mededelingen

aanvangslied          Psalm 131:2,3

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst        ‘Je zult op de heup gedragen worden en worden gewiegd op haar schoot. Zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik jullie troosten.’ (Jesaja 66:12b, 13a)

zingen           Gezang 334:1,3

de dopelingen worden binnengebracht

lezing van doopformulier

doopgebed

doopvragen

zingen (met combo)         Opwekking voor kinderen 136 God kent mij van top tot teen

kindermoment


Als je iets wilt onthouden en het echt niet wilt vergeten, wat kun je dan doen? Nou, wat ik nog wel eens doe. Dan schrijf ik het op mijn hand. Zo heb ik bijvoorbeeld hier op mijn hand ook iets geschreven? ‘Handdoek’.
Handdoek? Ah, daar een handdoek. In het doopvont. Dat is voor daarna. Om mijn handen af te kunnen drogen. Nu heb ik die handdoek bij de doop daar wel eens laten liggen. Dat ziet er toch een beetje knullig uit, zeker op de foto’s…
Was ik het toch bijna weer vergeten. Maar omdat ik het op mijn hand zie, vergeet ik het niet. Daarom haal ik het handdoekje nu weg…
Iets opschrijven op je hand om het niet te vergeten. Wie doet dat ook wel eens? (anders in kerk). Maar ja, op een gegeven moment gaat het wel weg. De inkt slijt af, of doordat je je handen wast, gaat het weg.

Maar weet je wat nu zo mooi is. Als er gedoopt wordt, schrijft God de naam van die kinderen in zijn handen. Maar dan niet met inkt, die slijt. Nee, onslijtbaar, onuitwisbaar, die kinderen, en ook jij, blijft altijd in zijn handen staan. Hij wil je niet vergeten. En zo dicht als je hand bij je is, zo dicht mag jij bij Hem zijn. Is dat mooi, of niet?

bediening van de Heilige Doop aan:

David Johannes Brouwer (Psalm 40:6a)
Zefanja Johannes Maarten Hilgers (Zefanja 3:17)
Sarah Christina Valster (Genesis 21:6)
Lotte Elise Zaadhof (Romeinen 8:39)

zingen (met combo)        Opwekking 710 Zegen mij (staande)

vraag aan de gemeente

ouderling van dienst, Christian Visser, overhandigt de doopkaarsen

de kinderen gaan naar de kindernevendienst

felicitatie      

de dopelingen worden weggebracht 

dankgebed en gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezing            Jesaja 49:13-23

zingen           Gezang 409:1,3

verkondiging                      Thema: Het moederhart van God

Gemeente van Jezus Christus, Hans en Karen, Paul en Lydia, Adriaan en Rianne, Sander en Thessa,

Zijzelf was als de zee, maar zonder stormen.
Even blootshoofds en met een brede voet.
Rijzend en dalend op haar vloed,
als kleine vogels op haar schoot gezeten,
konden wij lange tijd haarzelf vergeten,
rustend en rondziend en behoed.
Haar stem was donker en wat hees
als schoven schelpjes langs elkander,
haar hand was warm en stroef als zand.
En altijd droeg zij om haar bruine hals
dezelfde ketting met een ronde maansteen,
waar in een neevlig blauw een kleine gele maan scheen.
Voorgoed doordrongen door haar kalm geruis
waren wij steeds op reis en altijd thuis.

Aldus Vasalis in het gedicht Moeder.
‘Zijzelf was als de zee, maar zonder stormen (…) Voorgoed doordrongen door haar kalm geruis/waren wij steeds op reis en altijd thuis.’ Wat een gave als je in zulke rake zinnen, met zulke prachtige beelden, een moeder en haar betekenis kunt duiden.

Het is vandaag Moederdag. We zetten de moeders dan extra in het zonnetje. Terecht. Want waar zouden we zijn zonder onze moeder?! Letterlijk nergens, dan waren we er niet eens! Zeker, daar was ook onze vader voor nodig. Maar onze moeder droeg ons negen maanden bij zich. En niet elke zwangerschap gaat vanzelf. En dan hebben we het nog niet over de bevalling. Niet voor niets luidt het gezegde: ‘een héle bevalling’…  Dat alles had onze moeder voor ons over. En dat was nog maar het begin. ‘Altijd thuis’, zegt niet voor niets het gedicht. Bij een echte moeder kun je altijd thuiskomen… Wat dat ook van haar vraagt.
Kijk, en daarom is zo’n Moederdag prima – niet vanwege de commercialiteit, maar wel om ze, vanwege genoemde redenen, in het zonnetje te zetten, ze extra te verwennen, te waarderen!

Ook in ons bijbelgedeelte gaat het over een moeder, sterker nog: over het moederlijke van God, Góds moederhart.
‘Maar God is toch Vader? “Onze Vader, die in de hemelen zijt”, bidden we toch? En hoe klonk het bij de doop? “Ik doop je in de naam van de Váder, de Zoon en de Heilige Geest”. Dus…’
Zeker, maar tegelijk moeten we ook bedenken dat dit metaforen, beelden zijn. Die nu eenmaal onmiskenbaar te maken hebben met de achtergrond van de Bijbel, de cultuur van toen. Die kende toen nou eenmaal een zgn. patriarchale samenleving. Vandaar dat God zo vaak in mannelijke beelden wordt omschreven, waarbij Vader de meest prominente is.
Maar God is God. Hij valt niet samen met het Vaderlijke, het mannelijke. Nee, met eerbied gezegd: God heeft ook moederlijke, vrouwelijke kanten. Eigenlijk lees je dat al direct in het begin van de Bijbel, waar gezegd wordt dat de mens ‘naar Gods beeld is geschapen, mannelijk én vrouwelijk schiep Hij hen.’ Bij Gods beeld hoort blijkbaar zowel het mannelijke als het vrouwelijke, dus beide kanten mag je ook – in volmaakte zin – terugzien in God.
Explicieter nog klonk dat vanmorgen in de openingstekst, ook uit Jesaja: ‘Zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik jullie troosten.’ ‘Zoals een moeder’, het moederlijke van God, juist in de troost.
Jongens en meisjes, als je verdrietig bent, dan kruip je toch bij je moeder op schoot, haar armen om je heen, ze veegt je tranen weg, ze aait je over je hoofd. Nou, nog veel intenser en omvattender troost God. In ons openingslied, Psalm 131, zongen we daar ook over. Zoals een kind gevoed is aan de moederborst, zo mag onze ziel zich geestelijk laten voeden, getroost worden bij God. Ook weer zo intiem, zo moederlijk.

God is het dus beide: vaderlijk en moederlijk. Rembrandt heeft dit prachtig weergegeven in zijn beroemde schilderij van de terugkeer van de Verloren Zoon bij zijn Vader uit Jezus’ gelijkenis, over God en ons mensen. De jongen, helemaal berooid, valt aan de voeten van zijn Vader: uit schaamte, uit berouw, uit heimwee. Z’n vader, beeld van God, legt z’n handen op zijn schouder. Rembrandt heeft die handen verschillend weergegeven. Dat is niet, omdat hij niet zo goed schilderen kon. Integendeel! Nee, daar bedoelde hij iets mee. De rechterhand is rank, is eigenlijk een vrouwenhand. De linkerhand is steviger, een mannenhand. Alsof de ene hand streelt, koestert en de andere hand vasthoudt, bevestigt, leidt. Zo is God. Hij laat ons gaan, Hij stuurt ons op weg – de mannelijke hand zeg maar. Maar tegelijk mogen we ook altijd weer bij Hem komen, ons laten troosten, koesteren – de vrouwelijke hand zeg maar.

Vanmorgen ligt de nadruk dus op dat moederlijke van God. Al direct in het begin, in vers 13, komt dat ter sprake: ‘De HEER heeft zijn volk getroost, Hij heeft zich over de armen ontfermd.’ Over die troost hadden we het al. Maar ook die ontferming heeft hiermee te maken. Je kunt dat ook vertalen met barmhartigheid. In het Hebreeuws heeft het woord voor ‘barmhartigheid’ dezelfde stam als het woord voor ‘baarmoeder’. Hoe moederlijk wil je het hebben!! Barmhartigheid is als de liefde die een moeder heeft voor haar kind. Liefde die alles te maken heeft met die diepe band die een moeder met haar kind heeft, omdat ze het 9 maanden in zich droeg: die baarmoederlijke beschutting. Daar hoef ik jullie, doopmoeders, niets over te vertellen, toch?
Nou, in volmaakte zin heeft God die barmhartigheid, die diepe liefde, voor zijn mensenkinderen. Voor Israël, voor de armen onder hen in het bijzonder: voor hen die zichzelf niet kunnen redden, die in de hoek zitten waar de klappen vallen. God ontfermt zich over hen, neemt hen in de armen, heeft hen intens lief. Dat is toch geweldig?! Vandaar dat Jesaja het uitjubelt: ‘Juich, hemel! Jubel, aarde! Bergen, breek uit in gejuich!’

Maar Israël kan er niet mee instemmen. Integendeel, hun antwoord is in een volstrekt andere toonsoort: in mineur (vers 14): ‘De HEER heeft mij verlaten, mijn Heer is mij vergeten.’’ Nee, dat is geen jubel, maar een regelrecht klaaglied!
Wat is er aan de hand? Israël verkeert in ballingschap, in het verre Babel, gedeporteerd uit hun land, dat één woestenij is. Jeruzalem ligt in puin. De tempel is geruïneerd. En die ballingschap duurt nu al zo lang. Er lijkt niets te veranderen. God is hen vast vergeten. Hij heeft hen ongetwijfeld verlaten!
Ja, zo kun je je voelen. Als je de één na de andere tegenslag krijgt te verwerken, en het maar niet ophoudt. Als je al zo lang ergens voor bidt, en er verandert voor je gevoel helemaal niets. Als je van God niets merkt, niets ervaart: ‘Hij is me vergeten, Hij heeft me verlaten!’

Zulke klachten zijn dus niet weggegumd, niet geskipt, uit de Bijbel. Ze mogen geuit worden. Maar de Here God reageert er wel op (vers 15): ‘Kan een vrouw haar zuigeling vergeten of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg?’ Dit is een retorische vraag. Het antwoord zit er al in: nee. Zo is het toch? Kun jij je voorstellen dat je David vergeet, of Zefanja, of Sarah, of Lotte? O nee!!
En toch, helemaal een retorische vraag is het ook niet. Het onwaarschijnlijke kan gebeuren, dat een moeder inderdaad harteloos wordt tegen haar kind, dat een kind weinig of zelfs geen liefde van een moeder ontvangt, dat de band tussen moeder en kind doorgescheurd wordt. Dat kan zo’n Moederdag juist ook pijnlijk maken, je zoveel doen missen.
Maar God is anders, zijn moederhart is anders: ‘Zelfs al zou een moeder haar kind vergeten, Ik vergeet jou nooit.’ ‘Jou’ is dus het klagende Israël, dat zich verlaten en vergeten voelt. Maar u, jij en ik mogen dit ook op onszelf toepassen. Dat God ook tegen ons zegt: ‘Ik vergeet jou nooit.’ Dat is wat!

Maar God is nog niet klaar. Hij legt dat nog verder uit met een prachtig beeld: ‘Ik heb jou in mijn handpalm gegrift.’ Gegrift dat is nog wel sterker dan geschreven. Als je iets ergens in grift, graveert, dan staat het er voorgoed in. Vergelijk het met een tatoeage. Daar zie je er vandaag genoeg van. Ook dat is onuitwisbaar.
In Jesaja’s tijd tatoeëerden ze trouwens niet met een zoemende elektrische naald, maar met een ander scherp voorbeeld. Ze kerfden de tekens, de naam, in de huid. Daar wreven ze vervolgens as in, dat er ook niet meer uit ging. Reken maar dat zoiets pijn doet, dat je dat nog tijden voelt kloppen in je hand!
Nee, Israël: God is je niet vergeten. Hij voelt het, bij wijze van spreken, kloppen in zijn handen. Hij voelt het. Hij lijdt mee.
Dan denk je toch onwillekeurig aan Jezus, Zijn Zoon. Bij wie er ook scherpe voorwerpen in zijn hand gingen, dóór zijn handen gingen: de spijkers, waarmee Hij aan het kruis geslagen werd. Zó ver is God, is Jezus, gegaan in zijn lijden. En ook na zijn opstanding bleven de littekens zichtbaar, staat in letterlijk spijkerschrift zijn liefde, zijn bewogenheid, zijn barmhartigheid voor ons in zijn handen geschreven! ‘Duizend-, duizendmaal o Heer, zij U daarvoor dank en eer!’

‘Ik heb jou in mijn handpalm gegrift.’ Afgelopen week, tijdens de doopvoorbereiding, lazen we met elkaar een dooplied van ds. Troost. Dat begint als volgt:

Kind van God gegeven,
kind bij God vandaan,
in zijn hand geschreven
staat jouw nieuwe naam.

Het sprak jullie aan: de doop als teken, dat God onze naam, de naam van onze kinderen, in zijn handen schrijft, grift, tatoeëert: onuitwisbaar. Dat is Gods onvoorwaardelijke liefde, die aan alles voorafgaat. Ik bedoel: je kind zegt nog niets, vindt nog niets, heeft nog geen mening, en de Here God zegt al in de doop tegen hem of haar: ‘Ik schrijf jouw naam in mijn hand! Onuitwisbaar.’
Wat een barmhartigheid! Wat een genade! Daar mag je dus ook altijd op terugvallen: voor je kind, maar ook voor jezelf. God laat niet los. Het staat immers in zijn handpalmen gegrift.
Ja, letterlijk staat er een meervoud: ‘Ik heb je in mijn handpalmen gegrift.’ In beide handpalmen dus. Dan denk je onwillekeurig toch weer aan die twee handen van God, die vaderlijke en moederlijke hand?

Weet je wat ook zo mooi is? Gods handen heeft Hij, met eerbied gezegd, altijd bij zich. Er staat niet dat Hij onze naam in een ring schrijft, of aan een kettinkje – die kun je afdoen. Zelfs niet in een boek – dat kun je dichtlaten. Nee, in zijn handen. Die handen hééft God. Ook als Hij zijn handen voor zijn gezicht slaat: ‘Wat doet ze nu! Waarom laat hij Me nu zo vallen! Of waarom laten ze het zo versloffen?!’ Als de Here God zijn handen voor zijn gezicht slaat, dan ziet Hij toch in zijn handpalmen ons staan. Hij kán ons niet vergeten. Hij komt niet van ons los!

Dit vraagt wel om een antwoord. Van onze kant. Ook van onze kinderen. Eén van jullie zei het nog van de week: ‘Dat wij ons kind laten dopen, wil ook zeggen dat we haar bij God brengen. Dat we haar het geloof willen bijbrengen, zodat ze het hopelijk ook zelf gaat omarmen, beamen. Dat is uiteindelijk ook aan haar.’ Net zoals het ook voor ons geldt. Geloven is ook een uiterst persoonlijke zaak.
Mooi komt dat naar voren in een paar hoofdstukken eerder, in Jesaja 44, waar over iemand gezegd wordt: ‘hij schrijft op zijn hand: ‘Van de HEER.’ Mooi, hoe dit rijmt zeg maar op hoe de HEER ons in zijn hand schrijft.
En Hij wil niets liever dat wij dat vervolgens met zijn Naam doen, omdat we door zijn liefde gewonnen zijn, niet zonder Hem kunnen, zonder zijn vergeving, zijn troost, zijn barmhartigheid, zijn kracht, zijn Woord, zijn Geest, dat onze reactie daarop is, heel persoonlijk: ‘Ja, dan ben ik van U, HEER. Dan schrijf ik bij wijze van spreken Uw naam in mijn hand. Dus wat ik doe, wat ik geef, wat ik aanpak, enz.; ik wil dat doen tot Uw eer, Uw liefde – Uw vaderlijke en moederlijke liefde –  doorgeven.

Tot slot. Ik begon de preek met het gedicht Moeder van Vasalis: ‘Zijzelf was als de zee, maar zonder stormen (…) Voorgoed doordrongen door haar kalm geruis/waren wij steeds op reis en altijd thuis.’
Op deze dag moet ik ook denken aan mijn eigen moeder. Ze is misschien wel als de zee, maar niet zonder stormen. O nee, ze kan iets onstuimigs hebben. Daarin lijk ik ook best wel op haar… Bovendien zijn er ook de nodige stormen door haar eigen leven gegaan. Nee, niet ‘zonder stormen’, maar wel: altijd bij haar thuis. Ze is daarmee voor mij een beeld van God, van zijn moederhart. Ze legt ook elke dag in haar gebed haar kinderen, haar kleinkinderen, aan dat hart van God.
Niet voor niets hangt in de slaapkamer van mijn ouders een tegeltje aan de muur, dat dit precies weergeeft, en dat ook helemaal aansluit bij waar het vanmorgen over ging. Op dat tegeltje staat een gebed: Gebed voor mijn kinderen. Misschien kent u, ken jij het wel. Daarmee wil ik afsluiten. Je mag het meebidden. Voor je kinderen, je kleinkinderen, en/of voor jezelf:

Ik leg de namen van mijn kinderen
in Uw handen
graveer Gij ze daarin
met onuitwisbaar schrift.
Dat niets of niemand
ze meer ooit daaruit kan branden,
ook niet als satan
ze straks als de tarwe zift

Houdt Gij mijn kinderen vast
als ik ze los moet laten
en laat altijd Uw kracht
boven hun zwakheid staan.
Gij weet hoe mateloos
de wereld hen zal haten
als zij niet in het schema
van de wereld zullen gaan

Ik vraag U niet mijn kinderen
elk verdriet te sparen,
maar wees Gij wel hun troost,
als ze eenzaam zijn en bang
Wil om Uws naams wil hen
in Uw verbond bewaren
en laat ze nooit van U vervreemden
nooit, hun leven lang

Amen

muzikaal meditatief moment      Una Mattina van Ludivico Einaudi, door Job van den Berg op piano

zingen (met combo)          Opwekking 717 Stil, mijn ziel, wees stil

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven                              

slotlied          Lied 416 Ga met God en Hij zal met je zijn

zegen

zingen (als gezongen amen)  Gezang 456:3