zingen           Psalm 121:1,3

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘Gedraag u wijs tegenover buitenstaanders en benut iedere gelegenheid, en als u wilt weten hoe u op de mensen moet reageren: vriendelijk, maar beslist.’ (Kolossenzen 4:5,6)

zingen           Psalm 96:1,2,3

lezing van het gebod  uit Deuteronomium 30

zingen           Gezang 478:4

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

zingen  Evangelische Liedbundel 434a

verhaaltje voor de kinderen

Ik heb iets bij me, wat je nu niet bij me ziet, maar buiten wel. Wat zou dat zijn? Ik zal jullie een beetje helpen. Het heeft met de zon te maken. Wat zie je bij je als de zon schijnt? Je schaduw. Heb je dat ook wel eens geprobeerd om op je schaduw te gaan staan, of je schaduw in te halen?
In de Bijbel, in Psalm 121 om precies te zijn, staat dat de Here God onze schaduw is.  Wat zou daarmee bedoeld worden? Zoals je schaduw altijd bij je is, als de zon schijnt en je in de zon bent, zo is de Here God altijd bij je. Dat is ook mooi om te weten in de vakantietijd. Als je weg gaat, in de tent, of in de caravan, of in een huisje. Of als je thuis blijft. De Here God is erbij. Hij blijft bij je. Hij wil ook niets liever. Hij is bij je, zoals de schaduw, zelfs als de zon achter de wolken zit. Een goede kindernevendienst. Een fijne vakantie en tot ziens.

schriftlezing             Handelingen 17:16-34

zingen           Gezang 488b:1,2,4,5

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Van onze stedentrips staat die naar Rome toch wel bovenaan. Zo waren we daar ook in het Capitolijns Museum. Dit museum is gespecialiseerd in archeologie en kunst uit de oudheid. Met name de afdeling met Romeinse kunst is prachtig. We vergaapten ons aan al die prachtige beelden, vaak van allerlei Griekse of Romeinse goden. Schitterend: het marmer, die sprekende koppen, die exacte verhoudingen. Geweldig, dat ze dat toen al zo uit een brok steen konden krijgen.

Paulus loopt door Athene. Die stad heeft intussen ook iets van een museum gekregen. Eén groot openluchtmuseum, waar de sporen van een roemrijk verleden overal te zien zijn. Ja, verleden, want het politieke centrum ligt al lang in Rome. Militair en economisch gezien is Rome trouwens ook the place to be. Athene is nog wel het culturele centrum van de wereld. Vanuit het hele Romeinse rijk trekt men erheen om te studeren, om zich te vormen. Daar zijn immers de bronnen te vinden van filosofie, religie en kunst.
Is Paulus ook om die reden in Athene? Of loopt hij er als een toerist rond? Geniet hij van de artistieke schoonheid, van al die beelden, van al die prachtige gebouwen? Nee, Paulus is er om andere redenen. Hij is een man met een missie. Paulus weet zich ingeschakeld in de missie van God. Hij weet zich door Hem geroepen en gezonden om mensen met het Evangelie van Jezus Christus te confronteren, hen op te roepen tot geloof in Hem.
En als volgeling van die Heer, kijkt hij zijn ogen uit in Athene, kan hij er niet over uit, wordt hij er niet goed van wat hij allemaal ziet: al die godenbeelden. Die staan namelijk niet in musea, maar in tempels. Ze worden vereerd. Bij de vleet. En Paulus is er hevig verontwaardigd over. Het ergert hem vreselijk.
‘Waarom nou Paulus? Waarom moet je je daar nu zo over opwinden? Laat die mensen toch… Als ze daar nu gelukkig mee zijn.’
Nee, Paulus is een Jood. In hem zijn de Psalmen geïncorporeerd. Zoals die Psalm 96, die we eerder in de dienst zongen: ‘God gaat de goden ver te boven, die ijd’le waan die heidenen loven.’ Dat staat Paulus in het hart gegrift: al die goden zijn ijdele waan, een luchtspiegeling. Er zijn niet vele goden en dan mag ieder volk kiezen welke god ze gaan dienen. Nee, er is maar één God. Dat is de God, die Israël heeft leren kennen als de Schepper van hemel en aarde. Hij is de Vader van Jezus Christus. En omdat Hij de God is van alle mensen, daarom moet Hij ook door alle mensen aanbeden worden: Ere wie ere toekomt! Maar dat gebeurt hier in Athene dus niet. De verkeerden – al die afgoden – krijgen de eer en daar wint Paulus zich zo over op.

Laten we eerlijk zijn. We winden ons soms over de kleinste dingen op, wanneer het onrecht betreft dat òns wordt aangedaan. We kunnen ons opwinden over grotere dingen die andere mensen wordt aangedaan. Maar dat God, de Schepper van alle mensen, het grootste onrecht wordt aangedaan, doordat Hij niet de erkenning krijgt die Hem toekomt, daar winden we ons vaak eigenlijk helemaal niet over op. Dan zeggen we: ‘Ach, iedereen moet toch zelf weten wat hij of zij gelooft.’ We hebben – las ik ergens – bewust of onbewust vaak de universele pretentie van het christelijk geloof opgegeven. En die universele pretentie van het christelijk geloof is nu juist de sleutel om Paulus’ optreden in Athene te kunnen begrijpen.
Wat is die universele pretentie? Dat God niet alleen mijn God is, niet alleen het recht heeft op mijn verering, niet alleen de God van de Biblebelt is, en nog een paar christelijke gebieden in deze wereld, maar dat Hij de God van de hele aarde is, de God van alle mensen. En als mensen Hem niet kennen, Hem niet kennen in Zijn Zoon Jezus Christus, dat God dan onrecht wordt aangedaan.
Daar windt Paulus zich over op. En ik hoop dat die verontwaardiging, die passie voor God, zich ook meester maakt over ons. Want het is wel de drive om te gaan getuigen van deze God, om de brug te willen slaan naar anderen.
Dat doet Paulus met die Atheners. Hij gaat met ze in gesprek, vers 17. In de oorspronkelijke taal staat er dan het woord ‘dialoog’. Dat is wel heel wezenlijk als het over die brug slaan gaat, als het gaat over getuigen van en over God. Dat het op een dialogische wijze gebeurt. Dat betekent dat het een wederzijdsheid heeft. Dat je werkelijk geïnteresseerd bent in die ander. Luistert naar wie hij of zij is. Dat je hem leert kennen. Dat je haar serieus neemt. Dat je niet zomaar je missionaire ei legt, je getuigende boodschap dropt en dat is het dan. Nee, een brug kan pas geslagen worden, als je de andere oever kent.
Daar ging Paulus ver in. Hij schrijft ergens in één van zijn brieven, dat hij de Joden een Jood werd en de Grieken een Griek. Van dat laatste is Handelingen 17 een schoolvoorbeeld. Daaruit blijkt hoe hij de cultuur, de wereld, van die Grieken kende, het geestelijke klimaat zeg maar van die beschaafde, intellectuele Atheners. En op hun markt – en dan hebben we het niet over iets als de Albert Cuyp of de donderdagse of zaterdagse markt in onze stad; nee het betreft het forum, een plein omgeven door tempels, overheidsgebouwen en niet te vergeten de zuilengalerijen van de filosofen; de plek waar het hart van de stad klopt: religieus, politiek en cultureel – daar gaat Paulus het gesprek met de Atheners aan. Het wordt op een gegeven moment een debat, een fel debat, want dat doen die Atheners graag. Ze horen die Paulus over exotische namen als Jezus en Anastasis spreken. Ze begrijpen niet dat met dat laatste de opstanding bedoeld wordt, maar ze willen er wel meer van weten. Dus Paulus wordt meegenomen naar de Areopagus, een uitstekende rots boven dat forum, waar ook rechtgesproken werd. Paulus moet zich verantwoorden. Er wordt een hoorzitting gehouden.
Paulus richt zich tot z’n toehoorders. Eigenlijk via een omweg. Hij uit zijn ergernis niet rechtstreeks. Zo van: ‘Wat ik nou toch heb gezien! Het is verschrikkelijk wat jullie hier allemaal doen.’ Nee, op zo’n manier zou hij z’n hoorders onmiddellijk van zich vervreemden. Dat werkt niet. Maar het hoeft ook niet. Want die zaak waarom Paulus zich zo opwond – dat God de God is van alle mensen, ook van deze mensen, ze behoren Hem dus te vereren – dat laat hem nu heel ontspannen met zijn toespraak beginnen in een poging een brug te slaan.
En ik denk dat deze manier ook ons anno 2018 veel te zeggen heeft. Over hoe wij het Evangelie kunnen communiceren met tijdgenoten. Tijdgenoten voor wie Jezus en zijn opstanding ook niet veel meer zijn dan exotische namen of een stopwoord…

Hoe probeert Paulus die brug te slaan? Door duidelijk te maken dat de God die hij verkondigt geen verre of vreemde god is. ‘Sterker nog’, zegt Paulus, ‘jullie hebben al iets met Hem, op jullie manier. Ik zag namelijk in de stad ergens een altaar met het opschrift: ‘voor een onbekende god.’ Blijkbaar zijn jullie zo godsdienstig dat jullie bang zijn een god over te slaan. Nou, die God wil ik jullie verkondigen. Die God die jullie op je manier al dienen. Waar jullie blijkbaar niet los van zijn. Dat kan ook niet, want die God heeft jullie geschapen. Er loopt dus een lijn van Hem naar jullie.’ Paulus gaat nog verder. Hij zegt: ‘In Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij.’ Hij citeert zelfs één van hun dichters, die heeft gezegd: ‘wij zijn van Gods geslacht.’ Die dichter was de Griek Aratus. Een heiden. Een pantheïst, dat wil zeggen: volgens hem is het goddelijke in alles; is God als een soort kracht in alles en iedereen. Nee, een echt persoonlijk godsbeeld had die Aratus niet. Nu zouden we zeggen: New Age. Daar vind je dat namelijk ook, de mening dat diep in ieder mens het goddelijke verborgen zit: ‘God zit in je. Je moet het uit jezelf halen’, enz.
‘Maar beste Paulus, wat doe je nou? Je gebruikt zo’n dichter, zo’n new age-figuur om die brug te slaan. Kun je niet beter de Bijbel zelf laten spreken?’
Dat doet Paulus zeker, alleen hij vertolkt de Bijbelse inhoud in de taal, de cultuur van z’n hoorders. Vindt hier eigenlijk niet plaats wat ook op de Eerste Pinksterdag gebeurde: ‘Ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken over de grote daden van God’? Paulus heeft het over de grote daden van God: de schepping, de opstanding, het oordeel. Maar hij knoopt eerst aan bij waar die hoorders zitten. Zo dialogisch is hij wel. Hij begint bij het slaan van die brug op hun oever. Bij hun religiositeit, bij hun zoeken en tasten naar God.
En dan heeft Paulus het niet gelijk over Jezus. Daar wil hij wel uitkomen. Allicht, dat is zijn missie. Maar daarvoor is het nu nog te vroeg. Hij begint bij de schepping, bij het besef dat er iets is, dat er een goddelijke kracht, een oorsprong en een doel is. Dat besef hadden die Atheners. En dat besef hebben veel mensen vandaag de dag ook: ‘Dit alles is er toch niet zomaar. Ik ben hier toch niet zomaar. Die gedachten die ik soms zomaar krijg. Niet uit mijzelf. Dat wat er toen gebeurde; dat kan geen toeval zijn. Nee, er moet wel iets zijn.’ Zulke mensen kun je dan smalend afdoen met ‘ietsisten’ of new agers, of vaag gedoe. Je kunt er ook bij aanknopen.
Net als Paulus doet. Die ander dus niet gelijk tegemoet treden als zijnde een blinde heiden, een ongelovige, een oppervlakkig iemand. Nee, iemand die niet los is van God, die, net als jij, ook door God ademt, en leeft, en zoekt.
Zo zijn we ook door God geschapen, gemeente. Als mensen met een diep verlangen naar vervulling, met een besef van het goddelijke, als godzoekers. Alleen zoeken we het nogal eens in de verkeerde zaken. Dat zegt Paulus ook klip en klaar: ‘God moet je niet opsluiten in een beeld of een tempel; goden niet naar je eigen beeld creëren. Dan worden het afgoden. Nee, wij zijn juist uit Gods handen voortgekomen. Hij is niet afhankelijk van ons, maar wij van Hem, in alles.’
Zou het niet de grote uitdaging zijn, om ook nu die sporen van God, die draadjes waarmee mensen aan Hem verbonden zijn, op het spoor te komen? Want ze zijn er wel. Als ik in de wachtkamer van de huisarts zit en daar op het prikbord al die geboortekaartjes zie hangen, dan valt het mij op hoe vaak daar het woord ‘wonder’ wordt gebruikt. En dat zijn echt niet allemaal christenen. O nee. Blijkbaar roept de geboorte van een kind een besef op dat dit veel verder reikt dan het platte vlak, dat het van de andere kant komt. Is dit ook niet zo’n aanknopingspunt? En durf je daar ook bij aan te haken: ‘Wat mooi dat jullie dit een wonder vinden. Wat bedoel je daar eigenlijk mee?’ Wie weet, biedt dit een gelegenheid tot een verder gesprek, over God, over Zijn bemoeienis met ons leven.
Dat mensen vaak ook onbewust meer met God hebben, dan ze willen toegeven, las ik ook bij een collega. Hij leidde een begrafenis van iemand, die zelf wel geloofde, maar de kinderen geloofden naar eigen zeggen ‘niets’. Maar wat is ‘niets’? Op de kist lag een groot bloemstuk met daaraan een lint en op dat lint stond: ‘Rust zacht’. Later was die dominee nog een keer bij die kinderen en zei: ‘Ik dacht dat jullie niet gelovig waren.’ ‘Ja, dat is ook zo,’ zeiden ze. ‘Waarom stond er dan op dat lint: ‘Rust zacht’?’ ‘Nou, dat is toch een laatste wens? Dat is toch het laatste goede, dat je je overleden moeder nog toe kunt wensen?’ ‘Ja, maar wat houdt dat dan in, wanneer je niets gelooft… met alle respect, maar u bedoelt toch niet, dat ze zacht mag rusten in de kist in de koude grond? U hebt dan toch in uw gedachten iets van een ander leven?’ ‘Ja, nou, eerlijk gezegd heb ik daar nog nooit zo over nagedacht.’ De dominee antwoordde: ‘ja, dat zou kunnen, maar zou het dan ook kunnen zijn, dat we in onze taal, in onze uitdrukkingen, méér geloof verraden dan we onszelf bewust zijn? We zeggen wel: dood is dood, maar menen we het ook echt? U zegt: rust zacht. Een gelovige zegt: veilig in Jezus’ armen, veilig aan Jezus’ hart. Zou daartussen toch een verband kunnen zijn? Zou de gelovige daar datgene mee uitspreken waar u ook ten diepste naar op zoek bent?’
Het gesprek eindigde met: ‘ik weet het niet…nooit zo over nagedacht, maar dat zal ik dan toch nog eens doen…’
Dit voorbeeld maakt duidelijk, dat we een heel zinnig gesprek kunnen hebben, juist vanuit het gemeenschappelijke wat ons als mensen bezighoudt. Tussen de christen en de niet-christen zijn niet alleen maar verschillen. We hebben ook heel veel gemeen. En dat komt, omdat we allemaal van Gods geslacht zijn, dat wil zeggen: allemaal uit Gods hand komen, allemaal ergens op zoek naar onze Vader, ook dan wanneer we ons dat niet bewust zijn of dat zelfs ontkennen. Aanknopen bij wat mensen zelf zeggen, hen laten zien hoe dicht ze eigenlijk bij God staan, het kan zo verrassend werken. Laten we er voor open staan. Onze antennes ervoor uitzetten. De vrijmoedigheid ontvangen om zo het gesprek aan te gaan.

Maar wil dat zeggen dat dan succes verzekerd is? Ach, kijk naar de Areopagus. Paulus knoopt niet alleen aan bij die ongeneeslijke religiositeit van de Atheners, bij hun zoeken en hun tasten, wat dan naadloos overgaat in geloof. Nee, zo gaat het niet. Want er komt ook het moment dat Jezus ter sprake komt. Dat hoeft niet gelijk – dat zie je bij Paulus – maar achterwege kan het niet blijven. Zo cruciaal is Jezus. In Hem vinden we God werkelijk, komen we bij Zijn hart. Zonder Jezus gebeurt dat niet. Dat is ook de confrontatie die bij het getuigen hoort. Dat kan best even duren. Maar het draait er op uit. Op de beslissing. Op het moment van overgave, of niet. Die confrontatie vindt ook plaats in Athene. En dan haken toch de meesten af. Al die buitengewoon religieuze en beschaafde Atheners. Graag wil ik het daar nog in een aparte preek na de vakantie over hebben. Dat verdient ook meer aandacht dan een slotfrase van een preek. Maar nu wil ik alvast dit zeggen: blijkbaar zitten er wel hobbels tussen ons en het tot geloof komen: rationele hobbels, gevoelsmatige hobbels, existentiële hobbels. En de Enige die over die hobbels heen helpt, zijn niet wij, is niet ons getuigenis, maar is de Heilige Geest. En gelukkig gebeurt dat ook in Athene, met een paar mensen. Ach, het zit ‘m ook niet in de aantallen. Ieder mens die gewonnen wordt, is een wonder, is een nieuwe schepping.
Wij mogen het goede nieuws doorvertellen. Open. Eerlijk. Gunnend. God zal er het Zijne mee doen. Amen

zingen           Gezang 86:1,2,4,5

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

slotlied          Psalm 145:2

zegen