zingen         Psalm 118:7

stil gebed

votum en groet

openingstekst       ‘Als de HEER het huis niet bouwt, vergeefs zwoegen de bouwers.’ (Psalm 127:1a)

zingen          Psalm 118:5,8

lezing van het gebod des Heren uit 1 Thessalonicenzen 5 (12-24)

zingen          Evangelische Liedbundel 302 (als lied van verootmoediging)

gebed

zingen          kinderlied ELB 455 ‘Kijk daar, een metselaar’

kindermoment

Kijk wat ik vandaag heb meegenomen: een vlieger. Waar bestaat een vlieger eigenlijk uit? Hoe komt het dat hij zo mooi strak staat?
Een vlieger bestaat uit een stukje stof en een paar stokjes. Als die stokjes er niet in zaten, hoe zou die vlieger er dan uit zien? Een hoopje stof, een frommeltje zeg maar. Maar door die stokjes wordt hij een echte vlieger, mooi strak.
Stel nu dat die vlieger de kerk is, de gemeente, wij allemaal bij elkaar. Dan zijn die stokjes de mensen van de kerkenraad: die daar in de bank zitten: de ouderlingen, de diakenen en de kerkrentmeesters. Met elkaar geven zij leiding aan de kerk. Zij zorgen dat er kerkdiensten gehouden wordt, dat er mensen bezocht worden, dat er aan de zieken gedacht wordt, dat er voor jullie ook genoeg is in de kerk. Enzovoort.
Zij houden de hele kerk bij elkaar en moeten er voor zorgen dat het goed gaat: dat hier mensen God kunnen ontmoeten en ook anderen van Hem gaan horen. Daarom  zijn we ook zo blij dat er nieuwe mensen bij komen vandaag en anderen nog een tijdje ermee doorgaan. Dat is heel belangrijk.
Maar zo’n vlieger, dat doek en die stokjes, met en staart eraan en touw: gaat die vlieger vanzelf de lucht in? Nee, die vlieger gaat niet op… Wat heb je nodig om te vliegeren? Wat zorgt ervoor dat zo’n vlieger de lucht in gaat? De wind!! Zo, is het met de kerk ook. Uiteindelijk kunnen we niet zonder de Heilige Geest, die vaak met de wind vergeleken wordt. Hij zorgt ervoor dat we blijven geloven, dat we van God blijven houden en dat we kerk kunnen zijn, zoals de Here Jezus dat wil. Gelukkig maar dat die Heilige Geest er is, voor de mensen van de kerkenraad, voor de hele kerk en ook voor jou!

schriftlezing    1 Petrus 2:1-10

zingen         
Psalm 34:4,5

tekstlezing   1 Petrus 2:4,5 ‘Voeg u bij hem, bij de levende steen die door de mensen werd afgekeurd maar door God werd ​uitgekozen​ om zijn kostbaarheid, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel. Vorm een ​heilige​ priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dankzij ​Jezus​ ​Christus, welgevallig zijn. ’

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus, ambtsdragers,

Er was eens een dominee die een steen bovenop de kanselbijbel neerlegde en zei: ‘Gemeente, er gaat nu een wonder gebeuren. Dat weet ik zeker.’ (trouwens, ik denk dat het vanmorgen hier ook gebeurt…) Alle mensen keken, net zo ingespannen als u, naar de steen. Het was doodstil
(…)
‘Het wonder is gebeurd’, zei de dominee. Maar er was/er is toch helemaal niets met die steen gebeurd?! ‘Ja, het wonder is gebeurd’, zei de dominee, ‘want er is niemand in slaap gevallen! Niemand in de kerk zit te dutten! Echt iedereen is vol aandacht! Als dat geen wonder is…’
Ja, en het is natuurlijk helemaal een wonder als dat zo blijft!

Maar daarom heb ik vanmorgen niet alleen deze steen mee. Dan zou ik hem elke week wel mee kunnen nemen… Hoewel, na een paar keer zou het natuurlijk al niet meer werken. Nee, ik heb ‘m juist vanmorgen mee, om iets duidelijk te maken. Dit, dat wij allemaal eigenlijk een steen zijn. U en ik.
Vanuit ons zelf zijn we een ‘slapende’ steen. Wat zeg ik: een ‘dode’ steen. En als die levend wordt, is dat een regelrecht wonder. Wel een wonder dat kan gebeuren, als je naar dé levende steen gaat, Jezus Christus. ‘Voeg je bij Hem,’ schrijft Petrus, ‘de levende steen.’

‘Een levende steen’, dat is op zichzelf eigenlijk een merkwaardig beeld. Ik bedoel: een steen is toch niet levend?! Een steen bestaat uit dood materiaal. Toch heeft Petrus het hier over ‘de levende steen’. Dat heeft alles te maken met Degene voor Wie hij dit beeld als eerste gebruikt: Jezus.
‘Door de mensen werd Hij afgekeurd’, schrijft Petrus ook. En je ziet het beeld voor je: een metselaar of een stratenmaker die een steen door z’n handen laat gaan. Hij kijkt goed en schudt dan z’n hoofd. Hij gooit de steen opzij: afgekeurd. Zo hebben de mensen Jezus behandeld. Ze schudden hun hoofd, sterker nog, ze schreeuwden het uit: ‘Kruisigt Hem!’ Ze wierpen Hem de stad uit: afgekeurd, weggewerkt door die gruwelijke kruisdood.
Maar ze hadden niet gerekend met de Grote Aannemer, de Here God. Hij zag er juist iets kostbaars in, wat zeg ik: het meest kostbaarste dat je je maar kunt voorstellen. Een liefde tot het eind. Een offer dat al onze schuld, inclusief die van die verwerping, verzoende. Daarom haalde God Jezus door de dood heen, wekte Hem op tot de Levende bij uitstek. Zo werd Jezus dé levende steen, de Hoeksteen, oftewel het fundament.
Het fundament van je leven, de cruciale hoeksteen van de kerk, de spil van je ambt, waar alles om draait. Wie is dat? Ben je dat zelf? Zijn anderen dat waar je erg tegenop kijkt? Nou, die kunnen toch tegenvallen. Je eigen fundament houdt het ook niet. Daar schort teveel aan. Maar Jezus is dé Levende Steen: zo gekeurd en bestemd door de Grote Aannemer, God zelf.
Petrus roept daarom z’n lezers, en ook ons vanmorgen op: ‘Voeg u bij Hem.’ Oftewel, laat je als steen voegen bij de Levende Steen, die Christus is. Oftewel: met Hem verbonden worden door het voegsel, het cement dat de Heilige Geest is. Juist door die verbinding, in dat aan Hem gevoegd worden, word je zelf een levende steen. Dan gaat Hij voor je leven. Dan gaat Hij ín je leven. En dat maakt alles anders.
Eén van jullie vertelde over dat verschil: ‘Eerst geloofde ik wel. Maar toch, het bleef allemaal aan de buitenkant. Ik was eigenlijk meer in naam christen dan van binnenuit. Maar dat veranderde toen ik door Hem geraakt werd. Toen ik daardoor ervoor koos om echt voor Hem te gaan leven: de Bijbel trouw te lezen, veel vaker tot Hem te bidden en mezelf beschikbaar te stellen: Heer, wat wilt U dat ik ga doen?’ Ja, zulke gebeden zijn riskant, want kijk: nu zit je hier…

Een steen. Een levende steen. Niet meer en niet minder. Nee, niet meer. Je hoeft niet de hele wereld op je schouders te nemen, je bent niet verantwoordelijk voor alles. Je mag je laten invoegen, samen met anderen die verbonden zijn aan Christus. Met elkaar mag je dat huis vormen. Dat is één steen niet.
Iedere steen is ook weer anders. Dat is voor ons anno 2017 lastig voor te stellen, met zulke bakstenen als deze. Die zijn machinaal ontworpen. Dan krijg je stenen met een gladde, strakke en identieke vorm.
Maar vroeger had je handvormstenen. De naam zegt het al: die zijn met de hand gevormd. Elke steen was uniek. Dat gold ook voor stenen die uit een steengroeve gehakt werden.
Als Petrus het in ons tekstgedeelte over stenen heeft, moeten we aan die laatste twee categorieën denken. Ieder steen is anders en uniek. Net als ieder mensenkind. Dat geldt ook voor jullie, ambtsdragers: als persoon, in achtergrond, je taak, de invulling ervan: dat is bij een ieder weer anders.
Daar komt bij dat de Grote Aannemer, God, iedere steen door z’n handen laat gaan. Hier wordt een stukje afgebikt, daar wordt wat aan geschaafd. Door zijn Heilige Geest vormt God ons, – zoals bij zo’n handvormsteen – wordt er vanaf gebikt dat niet goed is. Dat kan pijn doen. Dat kost moeite. Maar uiteindelijk komen we zo toch beter tot ons doel, passen we beter in zijn grote bouwwerk, waar Hij nu eenmaal het ontwerp van heeft. Hij is de Grote Aannemer, de Bouwmeester. Hij weet wat goed is. Daar mogen we op vertrouwen.

We zijn niet meer dan een steen, maar ook niet minder. Want als die ene steen ben je wel nodig. Want als je je niet laat invoegen, of als je als steen dat bouwwerk verlaat, is het wel een gat in de muur, zeg maar. Dan gaat het tochten, en dat is zonde. Samen met de andere stenen wordt het een muur, wordt het uiteindelijk dat huis. Daar bent u, daar ben jij ook voor nodig!
Eén zo’n steen is dus geen huis. Individualistisch christendom is een contradictio in terminis. En ook een hoop stenen is nog geen huis. Nee, pas echt samen, samen verbonden, samen ingevoegd, wordt het een huis. Zo is de gemeente bedoeld. En daarvoor zijn ambtsdragers nodig. Daarvoor zijn ze geroepen: om die eenheid, die verbondenheid te bevorderen: aan Christus en aan elkaar. Ze zijn als die stokjes in de vlieger, zoals de botten in een skelet. Het gaat om die vlieger die op moet gaan, het gaat om dat lichaam. Daar ben je als ambtsdrager dienstbaar aan. Nee, je zit niet in de kerkenraad voor jezelf, of voor een bepaalde stroming, of namens een bepaalde doelgroep, nee: je bent er voor de hele gemeente, voor dat hele huis.

Vervolgens verschuift in de tekst het beeld: naar binnen. Het huis blijkt een tempel te zijn waar wij niet alleen de levende stenen mogen zijn, maar ook priesters. In het Oude Testament waren de priesters specifieke ambtsdragers, behorend tot de nakomelingen van Aäron: enkele personen dus. Maar sinds de komst van Christus is het veel breder geworden. Petrus zegt: ‘vormen jullie een heilige priesterschap’, dus alle gelovigen. Priesters…
Ik vind dat ontroerend en bemoedigend. Als Petrus naar die gemeenteleden kijkt, waar hij aan schrijft, dan ziet hij niet alleen een minderheid, een stel vreemdelingen, slaven, vrijen, mannen en vrouwen. Nee, hij ziet ze in Gods licht: als priesters. Zo mogen jullie ook naar de gemeente kijken, beste ambtsdragers. Zeker ze is een minderheid vandaag de dag, een vreemde eend in de bijt. Ze bestaat uit hele gewone mensen ook. Maar tegelijk en bovenal: priesters. ‘Een héilige priesterschap’ . Twee weken geleden hoorden we wat ‘heilig’ wil zeggen: ‘apart gezet door God, apart genomen, voor Hem en voor de mensen, om hen beiden te dienen.
Dit geldt niet alleen voor die paar ambtsdragers. Nee, dat geldt voor ons allemaal. Dus ook als je afscheid neemt vandaag als ambtsdrager. Je bent niet opeens uitgeschakeld. Je staat niet aan de kant. Nee, priester blijf je, een levende steen in Gods huis. En dan zal Hij je echt wel duidelijk maken hoe je dat gestalte mag geven, binnen de gemeente en naar buiten toe.
En als ambtsdrager ben je dus juist bedoeld om de gemeente tot haar doel te laten komen, ook als heilige priesterschap. Als ambtsdrager kom je ook uit diezelfde gemeente voort.
Als diaken, Rinus, ben jij in het bijzonder gericht op het welzijn van ouderen in onze gemeente en daarbuiten. Ouderen kunnen zich weleens uitgerangeerd voelen. Maar jij mag hen juist – samen met anderen – laten ontdekken dat ook zij –  misschien een beetje als verweerde stenen, maar met zo’n lang verhaal, en hopelijk ook met zoveel ervaring met God en met het leven – dat ook zij er helemaal bij horen. Zonder hen vallen er ook gaten in die muur…
En als missionair ouderling, Hans, ben jij geroepen om de gemeente haar roeping naar buiten te laten ontdekken, om zich daarvan bewust te zijn en te blijven, samen met haar daarin te zoeken naar wegen. Je zei het zelf al: ‘Dat kan alleen als we binnen de kerk ons bewust zijn wie we in Christus en door de Heilige Geest zijn, en wat voor een geweldige schat we mogen hebben, die we anderen toch ook gunnen?!’
En ook een voorzitter, een scriba, een diaken, een ouderling, een kerkrentmeester zijn stuk voor stuk geroepen om elkaar als kerkenraad en de hele gemeente bij de les te houden als het gaat over onze identiteit, het omzien naar elkaar, de toegankelijkheid van onze kerk, de gerichtheid op onze omgeving, enz. enz.

Met elkaar priesters, gemeente. Petrus spitst die priesterlijke taak toe: ‘Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen, die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn.’ Wat die offers precies inhouden, wordt niet verder geconcretiseerd. Ja, dat ze ‘geestelijk’ zijn. Het zijn dus geen fysieke offers. Hét fysieke offer voor de verzoening is namelijk gebracht door die ene, de grote Hogepriester, Jezus Christus, die zijn lichaam gaf, zijn hele leven gaf. Dat offer is genoeg. Daardoor mogen wij gereinigde, verzoende, geheiligde mensenkinderen zijn. Onze offers zullen dan toch allereerst dankoffers zijn?! Voor zoveel genade, voor die ontferming, zoals het in vers 10 klinkt, en voor dat licht, na onze duisternis: ‘Duizend-, duizendmaal o Heer, zij U daarvoor dank en eer!’ Ja, het zijn ook lofoffers. De Drie-enige God loven en prijzen, om wie Hij is en ons schenkt. Hem ook hooghouden voor anderen. Dat je echt niet zonder Hem kan. Dat je nergens zou zijn, als je Hem niet zou kennen, als je niet door Hem geroepen zou zijn, als je niet door Hem ingeschakeld zou zijn in zijn grote plan, zijn bouwwerk.
Die geestelijke offers zijn ook ons gebed. Het gebed als reukoffer, zoals dat ergens in de Bijbel staat. Gebed voor anderen, voor onszelf, voor de kerk, voor de wereld. Maar ook onze daden, onze levensstijl, kan een offer zijn. Paulus schrijft in Romeinen 12: ‘Met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u.’
‘Mooi hoor, dominee, over die offers. Maar hoe zijn die nou ooit welgevallig? Laat ik voor mezelf spreken: het is veel te weinig, het is ook vaak zo gemengd, het is zo bevlekt.’
Dat herken ik, gemeente. Niet voor niets noemde ik gebed als offer. Bij bidden hoort ook verootmoediging, schuldbelijdenis en de vraag om vergeving. Die verootmoediging, een gebroken geest, is juist een offer dat God zeer waardeert, lees je meermalen in de Schrift.
Die offers zijn de Here ook niet welgevallig vanwege ons, maar door Jezus Christus, zegt onze tekst. Hij maakt het welgevallig. Ik las ergens een mooi voorbeeld. Over een meisje dat papa wilde verrassen met een bos bloemen, geplukt langs de kant van de weg: roerend teken van kinderliefde. Maar.. tussen de klaprozen en de boterbloemen zat ook onkruid. Wat deed haar moeder? Ze haalde het onkruid ertussenuit en zette de bloemen op tafel. En als papa thuiskomt, zegt ze: ‘Gekregen, van onze dochter!’ Dat is wat de Here Jezus doet aan Gods rechterhand. Onze geestelijke offers worden door Hem gezuiverd. Het verkeerde wordt verwijderd. En zo zijn onze offers voor God welgevallig. Ook daarin is Hij cruciaal, is Hij de Hogepriester, de Hoeksteen.

(steen weer pakken). Is het wonder gebeurd? Dat iedereen wakker gebleven is en vol aandacht? Ach, weet je, dat andere wonder is veel belangrijker. Dat u en ik een levende steen worden en blijven en ons laten gebruiken in dat huis dat de Here God ook hier bouwen wil. Want Godzijdank is Hij de Grote Aannemer. Daarom:

Gezegend zijt Gij, Heer der kerk,
Gij fundament dat hecht en sterk
de stroom der tijden kunt trotseren;
al gaan de eeuwen af en aan,
al schokt de aarde – Gij blijft staan,
uw woord zal wind en weer bezweren –
al is Uw kerk niet puur van goud,
zij is op U, de rots, gebouwd.

Vergeef ons, Heer, wij bouwen slecht:
het schip is scheef, het koor niet recht,
hoe kan de Geest uw zaad hier zaaien?
De toren wijst uw tijd niet aan,
met elke wind draait onze haan –
wij willen allen koning kraaien!
Dit huis bezwijkt zodra het stormt,
tenzij U zelf ons wéér hervormt.

Gezegend zijt Gij, Heer der kerk,
uw ademtocht stelt paal en perk
aan wind die Gij niet hebt doen waaien.
Al blijkt ons werk van stro en hout,
wij hebben niet op zand gebouwd:
staat eens dit huis in lichter laaie,
ook in het vuur houdt, Heer, uw hand
de muren van uw kerk in stand.

Gezegend zijt Gij, Heer der kerk
uw tempel is geen mensenwerk
ons venster vangt het licht van Pasen.
Breng rondom Uw verrijzenis
bijeen wat nu gescheiden is
dan zal de wereld zich verbazen
wanneer zij op dit fundament
een toonbeeld van Uw trouw herkent.

Amen

zingen         Gezang 320:1,3

bevestiging en herbevestiging van ambtsdragers

lezen van bevestigingformulier en beantwoording van bevestigingsvragen

zingen         Gezang 320:4

inzegening

Gert van den Brink
U bent zelf een brief van ​Christus, door ons opgesteld, niet met ​inkt​ geschreven maar met de Geest van de levende God, niet in stenen platen gegrift maar in het ​hart​ van mensen. (2 Korinthe 3:3)

Klaas Visser
Onze toevlucht is het vast te houden aan de hoop op wat voor ons in het verschiet ligt. Die hoop is als een betrouwbaar en zeker ​anker​ voor onze ziel, en gaat ons voor tot voorbij het voorhangsel, waar ​Jezus​ als voorloper al is binnengegaan, ten behoeve van ons (Hebreeën 6:18b-20a)

Hermen de Wit
Laat ieder van u de gave die hij van God gekregen heeft, gebruiken om de anderen daarmee te helpen, zoals het goede beheerders van Gods veelsoortige gaven betaamt. (1 Pet. 4:10)

Rinus Molenaar
Hij die u roept is trouw en doet zijn belofte gestand. (1 Thessalonicenzen 5:24)

Hans Brouwer
Erken ​Christus​ als ​Heer​ en eer hem met heel uw ​hart. Vraagt iemand u waarop de hoop die in u leeft gebaseerd is, wees dan steeds bereid om u te verantwoorden. (1 Petrus 3:15)

zingen (staande)   Evangelische Liedbundel 501

toespraak van Klaas Visser, voorzitter van den kerkenraad

dankgebed  en voorbeden 

inzameling van de gaven

slotlied         Psalm 118:10

zegen