orgelspel 

welkom en mededelingen 

zingen           Psalm 23b:1 De Heer is mijn herder!

stil gebed

votum en groet

openingstekst         Jezus heeft gezegd: ‘In het huis van mijn Vader zijn veel woningen; zou Ik anders gezegd hebben dat Ik een plaats voor jullie gereed zal maken?’ (Johannes 14:2)

zingen           Psalm 23b:3,5 De Heer is mijn herder! Al dreigt ook het graf

lezing van gebod van God         uit Romeinen 12 (9-16a)

zingen           Lied 835:1,3 Jezus, ga ons voor    

gebed om verlichting met de Heilige Geest 

zingen kinderlied   Hemelhoog 426 Ik ben veilig in Jezus’ armen

kindermoment

Zo, hebben jullie gezien wat er allemaal op de tafel staat en ligt?

Allereerst allemaal witte stenen voor kaarsjes. 13 om precies te zijn.
Weten jullie wat er op die stenen staat? De naam van de overleden gemeenteleden van het afgelopen jaar. Met hun geboorte- en overlijdensdatum. En voor iedereen ook een kaarsje, met daarop een bijbeltekst.
Straks zullen alle namen worden opgenoemd, en de kaarsjes worden aangestoken. Daar zijn jullie ook bij.

Hebben jullie geteld hoeveel kaarsjes er staan? 14. 13 gemeenteleden zijn er gestorven. Maar het 14e kaarsje is voor alle andere mensen die gestorven zijn. Die al langer geleden gestorven zijn. Of mensen buiten onze kerk. Maar die missen we natuurlijk ook. Misschien heb jij ook wel iemand die gestorven is, die je heel erg mist.
Straks mag je daar ook aan denken, als dat 14e kaarsje aangestoken wordt.

Weten jullie trouwens waar die kaarsjes mee aangestoken worden? Met een klein kaarsje en dat wordt aan een grote kaars aangestoken. De Paaskaars.
Waarom heet die kaars zo? Paaskaars? Omdat die kaars met Pasen in de kerk kwam. Hij wijst naar Jezus. Die met Pasen opstond uit de dood. En al die kaarsjes worden met die Paaskaars aangestoken. Alsof dat zeggen wil: hoe verdrietig het ook is, hoe we iemand ook kunnen missen, uiteindelijk is er Iemand die van al dat verdriet weet, die zelf ook door de dood is heengegaan. Maar nu leeft.
Hij is sterker dan de dood. En dat mag ons troosten, ook als we iemand zo missen.

schriftlezing                        2 Korintiërs 5:1-10

zingen           Psalm 73:9,10 Nu blijf ik bij U voor altijd

tekstlezing   ‘… we willen dat er nieuwe (kleding) over wordt aangetrokken, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden. Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt, door ons de Geest als onderpand te geven.’ (2 Korintiërs 5:4b,5)

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Ergens kwam ik een aangrijpend verhaal tegen, over een doodgraver die een graf moest openen van een verzetsstrijder. Twee leden van de rechtbank waren daar ook bij. Zo gaat dat. Terwijl de doodgraver, een gemeentewerker, het graf opende, zagen de twee leden van de rechtbank de botten en de schedel. Eén van hen verzuchtte: ‘D’r blijft ook niet veel over van een mens!’ De gemeentewerker stopte met graven, leunde op z’n schop, nam z’n pet van z’n hoofd en zei: ‘Alleen de belofte, mijne heren!’

Eerst maar die eerste reactie bij dat geopende graf: ‘D’r blijft ook niet veel over van een mens!’ Dat sluit toch helemaal aan bij dat aangrijpende beeld dat Paulus gebruikt? Het beeld van een tent, die afgebroken wordt.
Paulus was van origine tentenmaker van beroep. Hij wist dus waar hij het over had.
En nu gebruikt hij zo’n tent als beeld voor ons lichaam. Om daarmee de tijdelijkheid ervan uit te drukken, maar ook de kwetsbaarheid.
Ik bedoel: een tent staat te klapperen in de wind. Tentdoek is niet dik. Tegen de kou is het niet handig. Daarom gebruiken wij, moderne westerlingen, een tent hooguit op vakantie of bij een festival. Maar ook dan is het een sterk beeld. Want ook na een heerlijke kampeervakantie of een geweldig festival komt onherroepelijk het moment dat die tent moet worden afgebroken. De haringen gaan eruit. De scheerlijnen gaat neer. Het doek valt. En wat er dan nog rest is een kale, muf ruikende plek waar die tent stond.

Het is een beeld voor ons leven, voor ons bestaan hier. Een confronterend beeld. We zijn hier tijdelijk. Die tent waarin we wonen wordt afgebroken. Dat kan heel plotsklaps gaan, als het doek ineens valt, door een hartstilstand, een fatale hersenbloeding, een dodelijk ongeluk. Maar die afbraak kan ook langzaam gaan.
Bij de eerste uitvaart in het afgelopen kerkelijke jaar mediteerde ik over 2 Korintiërs 5, omdat het zo aansloot bij wat er gebeurd was bij Willem. Hoe z’n lichaam gesloopt was door die kwaadaardige ziekte. Aangrijpend was dat. En van de andere gemeenteleden die we straks zullen noemen, zijn er meer die dit moesten meemaken. Of hoe, langzaam maar zeker, de krachten steeds minder werden, er complicaties kwamen, het lichaam steeds magerder werd, de geest steeds verwarder.
Dat is een hard gelag voor de geliefden eromheen. Zo moeilijk te aanvaarden. Ook in die zin blijft er niet veel over van een mens!

Maar wat zei die gemeentewerker daarop? ‘Wat er over blijft voor een mens? Alleen de belofte.’
En daar heeft Paulus het ook over. Sterker nog: daar heeft hij het vooral over. Zeker, ons lichaam is een tent die afgebroken wordt. Langzaam maar zeker, of plotsklaps. En dat is verschrikkelijk. Juist in deze dienst voelen we dat. Maar dat is niet het enige. Na die tent die afgebroken wordt, is het niet voorbij. Nee, dan krijgen we een woning van God, een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel. Dus tegenover die aardse tent staat een hemelse woning. Die tent is tijdelijk. Die woning is eeuwig.

Jezus sprak in dit verband – en we begonnen er de dienst mee – over het Vaderhuis met de vele woningen. Niet maar een paar woningen, nee: vele! Want bij de Here God is er ruimte. Hij is niet karig. Bij Hem is er geen woningnood. Er is plaats bij Hem. En wát voor een plaats: een eeuwige, dus duurzame woning: goddelijk, hemels, heerlijk.
Sterven is dus verhuizen, gemeente. Van een tentenbestaan zeg maar naar Gods eeuwige woning, zijn Vaderhuis. Sterven is thuiskomen… Dat is de belofte.

Paulus gebruikt nog een ander beeld: dat van nieuwe kleding die we aan mogen trekken. Over de oude kleding die ons lichaam is. Ja, dat slijt, daar vallen uiteindelijk de gaten in, dat vergaat. Maar de Here God heeft met eerbied gezegd een nieuwe outfit in z’n garderobe hangen. Dat is de belofte. De belofte van een nieuw bestaan, een nieuw lichaam. Dat helemaal eeuwigheidsproof zal zijn. Zonder aftakeling, fysiek en geestelijk. ‘Dus ook geen dementie meer’, hoorde ik van de week nog een zoon verzuchten van verwondering toen hij sprak over het overlijden van z’n vader.
Dat hoort allemaal bij die nieuwe, hemelse outfit. ‘Bekleed en niet naakt’, noemt Paulus het ook. ‘Naakt’ is een verwijzing naar het begin van de Bijbel, waar Adam en Eva, na de zondeval, direct ontdekten dat ze naakt waren, en zich schaamden. Naakt zijn staat hier dus voor schuld en schaamte, waar wij mensen mee kunnen worstelen. Maar daar heeft God dus een antwoord op. In die nieuwe mens, die we als nieuwe kleding mogen aantrekken. Dankzij die Ene, die al die schuld van ons overgenomen heeft, daarmee gestorven is, en daardoor ermee afgerekend heeft. Jezus Christus heeft dat voor ons gedaan. In onze plaats. Plaatsbekleding heet dat niet voor niets. En in Hem geloven, het helemaal van Hem verwachten, is dat nieuwe kleed zeg maar aantrekken dat Hij ons aanbiedt. Dat stralend is, helemaal schoon en slijtvast. Met een eeuwige garantie, dat er na ons heengaan dat nieuwe bestaan is. In alle volmaaktheid.

Ja, daarvoor is wel het geloof nodig. Het geloof in Jezus Christus. Want zonder Hem gebeurt dit niet. Of zoals ik ergens las: de sleutel voor die nieuwe woning, voor dat Vaderhuis in de hemel, de sleutel daarvoor is geloven in Jezus Christus, is je overgeven aan Hem, is bij Hem willen horen en niet zonder Hem kunnen.
Nog anders gezegd: het geloof is de hand die je legt op Gods belofte, waardoor je het met Paulus mee kunt zeggen: ‘We zijn er zeker van dat we bekleed zullen worden’ en ‘we weten dat (…) we van God een woning krijgen.’

Hoe ben je daar dan zeker van? Hoe weet je dat dan, dat ‘het sterfelijke door het leven wordt verslonden’, zoals onze tekst zegt? Waar haal je die zekerheid vandaan?
Nou, daar geeft het vervolg van onze tekst antwoord op: ‘Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt.’ Hoor je het goed? Die zekerheid zit dus niet in ons: wat wij allemaal vinden en voelen, wat wij bedenken en willen. Nee, het komt van de andere kant. Het komt bij God vandaan. Die zekerheid is een geschenk. Die zekerheid ligt dus in God. In wat Hij belooft. In wat Hij geeft. Zoals de tekst ook vervolgt: ‘Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt, door ons de Geest als onderpand te geven.’

Als je gelooft in de Here Jezus Christus, ontvang je de Heilige Geest. Die krijg je erbij. Die Heilige Geest noemt Paulus hier een onderpand. Je mag het ook vertalen met ‘aanbetaling.’ Een begrijpelijker woord dan onderpand, denk ik.
Als je een grote aankoop doet: een wasmachine of een auto bijvoorbeeld, dan moet je meestal een aanbetaling doen. Een eerste voorschot van het totale bedrag.
Nou, zo heeft God de Heilige Geest gegeven aan een ieder die in Hem gelooft, die niet zonder Jezus Christus kan. De Heilige Geest als aanbetaling. Dus de Geest in je als voorschot van het totaal, van de hele erfenis, van die eeuwige woning straks, van dat fonkelnieuwe bestaan, voorgoed bij Hem. Die erfenis moet nog uitgekeerd worden, maar God geeft ons dus als aanbetaling de Heilige Geest. Nu al.
Hoe mooi is dat! Hier in de Pauluskerk denken we dit seizoen na over het werk van Gods Geest. Daar hoort dus ook bij dat de Heilige Geest de aanbetaling is, de garantie dat God die belofte van die eeuwige woning, van het eeuwige leven dat het sterfelijke verslindt, dat God die belofte gaat vervullen.

Zoals gezegd: de Heilige Geest ontvang je, als je in Jezus gelooft. En hoe merk je dat dan? Aan de liefde. Het werk van de Geest is namelijk helemaal doortrokken van de liefde. Dat kan ook niet anders, want de Heilige Geest is God zelf in je. En God is liefde, lezen we bij Johannes. Dus hoe merk je het werk van de Geest? Dat je geliefd bent. Geliefd door de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Dat is de basis van alles, om vanuit te opereren, maar ook om telkens naar terug te keren: geliefd door God de Drie-enige! Die liefde die je, als het goed is, ook weer doorgeeft aan anderen. Want die liefde wil stromen…
Ja, juist rond sterfbedden en ook bij uitvaarten heb ik die liefde ook geproefd. In de liefdevolle zorg, in hoe partners tot en over elkaar spraken, de band van kinderen met hun ouders, met elkaar, in het meeleven met rouwenden. Liefde die stroomde uit de bron van Gods liefde. Liefde die echt tegen een stootje kan.

Het werk van de Geest merk je ook in de troost die je ervaart. Niet voor niets wordt de Geest ook ‘Trooster’ genoemd. De Geest kan troosten via mooie liederen die zomaar in je opkomen, via bijbelwoorden die je diep raken, een preek die je aanspreekt, een kaartje dat in de brievenbus valt, een appje, een hand op je schouder. De Geest heeft gelukkig genoeg troostvolle noten op z’n zang.

De Geest geeft ook moed. Moed om het vol te houden. Moed om het uit te houden in dat tentenbestaan zeg maar. Moed, omdat dat niet het laatste is. Nee, de Geest is immers de aanbetaling. Er komt nog meer. Nog veel meer. De erfenis wacht! Van die nieuwe hemel en die nieuwe aarde. Alles nieuw. Spiksplinternieuw. Die ongekende erfenis gaat God uitkeren. En dat hoopvolle perspectief helpt ons het om vol te houden, om altijd vol goede moed te blijven, zegt Paulus. En denk niet dat hij dit schreef vanuit een luie leunstoel. O nee, hij wist uit eigen ervaring wat tegenstand, lijden en leed zijn. Maar door de Heilige Geest bleef hij moed houden. En die Geest is niet veranderd, lieve mensen. Die Geest werkt ook nu. Die kan ook nu ontvangen worden door een ieder die gelooft, die die sleutel gebruikt…

Snap je: dit bepaalt ook het leven hier en nu. Of zoals Paulus schrijft in vers 9: ‘Daarom stellen we er een eer in te doen wat Hij (dat is Christus) wil, of we nu in dit aardse lichaam wonen of niet. Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt, wat hij verdient, voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht.’
Toen we dit bijbelgedeelte bespraken op de bijbelkring in de Ronssehof afgelopen week, toen gaven verschillende deelnemers aan dat ze dit barmoeilijk vonden. Dat ze hier ook van schrokken. ‘Als ik krijg wat ik verdien, dan staat het er niet goed voor met mij’, zei er één heel eerlijk. Een ander merkte op dat wij onze zaligheid toch niet hoeven te verdienen. Diezelfde Paulus schrijft toch elders juist dat we uit genade behouden worden?
Zeker. Dat is helemaal waar. Het begint met Gods gave. Ook in ons tekstgedeelte. Let maar eens op wat God hier allemaal geeft en belooft: die eeuwige woning, die nieuwe kleding, zijn Geest als aanbetaling. Eén en al genade, die we mogen ontvangen. Het geloof is dan je lege handen ophouden en dit alles ontvangen. Om Christus’ wil.
Maar dan houdt het niet op. Die gave houdt ook een opgave in. Om vervolgens voor die Heer te gaan leven. Om je dankbaarheid hiervoor ook handen en voeten te geven, te gaan doen wat Hij wil: Hem liefhebben, en de ander als jezelf.
Genade moet namelijk niet goedkoop worden. Genade moet ook niet lui en slordig maken. Integendeel.
En dan denk ik terug aan al die toespraken die ik het afgelopen jaar hoorde bij uitvaarten. Van nabestaanden: partners, kinderen, familieleden en vrienden. Hoe in veel van die verhalen regelmatig ook de genade schitterde zeg maar, de dankbaarheid, de liefde. Hoe we vernamen dat in de overledene iets van Gods goedheid en trouw terug te zien was, in woorden en daden.
Daar gaat het dus om, lieve mensen. Nee, ik bedoel niet erop uit zijn om straks bij je uitvaart goede speeches te krijgen. Die hoor je dan toch niet meer. Je bent immers verhuisd naar die andere wereld, naar Gods wereld. Nee, ik bedoel juist nu er eer in te stellen om te doen wat de Heer wil, wat de Geest in je werkt, aan belangeloze liefde, aan vrede, vreugde, enz.

Ja, dat is nu nog met vallen en opstaan. Maar godzijdank mogen we met Hem en door Hem altijd weer opstaan. Totdat we onze laatste adem uitblazen of Jezus eerder terugkomt en ons zal veranderen in een oogwenk. Waarna we bewoners mogen worden van die eeuwige woning. En voorgoed in zijn nabijheid mogen zijn, zonder dat iets dat verstoort.
Dan wordt die belofte vervuld, waar die doodgraver het over had. En we zullen een eeuwigheid hebben om daar van te genieten.
Mijn oma verlangde daar op het eind van haar leven zo naar. Ze kon bijna niets meer zien, maar ze keek naar buiten, naar boven en stamelde, vol verlangen en heimwee:

Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!)
Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw Godd’lijk beeld.

Hier zeg je toch ‘amen’ op?!

Amen

zingen                       Hemelhoog 460 Ik zal er zijn

gedenken van de overleden gemeenteleden uit het afgelopen kerkelijk jaar

stilte

aansteken van 14e kaars

stilte 

gedicht

HET LIED VAN HET EEUWIGE LEVEN 

Ik geloof in een dag van verrijzenis,
ik geloof in een God van vergeven,
en dat mijn geluk ook het zijne is.
Ik geloof in het eeuwige leven.

Waar Abraham, Isaak en Jacob zijn,
bij God, in zijn glorie verheven.
Ik geloof in het erven van zijn domein,
ik geloof in het eeuwige leven.

En dat Hij mij vurig verlangt in zijn land
en dat Hij mijn naam heeft geschreven,
voor nu en altijd, in de palm van zijn hand.
Ik geloof in het eeuwige leven.

Ik geloof in een rijk dat voor mij bestaat
en dat het de dood zal beschamen.
Ik geloof in een liefde die nooit vergaat
en het eeuwige leven amen.

Michel van der Plas

zingen           Lied 247:1,4,5 Blijf mij nabij, wanneer het duister daalt

dankgebed en voorbede

collectemoment

slotlied          Lied 416:1,3,4 Ga met God en Hij zal met je zijn

zegen