zingen Psalm 72:1,4
stil gebed
votum en groet
aanvangsteksten
‘Als één lid lijdt, lijden alle leden mede.’ (1 Korinthe 12:26a)
‘Broeders en zusters, met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de
ware eredienst voor u.’ (Romeinen 12:1)
zingen Gezang 473:1,4,8,10
gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriftlezing 2 Korinthe 8:1-15
zingen Gezang 350:1,3,4
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
In mijn eerste gemeente hadden we contact met een kerk, ergens in het achterland van Hongarije. Als kleine delegatie waren we daar een aantal dagen op bezoek. We verbleven bij het predikantsechtpaar. Zondagmiddag deden ze altijd huisbezoeken, en wij mochten mee. Het eerste adres zal ik nooit meer vergeten. Ik neem u in gedachten mee…
Een klein huisje. Je moet bukken om naar binnen te gaan. Midden in de kamer staat een grote houtkachel. Het is er bedompt. Wat zeg ik? Laat ik maar eerlijk zijn: de lucht is niet te harden. Ik moet denken aan een uitspraak die ik eens ergens hoorde: ‘Armoede stinkt.’ Ik adem door mijn mond. De kamer is allesbehalve netjes. Zacht gezegd. Ergens in de hoek van de kamer staat een bed, met daarop een oude vrouw. Veel zegt ze niet, ze is ook bijna geheel doof. Een weduwe. Ze wordt verzorgd door haar ongetrouwde dochter. Ook niet bepaald het toonbeeld van netheid en verzorgdheid.
Vol bewondering kijk ik naar het predikantsechtpaar dat naast de oude vrouw op het bed gaat zitten en een gesprek met haar aangaat, luid, heel luid sprekend. Maar eerlijk gezegd ben ik vooral blij als ik weer buiten sta: frisse lucht!!
Later praat ik hierover met de predikantsvrouw. Ze vertelt dat de dochter pas met geld naar de pastorie was gekomen, een gift voor de kerk. De predikantsvrouw had die gift eigenlijk niet aan willen aannemen, zo buitensporig groot was deze, gezien hun eigen omstandigheden. Ze vroeg zich werkelijk af of moeder en dochter eigenlijk wel genoeg geld hadden om zelf fatsoenlijk eten te kopen en kleding, en alles wat met het normale levensonderhoud te maken heeft. Dan kun je zo’n gift toch niet accepteren? Maar de dochter had er op gestaan: ‘Voor de kerk, voor God, alstublieft’ en ze was gegaan.
Als ik dit hoor uit de mond van de predikantsvrouw, word ik stil, en ook beschaamd. Die zondagmiddag ben ik alleen maar bezig geweest met de buitenkant, met de viezigheid in dat huisje. Maar wat heb ik me daar op verkeken, nu ik een indruk van de binnenkant krijg: hoeveel deze mensen van de kerk, van de Here God, houden en wat ze voor Zijn dienst over hebben. Eigenlijk boven hun vermogen…
Paulus schrijft eigenlijk hetzelfde over de gemeenten in Macedonië in ons tekstgedeelte (vers 5): ‘Ze gaven aanzienlijk meer dan we hadden verwacht.’ Ja, ook die mensen daar waren arm. Paulus spreekt zelfs over ‘grote armoede.’ Macedonië is het noordelijke deel van Griekenland. Op zich was deze regio rijk aan van alles, maar de Romeinen hadden het helemaal uitgezogen en uitgebuit. Hierdoor was het gebied verpauperd. Dat werd nog erger door een aardbeving die veel verwoest had. De christenen daar hadden het vanwege hun geloof extra moeilijk. Maar toch, ondanks al die ellende, die beproevingen, ‘zijn ze vervuld van een overstelpende vreugde en ondanks hun grote armoede zeer vrijgevig’, schrijft Paulus in vers 2.
Ze hebben zelfs spontaan aangeboden mee te doen met een inzameling die Paulus georganiseerd heeft voor de gemeente in Jeruzalem. Die gemeente is al helemaal in nood. Een aantal misoogsten, een grote hongersnood, het relatief grote aantal bejaarden en weduwen daar, heeft de gemeente sterk verarmd. Vandaar Paulus’ collecte voor hen.
Paulus schrijft erover in zijn brief aan de gemeente in Korinthe. Dat lag in Achaje, het zuidelijke deel van Griekenland. Dat was toentertijd veel rijker dan Macedonië. Korinthe zeker ook, want dat was een booming havenstad. En de christelijke gemeente van Korinthe kende ook de nodige welgestelde gemeenteleden. Paulus is bij hen al eerder begonnen over de collecte voor Jeruzalem. De eerste brief was hij er ongeveer mee geëindigd. Hij had hun gevraagd iedere eerste dag van de week hiervoor wat apart te leggen. En dan zou hij het totaalbedrag meenemen als hij bij hen was. Het is alweer een jaar geleden dat ze daar een begin mee hebben gemaakt, maar het is gestokt. Daarom verzoekt Paulus hen dit weer op te pakken. Niet hij, maar Titus zal dan het ingezamelde bedrag meenemen naar Jeruzalem. Paulus pakt zijn hernieuwde aanbeveling van deze collecte – als ik het zo zeggen mag – retorisch heel sterk aan (vers 7): ‘Jullie blinken in alles uit: in geloof, in kennis en welsprekendheid, in inzet op elk gebied, in de liefde die wij bij u hebben gewekt – blink dus ook uit in dit goede werk.’ ‘Dit goede werk’ is dan die collecte voor de armlastige gemeente in Jeruzalem. Paulus maakt ze eerst een groot compliment over waarin ze allemaal uitblinken, kietelt ze als het ware om zich vervolgens ook in die collecte te onderscheiden, eigenlijk net als die gemeenten in Macedonië (die veel minder financiële middelen tot hun beschikking hebben).
‘Ja, ja, dit is dus eigenlijk gewoon een bedelbrief van Paulus. Ja, die ken ik ook wel. Sterker nog: ik krijg ze bij de vleet. Goede doelen, christelijke organisaties die je ermee bestoken. Je geeft een keer een gift, of je doet ergens nietsvermoedend aan mee, en daar valt de brief op je mat. En na een paar maanden weer één, enz. enz. Of ze bellen je op om over te stappen op een maandelijkse bijdrage, want weet u wel hoe belangrijk ons werk is? En dan volgt een uitgebreide toelichting welk goeds men allemaal met de giften doet. ‘Dus mijnheer, mevrouw…’
Is Paulus hier ook zo bezig?
Nou, ten eerste is het al heel bijzonder waarvoor Paulus zijn collecte organiseert. Dat is dus de gemeente in Jeruzalem, een gemeente die vooral uit Joden, uit Messias-belijdende Joden bestaat. Jakobus en Petrus waren daar de belangrijkste leiders. In die gemeente waren ze het lang niet altijd met Paulus eens. Er was zelfs een conflict gerezen over de heiden-christenen die vooral door de bediening van Paulus tot geloof gekomen waren, waaraan zij moesten voldoen. Ze hadden toen een gezamenlijk besluit genomen. Paulus mocht zijn missie onder hen voortzetten en tegelijk had hij beloofd voor de armlastige gemeente in Jeruzalem een grote collecte te organiseren. Want voor Paulus was het klip en klaar: vanuit Jeruzalem was het Evangelie de wereld overgegaan. Dat was de bakermat. De oer- , de moedergemeente. En ook zij behoorde tot het grote gezin van God, Gods familie. En als daar ‘één lid lijdt, lijden alle leden mee’, hoorden we aan het begin van de dienst. Dan zijn meningsverschillen daaraan volstrekt ondergeschikt.
Ja, gemeente. Die tekst – ‘als één lid lijdt, lijden alle leden mee’ – die betrekken we vaak op de eigen gemeente. Maar het gaat om het héle lichaam van Christus, om allen die door het geloof tot het huisgezin van God behoren, hoezeer dat ene gezin misschien zo divers is, zo verschillend kan denken over bepaalde zaken. Het is en blijft één lichaam, één familie van God, Gods eigen gezin. Dus als elders een lid lijdt, broeders en zusters het zwaar hebben, een gemeente behoeftig is, dan zal dat ons moeten raken. Paulus, die gemeenten in Macedonië, hebben dat goed begrepen. Zij zijn daarin een voorbeeld!
Zo van: ‘Kijk ons eens!’? ‘Wij mogen dan aanzienlijk armlastiger zijn dan de gemeente in Korinthe, maar ook wij kunnen een flink bedrag ophalen!’ Nee, bedragen worden helemaal niet genoemd. Laat staan dat ze bij wijze van spreken op de website, in de zondagsbrief of het kerkblad van Macedonië staan. Nee, Paulus laat ergens anders het licht opvallen (vers 1): ‘Broeders en zusters, wij willen u niet onthouden wat Gods genade tot stand heeft gebracht in de gemeenten van Macedonië.’ Het is de genade van God die hier het geheim is, die ervoor gezorgd heeft dat de Macedoniërs zo vrijgevig zijn. Door diezelfde genade konden ze ook standhouden te midden van alle beproevingen, waren ze zelfs vervuld met een overstelpende vreugde. Gods genade is dus een vliegwiel zeg maar, dat veel, heel veel in beweging zet.
Ja, ‘genade’ – ‘charis’ in het Grieks – is echt het kernwoord in ons tekstgedeelte. Helaas valt dat niet zo op in de Nieuwe Bijbelvertaling. Maar in vers 1 staat dat woord ‘charis’ dus als het gaat over Gods genade, wat deze tot stand gebracht heeft in die gemeenten in Macedonië. In vers 4 wordt datzelfde woord ‘charis’ ook gebruikt voor de gift die de Macedoniërs willen geven aan de gemeente in Jeruzalem. En zo klinkt het woord ook weer in vers 6, waar het ook over de collecte gaat. De NBV vertaalt dus als ‘goed werk’, maar er staat dus ‘charis’; ‘genadegave’ vertaalt de Statenvertaling dan ook terecht.
Snapt u: Paulus wil met dit telkens gebruiken van dit kernwoord ‘genade’ aangeven, dat de bron van alles God is. Dat beseffen die Macedoniërs zeer, daar zijn ze vol van en daarom kunnen ze ook zo mild geven, daarom zijn ze ook zo vrijgevig.
En niet voor niets begint Paulus daarom in vers 9 te spreken over de liefde – ook daar staat weer dat woord ‘charis’, dus letterlijk: ‘de genade’ – van onze Here Jezus Christus. Hij – en wat Hij gedaan heeft en wat we in Hem ontvangen – is de kern van Gods genade. Namelijk dat Hij omwille van ons arm is geworden. Over vrijgevig gesproken… Jezus gaf al zijn rijkdom, al zijn hemelse heerlijkheid op, en werd arm. Tekenend is al zijn wieg als Hij ter wereld komt: een voederbak. En vervolgens heeft Hij als volwassene, als rondtrekkend rabbi, niet eens een eigen woning. Hij zwerft rond door het land, is afhankelijk van de logeeradressen van anderen. En uiteindelijk hangt Hij daar tussen hemel en aarde, naakt en weerloos, aan het kruis. Armer, hulpelozer, kan niet. Maar zo ruilt Hij met ons, om ons rijk te maken. Rijk met verzoening – we vierden het vorige week nog aan de avondmaalstafel: een volkomen verzoening! – rijk met vergeving, rechtvaardiging, onvoorwaardelijke liefde, eeuwig leven (dat nú al begint) en een eeuwige toekomst die met geen pen te beschrijven is.
Nou, als je die rijkdom, die onverdiende rijkdom beseft, die geweldige genade, die meer dan genoeg is, omarmt, dan kun je toch zelf ook geven, dan ga je toch geven, dan laat je die genade toch stromen, doorstromen naar de ander?! Dan is zo’n collecte, beste mensen in Korinthe, toch een graadmeter hoe vol je bent van die genade?!
Paulus gebruikt voor die collecte niet alleen het kernwoord ‘genade’, maar ook ‘diakonia’ en ‘leitourgia’. Allebei betekenen die woorden ‘dienst’. En in dat woord ‘leitourgia’ horen we natuurlijk ook ons woord ‘liturgie’ terug. Vanuit Christus’ genade, vanuit zijn rijkdom, kunnen geven, kunnen dienen, is een vorm van liturgie. Liturgie juist ook voor buiten de kerk. De theoloog Noordmans zei zelfs: ‘De ware liturgie geschiedt op straat.’ Dat is een doordenker…
Tegelijk hebben we juist bij de liturgie binnen de kerk niet voor niets een ‘dienst der offeranden’, de wat plechtige benaming voor de collecte. Maar ik houd van die benaming. We dienen God niet alleen met de schriftlezing en de prediking – ‘de dienst des Woords’ – en met onze gebeden, – ‘de dienst der gebeden’ – maar dus ook met ons geld: ‘de dienst der offeranden.’
Maar kunnen we dat onderdeel van de dienst eigenlijk wel zó noemen? Is de collecte voor ons wel echt een offer? Maar hoe komt het dan dat de collecteopbrengsten in de dienst eigenlijk niet stijgen, ondanks de inflatie, wat zeg ik: ondanks de nog altijd groeiende economie? Is de collecte dan een ‘dienst der offeranden’? En hoe was dat bij de Actie Kerkbalans, toen u, toen jij de vrijwillige bijdrage bepaalde…? Een offer?
Kijk, bij die Hongaarse weduwe was dat wel het geval. Van het weinige dat zij had, gaf ze overvloedig, zeer overvloedig. Net zoals dat bij die Macedoniërs ook zo was. Maar hoe is dat bij ons?
In het Oude Testament kende men de eerstelingen. Van de opbrengst van de oogst, maar ook van andere inkomsten werd éérst iets apart gelegd voor de dienst aan God. Is het bij ons niet vaak andersom? Wat bij wijze van spreken overschiet willen we eventueel nog wel schenken aan de kerk of een goed doel. Maar dan is het geen eersteling, maar een fooitje… Niet voor niets zegt het Spreukenboek: ‘Vereer de Heer met je rijkdom, met de eerstelingen van je bezit.’ Zou je de Heer vereren met een fooitje?
Paulus had, zoals gezegd, de Korintiërs ook gevraagd iedere eerste dag van de week, dus iedere zondag, iets apart te leggen. Dat had dus ook iets van een eersteling.
Oud en Nieuw Testament zijn hierover volstrekt eensluidend: als je beseft hoe groot Gods genade is en dat het dus ook genade is om te kunnen geven, dan geef je toch niet karig en zuinigjes?
Tegelijk is Paulus ook nuchter en realistisch als hij in de slotverzen van ons tekstgedeelte zegt dat je moet geven naar vermogen, van wat je hebt, en niet van wat je niet hebt. Het is echt niet de bedoeling ergens een gat te stoppen, door een nieuw gat bij jezelf te creëren…
Over dienst der offeranden gesproken… Paulus schrijft prachtig over die Macedoniërs in vers 5 dat ze zij zichzelf gaven. Dat is meer dan geld. Als je jezelf geeft, dan komt alles mee: je tijd, je gaven, je energie, je geld dus, je bezit, je hele persoon. Dat gaven die Macedoniërs dus. ‘In de eerste plaats’, voegt Paulus eraan toe, ‘aan God.’ Ja, want het is immers zijn genade. Als je doordrongen bent hoe groot Gods genade is, hoe rijk je bent in Christus, hoe geweldig zijn geestelijke zegeningen zijn, dan kun je daar toch alleen maar diep en diep dankbaar voor zijn. En dan geef je jezelf in de eerste plaats aan God, ‘als een levend dankoffer’, zegt de Catechismus zo treffend. En vervolgens geef je jezelf ook aan anderen. Juist ook aan anderen die het minder hebben. Daar heb je dan een open hart voor, een bewogen hart. Als één lid lijdt… Dan kun je die ander financieel bijstaan, maar ook hier gaat het om de hele persoon, dus ook met een luisterend oor, praktische hulp, een aanhoudend gebed, een arm om de schouder, enz.
Is dit allemaal binnenkerkelijk bedoeld? En neem dan de kerk dan breed, breder dan alleen de eigen gemeente. Het gaat immers om het héle huisgezin van God, om het wereldwijde lichaam van Christus. Ik bedoel: de gemeenten in Macedonië en Korinthe lagen duizenden kilometers van die van Jeruzalem vandaan. Maar moeten we als christenen vooral goeddoen aan medechristenen? In de Galatenbrief schrijft Paulus toch niet voor niets: ‘Laten we dus, in de tijd die ons nog rest, voor iedereen het goede doen, vooral voor onze geloofsgenoten.’
Ja gemeente, daar begint het wel. Als het binnen de gemeente ontbreekt aan het goede doen voor elkaar, als het dus ontbreekt aan broeder- en zusterliefde, dan wordt het dienen van mensen buiten de kerk al snel verdacht: ze doen dat zeker met bij-motieven, om mensen de kerk in te krijgen bijvoorbeeld… Nee, als hier in ons midden geen liefde, medeleven en dienstbetoon is, dan verliest het naar buiten toe echt z’n geloofwaardigheid.
Maar vervolgens is die broeder- en zusterliefde geen einddoel, maar een begin. Paulus schrijft namelijk niet voor niets in Galaten: ‘Laten we voor iedereen het goede doen.’ Iedereen – niemand is dus uitgesloten. Ongeacht achtergrond, ras, religie, politieke voorkeur, geaardheid, enz.
Dat meeleven binnen de gemeente is dus vertrekpunt. Van daaruit waaiert het uit naar allen die God op onze weg brengt, en de verre naaste. We kennen niet voor niets ook een werelddiaconaat. God heeft in Christus namelijk de wereld lief. In Christus is Gods mensenliefde verschenen, schrijft Paulus ergens anders. Dan zullen wij daarin toch niet achterblijven en onze liefde reserveren tot mensen binnen de gemeente en gelijkgestemden?! Van de eerste christenen werd gezegd: ‘Zij zorgen niet alleen voor hun eigen armen, maar ook voor de onze.’ Ik hoop en bid dat ze zoiets ook van ons kunnen zeggen, gemeente.
Over bidden gesproken, zullen we dat nu ook doen, want zonder Gods genade, zonder te putten uit de Bron, die Christus is, zal dat niet gaan…
Heer Jezus, help ons
minder hebberig te zijn
om ons beter te kunnen geven,
minder zorgen te maken
om vaker een glimlach te schenken,
minder haastig te zijn
om meer te beleven.
Help ons
om vrede te vinden
om de vrede te bewaren,
het geluk te ontdekken
om gelukkig te maken,
de blijdschap te ondergaan
die aanstekelijk werkt.
Help ons
onze ogen te sluiten
om uw wereld te ontdekken,
onze handen te vouwen
om uit te kunnen delen,
in uw licht te wandelen
om alles in een ander licht te zien.
Amen
zingen Evangelische Liedbundel 118
geloofsbelijdenis
zingen Psalm 68:7
dankgebed en voorbede
dienst der offeranden
slotlied Gezang 391:1,5,7
zegen
0 Reacties