordt ook gevraagd. Die ander is een waardevol mensenkind, een schepsel van God, voorwerp van Gods liefde. Laat die ander dan ook in die waarde. Hoe wil je anders iemand voor Christus winnen? Als je betweterig, hoogmoedig en veroordelend bent, dan stoot je allemaal maar af. Juist je levenshouding, je levensstijl zijn hierin zo belangrijk, die kunnen al uitnodigend zijn en op een positieve wijze vragen oproepen. ‘Verkondig het Evangelie, desnoods met woorden’, zei Franciscus van Assissi al ooit, meer dan terecht.
Een mooi voorbeeld hiervan hoorde ik afgelopen vrijdagavond in de Ronssehof aan een tafeltje bij het koffiedrinken. We hadden net daarvoor avondmaal gevierd. Dat was indrukwekkend. Ik zag een vrouw die aan de diaken vroeg om de beker te blijven vasthouden, omdat ze zo trilde. Schuddend met haar hele lichaam nam ze een slok. Zo graag wilde ze. Daarna werd ze rustig. Gerust in haar Heer. Veel mensen kunnen niet meer in de kerk komen, maar zo kwam de kerk naar hen toe. Christus zelf kwam naar hen toe en ze mochten Hem ontmoeten. Zo bijzonder.
Aan het tafeltje zei iemand: ‘Ik moet altijd even omschakelen hoor.’ Ja, we voelden allemaal wel een beetje discrepantie tussen dat heilige moment van de avondmaalsviering en de koffie en de koekjes nu. Maar dat verdween al snel, want we kwamen te spreken over wat je nu op de been houdt, waar je hoop uit put. Het ging over de Psalmen die deze ouderen uit hun hoofd kenden en hun zoveel moed gaf. Een vrouw vertelde dat ze uit Boskoop kwam. Daar ging ze om de zoveel tijd met een stel andere vrouwen gezellig een glaasje drinken en bingoën. Opeens zei zo’n vrouw tegen haar: ‘Jij bent altijd zo opgewekt! Terwijl je zoveel hebt meegemaakt en nog altijd meemaakt.’ Een andere vrouw zei toen: ‘Dat komt omdat ze gelooft. Echt waar!’ De vrouw vertelde het een beetje beschroomd, maar ik zag opeens weer dat kleine meisje van de hoop. Dat meisje dat licht en richting geeft. Ze had hier grijs haar en liep achter een rollator. Maar de vreugde en de verwachting waren groen en fris. Juist in alle kwetsbaarheid en afhankelijkheid lichtte de hoop op. Of zoals Charles Péguy eindigt met zijn gedicht:

Want het is dat kleine meisje hoop
– je ziet het zwak zijn, bang zijn, beven,
je denkt soms dat het zo onooglijk is ­
het is dat kleine meisje hoop
dat de mensen zien laat, zien soms even,
wat in het leven mogelijk is.
Het geloof, zegt God, waar ik het meest van hou,
de liefde waar ik het meest van hou, is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet.
Liefde, dat is geen wonder.
Maar de hoop, dat is haast niet te geloven.
Ikzelf, zegt God, ik ben er van ondersteboven.

amen

zingen         Gezang 314:1,3,4

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

zingen         Evangelische Liedbundel 174:1,3

zegen