orgelspel
afkondigingen
zingen Psalm 105:1
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Zie uit naar de HEER en zijn macht, zoek voortdurend zijn nabijheid. Gedenk de wonderen die Hij heeft gedaan, de oordelen die Hij heeft uitgesproken.’ (Psalm 105:4,5)
zingen Psalm 105:2,3
gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriftlezing Openbaring 6
zingen Gezang 303:3,4
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
In Johannes’ dagen bevond zich in Rome een enorm langwerpig stadion: het Circus Maximus. Daar werden paardenraces gehouden. Met name bij een nieuwe keizer of een nieuwe ambtstermijn van hem waren de paardenrennen groots en spectaculair. Wie ooit de film Ben Hur zag, kan zich er iets bij voorstellen. De keizer zelf gaf het startteken: ‘Klaar? Af!’ En daar schoten de paarden met hun ruiters weg.
Wie weet hebben de eerste geadresseerden van het boek Openbaring, die immers leefden ten tijde van het Romeinse Rijk, hier wel aan moeten denken bij ons tekstgedeelte. Ook hier paarden en ruiters. En hier heeft het Lam, Jezus Christus, zijn ambt aanvaard zeg maar. We hoorden vorige week, hoe Hij de boekrol uit Gods hand ontving: oftewel het heilsplan van God. Alleen Hij was waardig om de zegels ervan te verbreken en die boekrol te openen.
En nu is moment daar. Iedereen houdt z’n adem in. En warempel, ook hier een soort paardenrennen. Ook hier het startteken: ‘Kom!’ Het klinkt trouwens uit de mond van de vier wezens om de troon, de troonwachters zeg maar. Zij vertegenwoordigen de schepping. Bij hun startsignaal schieten trouwens niet de vier paarden tegelijk uit de startblokken, maar ze gaan één voor één, telkens geroepen door een volgend wezen om de troon.
Ik verwees al even naar de film Ben Hur. Daar blijkt zo’n Romeinse paardenrace niet al te vriendelijk te zijn. Integendeel, het is een strijd op leven en dood. Maar dat is nog kinderspel vergeleken met wat er in ons tekstgedeelte door die vier paarden gebeurt. Ze zijn de tegenvoeters van de vier wezens om de troon. Die doen niet anders dan God en het Lam verheerlijken, maar deze wezens met hun ruiters zaaien dood en verderf. De aanbidding van het Lam in het vorige hoofdstuk zette de klassieke componist Händel aan tot het hemels klinkende slotkoor van The Messiah, maar deze Four Horsemen uit ons tekstgedeelte bracht de band Metallica tot een gelijknamig nummer met woeste uithalen, verzengende gitaarriffs en beukende drums. Brute metal dus.
Kijk, wij denken bij paarden toch meestal aan die edele dieren, die zo sierlijk kunnen rennen, geweldig kunnen springen of zelfs kunnen dansen bij de dressuur. Maar in de oudheid waren paarden voornamelijk oorlogstuig, de tanks van toen zeg maar. En hier is dat in de meest gruwelijke vorm. Een vierde deel van de aarde wordt namelijk door hen gedood.
Een gemeentelid reageerde online na de eerste paar preken uit Openbaring: ‘Wat een mooi bemoedigend Bijbelboek is Openbaring toch!’ Ze maakte er ook prachtige tekeningen bij. Ik ben benieuwd of ze na het lezen van ons tekstgedeelte van vanavond nog zo zou reageren. En of ze hier ook tekeningen bij maakt.
‘Maar wacht even, dat witte paard dan, dat als eerste losgelaten wordt? Dat is wel een tekening waard toch? Dat lijkt me ook zeker positief. Is Christus niet die witte ruiter, met die zegekrans: de Overwinnaar? Wit is in Openbaring toch vaak de kleur van Christus…’
Zeker, maar laten we niet vergeten dat het Lam zelf het zegel verbreekt. Het zou vreemd zijn als Hij dan direct daarna ook als ruiter verschijnt. Toch zijn er genoeg uitleggers die dit witte paard en z’n ruiter linken aan Christus, maar dan aan de verkondiging van het Evangelie, dat immers voor de hele aarde bestemd is. Jezus noemde in zijn rede over de eindtijd juist die wereldwijde verkondiging van het Evangelie ook één van de tekenen der tijden, die aan zijn wederkomst voorafgaan, naast aardbevingen, oorlogen, honger, enz. Die tekenen zien we dan terug in die andere paarden en de verkondiging van het Evangelie in dat witte paard en ruiter. Menig uitlegger wijst er op dat juist dát paard als eerste gaat, het houdt een voorsprong op die andere paarden. Zo zendt Christus bij alle oordelen ook zijn blijde boodschap, zijn Evangelie van bekering en redding.
Ik kan niet ontkennen dat deze uitleg mij aantrekkelijk in de oren klinkt, gemeente. Zeker ook omdat je op zoek bent naar hoop, naar bemoediging, naar licht in zo’n donker en rauw hoofdstuk als Openbaring 6. En toch, toch kan die uitleg mij uiteindelijk niet overtuigen. Die vier paarden horen namelijk bij elkaar. Net als in Zacharia 6, waar we in een profetisch visioen ook vier paarden tegenkomen. En het is nu eenmaal zo dat in Openbaring vele oudtestamentische noties doorklinken. Zo ook hier, met die vier paarden. Ze horen bij elkaar, als afschrikwekkende en boosaardige tegenvoeters van de vier wezens om de troon, die hen tevoorschijn mogen roepen. Ook dat witte paard hoort bij dat schrikwekkende viertal. De boog van de betreffende ruiter duidt op agressie, op oorlog. De eerste lezers van Openbaring kunnen hierbij aan de Parthen gedacht hebben. Dit volk stond toentertijd bekend om z’n zeer kundige ruiters én boogschutters. Regelmatig vielen zij de Romeinen aan, die daarbij vaak het onderspit moesten delven.
Dominee Jos de Heer trekt het in zijn commentaar breder. Volgens hem staat dat witte paard met z’n ruiter voor de mens. Wit ja, hij is immers een beeld van God, ‘bijna goddelijk gemaakt’, zegt Psalm 8, ‘gekroond met glans en glorie, het werk van Gods handen toevertrouwd, en alles aan zijn voeten gelegd.’ Het past bij die zegekrans, die kroon op het hoofd van de witte ruiter. Maar die laat vooral zien hoe de mens zich kan vergalopperen. In bruut geweld. In oorlogszucht. In bezitsdrang. En let ook op wat er in zijn gevolg komt. Want nogmaals: die paarden horen bij elkaar, ze volgen elkaar, ze volgen elkaar op in een verschrikkelijk verband. Na het witte paard, dat van de agressie en de oorlogszucht, komt immers het rode paard. Rood, de kleur van het bloed. De ruiter moet de vrede verdrijven, zodat ze elkaar afslachten, vermeldt vers 4. Wie denkt daarbij niet aan wrede burgeroorlogen, aan volken die altijd vreedzaam met elkaar samengeleefd hebben, totdat er onvrede ontstaat, een zondebok gezocht wordt, en men elkaar opeens op gruwelijke wijze naar het leven gaat staan. Hoe dan ook, oorlog leidt vervolgens weer tot schaarste, tot tekort, tot honger en dan zijn er ook altijd weer mensen die hier een slaatje uit willen slaan op de zwarte markt. Het zwarte paard en de zwarte ruiter, met een weegschaal in de hand, beduiden dat. En tot slot komt er het vale paard. Het is de lijkkleur. Inderdaad, de dood zelf berijdt dit paard en het dodenrijk gaat in z’n spoor. Vele, vele slachtoffers vallen er.
Maar is dit nu wat het Lam wil? Dat verbreekt immers de zegels. En de vier wezens rond de troon roepen die verschrikkelijke paarden tevoorschijn. Met andere woorden: is God de bewerker van deze rampen? Is Hij degene die dood en verderf zaait, zulke oorlogen wil? Die gruwelijk geweld veroorzaakt, ziekte en hongersnood? Is dit zijn heilsplan?
Nee, zo eendimensionaal is het niet. Laten we niet vergeten wat het woord Openbaring in de grondtaal van het Grieks is: Apokalyps. En dat betekent ‘onthulling’. Ja, gemeente: hier wordt onthuld waar wij mensen toe in staat zijn, welk kwaad ons kan beheersen, welke gruwelijke gevolgen dat kan hebben. God laat hier de remmen los, zodat duidelijk wordt hoe wij mensen kunnen worden, dat Gods koninkrijk niet vanzelf komt, dat er tegenkrachten zijn, antimachten. En dat die overwonnen moeten worden. Ach, laten we wel wezen: die paarden zien we toch al over de aarde razen, en dan bedoel ik waar ze voor staan: ongebrijdelde agressie, heerszucht, geweld, oorlogen, aanslagen, corruptie, woekerprijzen, misbruik van de situatie, besmettelijke ziekten. We zien het, we horen het, we merken het.
Maar hoe breed zich die antimachten ook maken, hoe mensen zich ook kunnen vergalopperen aan geweld, aan machtsmisbruik, aan corruptie, enz. enz.; vergeet niet dat er in de hemel een troon staat, dat het Lam de boekrol in handen heeft, – en niemand anders! – dat Christus de zegels verbreekt en dat God bezig is alles nieuw te maken. Ja, nu al! De overwinning staat vast. We hoorden het vorige week vanuit die indrukwekkende hemelse liturgie om de troon. Alles en iedereen zal voor Christus buigen. Maar de weg daarnaartoe, naar die voleinding, is een kronkelweg, duurt langer dan we misschien zouden willen.
In ieder geval hebben mensen in de hemel het er moeilijk mee. Als het vijfde zegel verbroken wordt, verschuift het beeld weer terug naar de hemel. Daar treffen we de zielen van hen die gedood zijn omdat ze in God geloofden en van Hem getuigd hebben. De martelaren dus. Zij hebben een ereplaats gekregen in de hemel, aan de voet van het altaar. De hemel wordt dus niet alleen voorgesteld als troonzaal, maar ook als heiligdom. Met een altaar.
In het Oude Testament werd het bloed van de offerdieren aan de voet van het altaar geplengd. Het bloed stond voor het leven. De martelaren hebben hun leven in de waagschaal gelegd vanwege hun geloof. Ze zijn zelfs geslacht, zegt vers 9. Hun leven was een offer voor God. Daarom mogen hun zielen aan de voet van het hemelse altaar zijn.
Ze zijn daar én leven. Na hun sterven zijn ze daar direct opgenomen. Nee, de Bijbel leert geen zielenslaap, gemeente. Ze zijn daar, maar we horen hen hier niet meezingen met de engelen. Er klinkt daar in de hemel niet alleen lofprijzing en aanbidding. Er klinkt ook een aangrijpende klacht: ‘Hoe lang nog, Heer? Wanneer zult U de mensen die op aarde leven eindelijk straffen en ons bloed op hen wreken?’
Wij denken vaak bij de hemel aan één en al gelukzaligheid, maar het is niet voor niets dat aan het einde van het boek Openbaring wordt gesproken over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Ja, ook de hemel moet vernieuwd worden. Het is er blijkbaar nog niet volmaakt, omdat er zo met de situatie hier op aarde wordt meegeleefd. Omdat ook daar beseft wordt dat Gods Koninkrijk nog niet ten volle doorgebroken is. Dat hier bloed vloeit. Niet alleen het bloed van de martelaren dat gevloeid heeft, maar van vele anderen, van broeders en zusters, van onschuldige mensenkinderen, tot op de dag van vandaag. Dat bloed roept van de aarde. Tot God. Maar in de hemel wordt die roep voortgezet door de martelaren onder het altaar: ‘Hoe lang nog? Wanneer wreekt U het, Heer?’
Dit is geen bittere wraakzucht van die martelaren in de hemel. Het is geen persoonlijke rancune. Nee, het is dezelfde roep als in menig Psalm: ‘Hoe lang nog, Heer?’ Het is de roep om Gods gerechtigheid, dat de beulen niet het laatste woord hebben, maar Gods koninkrijk van vrede. Het raakt me diep, dat die roep niet alleen hier op aarde klinkt – bij u toch ook?! – maar weerklank vindt in de hemel. Zei Jezus het niet: ‘Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen?’
Ja, er komt antwoord in de hemel op die roep. Maar het is geen rechtstreeks antwoord, geen direct ingrijpen. Ze krijgen wel een wit kleed aangereikt. Het kleed van de gerechtigheid en de heerlijkheid. Zij zijn immers gered. Zij mogen delen in Gods heerlijkheid, in zijn vernieuwing. Dat kan niemand hen meer afnemen. En verder is het wachten. Wachten tot de maat vol is. En dat bepaalt er maar Eén: Degene die boven het altaar op de troon zit. Zij moeten wachten, geduldig zijn.
Dat geldt ook voor ons hier. Wachten. Volhouden. Het uithouden. Te midden van het brute geweld, met die paarden die over de aarde razen, met het bloed dat vloeit, met al die antimachten die zich breed maken, met het geduld van God daarmee, zijn lange kronkelweg door de tijd. Wachten dus. Maar dat is in de Bijbel altijd verwachten, dus in de zekerheid dat de overwinning behaald is en in de vaste hoop dat Gods koninkrijk komt, en in het diepe vertrouwen dat het Lam, Christus, alles in handen heeft en houdt.
Ze vroegen professor Gunning wel eens van welke kerkelijke richting hij was. Hij was niet zo makkelijk te plaatsen namelijk. Maar Gunnings antwoord was veelzeggend in dit verband: ‘Ik hoor bij de richting der wachtenden.’ Hoort u daar ook bij? En jij? Net als die zielen in de hemel. Ja, dit wachten heeft wel zin. God zelf zal het belonen, in zijn Koninkrijk, dat komt.
Het zesde zegel, dat verbroken wordt, brengt ons weer bij de aarde. Daar zijn het nu niet de mensen die elkaar de meest verschrikkelijke dingen aandoen, maar gaat het los in de natuur. De aarde beeft, de zon wordt zwart en de maan bloedrood. Wie moet hierbij niet aan een vulkaanuitbarsting denken? De as die uitgebraakt wordt, verduistert de zon en de gloeiende lava die vele meters de lucht in wordt geslingerd, zet ook de maan in een rode gloed. Denk maar aan die vulkaanuitbarsting op La Palma, één van de Canarische Eilanden, dezer dagen. Vele huizen, ja complete gebouwen zijn er bedolven onder de lava. In Johannes’ dagen gebeurde dat met de vulkaan Vesuvius, die dermate uitbarstte, dat het plaatsje Pompeï overvallen werd door de lavastroom en vele mensen jammerlijk omkwamen.
Hier bij het zesde zegel is het niet alleen een aardbeving, een vulkaanuitbarsting, maar ook vallende sterren, oftewel meteorietinslagen en nog meer natuurgeweld. De mensen begrijpen dat hier Gods hand achter zit: zijn toorn, en de toorn van het Lam.
‘De toorn van God?! Dat hebben we toch achter ons gelaten? God is toch geen grillige en wraakzuchtige tiran? En hoe moet ik toorn al helemaal rijmen met het Lam, toonbeeld van nederigheid en zachtmoedigheid?!’
Gods toorn is toch wat anders. Het is een mengeling van verdriet en woede over hoe zijn prachtige schepping zo afschuwelijk verpest is, over het kwaad dat zich zo breed maakt en mensen meesleept, over het onschuldige bloed dat vloeit. Daar is God woedend over. Maar ook intens verdrietig.
Ja, God is liefde. En Jezus, het Lam, de vleesgeworden liefde. Maar als die liefde versmaad wordt, afgewezen wordt, dan kom je met de uiterste spits van die liefde in aanraking. En dat is Gods toorn. En die spits is scherp, vlijmscherp.
Laten we dankbaar zijn dat God zo is. Dat het Hem wat kan schelen, met eerbied gezegd, dat Hij zo intens betrokken is bij zijn schepping, bij zijn mensenkinderen en dat Hij ons het allerbeste gunt: zijn koninkrijk, zijn vrede, zijn gerechtigheid, zijn vernieuwing. Maar als we niet willen, zijn liefde afwijzen en versmaden, ons laten inpalmen door die antimachten, dan komen we dus met die uiterste en vlijmscherpe spits in aanraking.
Maar de hemel is open, lieve gemeente. Er is een geopende deur. Het Lam staat daar, staande als geslacht. Die tegelijk de Leeuw van Juda is. Hij nodigt ons om het met Hem te wagen, om ons aan Hem vast te klampen. En het hier vol te houden en uit te houden. En te wachten en te verwachten. Samen met de heiligen in de hemel. Met onze Heer zelf. Zoals Jan Wit onvergetelijk dichtte:
DIT IS DE TIJD
Dit is de tijd. Je mag zeven keer raden.
Zeven maal zeventig keer heb je de tijd
om gissend en missend, door schande en schade
wijs, te ontkomen aan de kwade
droom van de wenteltrap eeuwigheid.
Dit is de tijd, de tijd om te zorgen,
zorgend staan met je rug naar het vuur,
bloot aan de dood, in het leven geborgen,
lezen de schaduwen van morgen
spelender-, spellenderwijs op de muur.
Dit is de tijd. God zelf staat zonder
zich te verroeren andersom.
Dit is de tijd. Er gebeurt geen wonder,
maar Hij telt langzaam van een tot honderd,
tot honderdtien… en dan: “Ik kom”.
Amen
zingen Gezang 280
gezongen geloofsbelijdenis met de woorden van Evangelische Liedbundel 276 Ik geloof in God de Vader
dankgebed en voorbeden
slotlied Psalm 96:6,7
zegen
orgelspel
0 Reacties