zingen Psalm 107:1 ‘Gods goedheid houdt ons staande’
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘De hoop zal niet worden beschaamd, omdat Gods liefde in ons hart is uitgegoten door de Heilige Geest, die ons gegeven is.’ (Romeinen 5:5)
zingen Psalm 107:3,4 ‘Zij moeten God aanbidden’
voortzetting heilig avondmaal
aan tafel lezen we 1 Korintiërs 13:4-8a, 13 en zingen we Hemelhoog 602:1 ‘Liefde was het’
danken en gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriftlezing 1 Johannes 4:7-16
zingen Lied 838:1,4 ‘O grote God, die liefde zijt’
tekstlezing 1 Johannes 4:16 ‘Wij hebben Gods liefde, die in ons is, leren kennen en vertrouwen daarop. God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem.’
verkondiging over de deugd van de liefde
Gemeente van Jezus Christus,
Er is een oude legende over de apostel Johannes. Van hem wordt verteld dat hij tot op hoge leeftijd voorging in zijn gemeente in Efeze. Maar hoe ouder hij werd, hoe meer moeite dat hem kostte. Zijn preken werden daarom steeds korter. Totdat hij zo oud geworden was dat hij, met z’n laatste krachten, nog één keer de kansel beklom en tot de gemeente sprak: ‘Broeders en zusters, onthoud: God is liefde. De rest is een verhaal eromheen. God is liefde. Amen.’
Aldus de zeer korte preek van Johannes. Zó kort zal mijn preek vanavond niet zijn. Niet alleen omdat ik nog niet zo oud ben, maar vooral omdat die ultrakorte preek ‘God is liefde’ toch wel enige uitleg nodig heeft, en toepassing. Het verhaal eromheen zeg maar.
Kijk, ‘God is liefde’ mag misschien voor ons gesneden koek zijn, waar we niet echt meer van opkijken; dat was in Johannes’ dagen, in de hellenistische cultuur van toen, toch heel anders. Toen was die uitspraak ‘God is liefde’ echt shocking. Dat had alles te maken met de Griekse opvatting over liefde. Die zei dat er altijd iets in de ander moet zijn waarom ik die ander liefheb. De filosoof Aristoteles zei dat niemand geliefd kan worden die die liefde niet waard is. Vanuit die opvatting kan ik een ander alleen maar liefhebben als ik in die anders iets zie en als ik aan die ander wat heb. De liefde kan niet van één kant komen. Vanuit deze opvatting is het niet vreemd dat een andere beroemde filosoof, Plato, zei dat de goden niet kunnen liefhebben. De goden bezitten immers alles. Ze kunnen niets in een ander zien en niets aan een ander hebben, omdat ze zelf al alles hebben.
Hoe anders de Bijbel, hoe totaal anders zelfs – en daarom shocking voor die Grieken toen – als daar staat dat God liefde is. Het wordt in ons gedeelte zelfs herhaald. Er wordt niet alleen gezegd dat God liefheeft. Nee, het staat er nog veel sterker: ‘God ís liefde.’ Oftewel: zijn wezen is liefde. Zo is zijn aard. God kan niet anders dan liefhebben. Zo ís Hij.
Maar hoe is die liefde dan? Anders dan die Griekse opvatting, waarbij je alleen diegene liefhebt in wie je wat ziet, waar je wat aan hebt. Dan is liefde vooral: wat kan ik krijgen? Ik noem dat trouwens de Griekse opvatting, maar die is wel springlevend hè. Die komt ook in onze tijd, in onze cultuur, bar veel voor. Maar Gods liefde is juist gevende liefde, die is dan ook onvoorwaardelijk. En die gaat ver, heel ver.
Weet je waar je Gods liefde, zijn wezen dus, het duidelijkst ziet? In Jezus Christus. Of zoals Johannes schrijft in vers 9: ‘Hierin is Gods liefde ons geopenbaard (met andere woorden: daar is Gods liefde aan het licht gekomen, zichtbaar geworden, daarin): dat Hij zijn enige Zoon gezonden heeft, om verzoening te brengen voor onze zonden.’
Groter, guller, kan Gods gevende liefde niet zijn, dan in de zending van zijn enige Zoon. Die gekomen is om ons te verzoenen, om de brug te slaan over die kloof die wij zelf hebben veroorzaakt door onze zonden. Het wezenlijke van Gods liefde is dan ook dat Hij ons heeft liefgehad en niet wij Hem. Het is begonnen, en het begint telkens weer met dat Hij de eerste is, en blijft. Zijn liefde gaat altijd aan die van ons vooraf. Ik hoef die liefde van God ook niet te verdienen. Ik hoef niet eerst van alles aan te dragen om door God geliefd te zijn. Nee, Hij heeft mij lief. Omdat zijn wezen zo is.
Dus God is de bron van de liefde én de norm. Ja, de Bron. Die onuitputtelijk liefheeft. Hij ís namelijk liefde. Hij heeft lief. Ons, niemand uitgezonderd. Wie u ook bent. Wat je ook op je kerfstok hebt.
Het gaat vanavond over de deugd van de liefde, de derde deugd in de rij. Na die van het geloof en die van de hoop. Niet voor niets worden ze in de christelijke traditie theologische deugden genoemd. Ze hebben namelijk alles met God zelf te maken. Het zijn allereerst geschenken van Hem: het geloof, de hoop en dus ook de liefde.
En als wij ons willen oefenen in die deugd, begint het met het ontvangen van Gods liefde, je laten liefhebben door Hem.
Johannes schrijft in onze tekst ook: ‘Wij hebben Gods liefde, die in ons is, leren kennen en vertrouwen daarop.’ Johannes bedoelt dat ook heel persoonlijk. Hij heeft die liefde van God, de liefde die zichtbaar werd in Jezus Christus, leren kennen. En kennen is in de Bijbel een relationeel begrip. In de omgang met Jezus heeft Johannes die liefde leren kennen en is hij deze ook gaan vertrouwen: is die liefde de basis van z’n leven geworden, de zuurstof die hij inademt zeg maar, want die liefde is ín hem. En daarom kan hij er ook niet van zwijgen. Waar het hart vol van is… Ja, het is de kern van z’n bestaan geworden, maar ook de rode draad in z’n evangelie en z’n brieven. Neem ons tekstgedeelte, – toch niet al te lang met niet meer dan 10 verzen – daarin vallen de woorden liefde en liefhebben om de haverklap. Ja, dan begrijp je wel dat Johannes ‘de apostel van de liefde’ wordt genoemd.
In zijn evangelie omschrijft hij zichzelf (hij noemt daar nooit zijn eigen naam) meermalen als ‘de discipel die Jezus liefhad.’ Voor alle duidelijkheid: in die omschrijving is Jezus het onderwerp. Johannes legt niet de nadruk op zijn liefde voor Jezus, maar op Jezus’ liefde voor hem. Bij het avondmaal lag hij naast Jezus, aan diens hart zelfs!
Dus als Johannes schrijft, tot twee keer toe, dat God liefde is, dan is dat voor hem niet een leuke wetenswaardigheid over God. Nee, hij is echt door die liefde van God, in Jezus, aangeraakt.
Ook wij vierden vandaag avondmaal. We lagen niet aan tafel. We zaten. Maar ik geloof dat Jezus, door zijn Geest, in de tekenen van brood en wijn, net zo dichtbij was als bij Johannes. Op deze wijze verklaarde de Heer ons zijn liefde, zei Hij tegen u, tegen jou: ‘Ik heb je lief. Met heel mijn wezen. Hoeveel Ik van je hou? Tot in de dood. Tot in het bitterste lijden. Voor jou. En niet tot aan de maan en weer terug, nee, nog meer, nog hoger, nog dieper, nog verder: tot in eeuwigheid. Proef maar. Geloof maar.’
In de eerste preek, over de deugd van het geloof, ging het over het geschenk van de kerk, dat de Heilige Geest ons heeft gegeven, om ons ongeloof te hulp te komen.
Nou, dat geschenk hebben we net zo hard nodig om die deugd van de liefde te ontvangen en te oefenen. Zo is de kerk namelijk bedoeld: als liefdevolle gemeenschap met Christus in het midden. Jezus zei het zelf: ‘Zoals Ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie ook elkaar liefhebben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.’
Andersom is dus ook waar: als jullie elkaar niet liefhebben dan kan niemand zien dat jullie mijn leerlingen zijn. Zo cruciaal is die liefde.
Of zoals Johannes schrijft in vers 8: ‘Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.’ Als Gods wezen liefde is en jij beantwoordt die liefde niet met jouw wederliefde aan Hem en aan de ander, dan mis je de kern, dan mis je alles, dan blijft God je vreemd. En dat is zonde. Eeuwig zonde…
Weet je hoe Doopsgezinden hun kerkdienst noemen? Godsdienstoefening. Misschien een beetje een ouderwetse benaming, maar eigenlijk ook heel treffend, zeker ook als het gaat over de deugden. Want die oefenen we hier. In de kerkdienst. In de gemeente. Om ze vervolgens ook buiten de kerk bij anderen in de praktijk te kunnen brengen.
Maar allereerst dus hier, in het gezin van God. Bij broers en zussen. Mensen die toch allemaal geraakt zijn door die liefde van God, die niet zonder kunnen, die daarom ook naar de kerk komen. Om daarvan op te ademen, op te veren en weer verder te kunnen. Maar die liefde ook door te geven aan de broers en zussen in de gemeente. Met hen mee te leven. Mee te huilen. Mee verheugd te zijn. Er voor die ander zijn. Ook in de moeilijke momenten. Die ander te vergeven als het niet goed is gegaan. Die ander je schuld te belijden, als dat nodig is.
Nee, dat is ook niet altijd makkelijk. Niet iedereen in de kerk is je vriend. Er zitten lastige karakters bij. Dat maakt de uitdaging een stuk groter. Maar je kent toch ook je eigen nare trekjes en zwakke plekken, of niet? Dat maakt je ook wel milder, als het goed is.
Hoe dan ook, de gemeente is een oefenplaats, waar die deugd van de liefde geoefend wordt. Ontvangen wordt van God, die liefde is, en vervolgens doorgegeven aan elkaar. Vandaag was in die zin een bijzonder oefenmoment, bij het avondmaal, waar we vanmorgen gezamenlijk naartoe liepen, en vanavond aan dezelfde tafel zaten, van hetzelfde brood en de wijn namen. Veelzeggende tekenen van de eenheid, die ene Heer, dat ene geloof, diezelfde liefde die ons bindt, als bloedbroeders en -zusters. Dit vraagt om continuering van die liefde naar elkaar…
Maar het houdt hier, in de kerkbank, aan de avondmaalstafel, in de gemeente, niet op. Nee, het is hier een oefenplaats. Want ‘de ware liturgie geschiedt op straat’, zei Noordmans ooit al. Daar wil God zeker ook geëerd en gediend worden. Mensen buiten de gemeente vallen ook onder het liefdesgebod van God. ‘Heb je naaste lief als jezelf’. En die naaste kan iedereen zijn. Of zoals Jezus het omdraaide: ‘Voor wie ben jijzelf een naaste, een helper, iemand die liefheeft?
Nee, ook dat is niet altijd makkelijk. Om ook daarbij niet te denken: wat kan ik van die ander krijgen? Of als ik die ander liefheb, dan groeit mijn eigenwaarde, mijn status. Nee, ook hier is Gods liefde de norm. Zoals Hij ons liefheeft, zonder mitsen en maren, onvoorwaardelijk, zo zullen ook wij moeten liefhebben. Eigenlijk net als bij een kaars. Die brandt door zelf kleiner te worden, door zelf te verteren zelfs. Zo is de liefde bedoeld. De Paaskaars vertelt het ons, iedere zondag: zo is Christus’ liefde en volgen we Hem daarin?
Daarin zal blijken of we God echt kennen, Hij die liefde is, dat we in zijn liefde zijn en blijven, of deze de bron en de norm van ons leven is. Of we de ander liefhebben. Ook de ander die zo anders is. Die misschien wel helemaal buiten onze bubbel valt.
In die zin gebeurde er de afgelopen week echts iets beschamends. Toen er in de Tweede Kamer een asielwet werd aangenomen waarbij het strafbaar wordt als je medemensen helpt. Waarbij migranten hier gecriminaliseerd worden, en dus ook de hulp aan hen. Dat staat haaks op de liefde die God van ons vraagt. Dat is eigenliefde.
Zo scherp ligt het wel, gemeente. Als anderen, juist ook buiten de kerk, de onvoorwaardelijke liefde van God niet in ons terugzien en ontvangen, dan stelt ons geloof in feite niets voor.
Ja, ze hebben alles met elkaar te maken die deugden van geloof, hoop en liefde.
Professor Versteeg gebruikt in zijn mooie boekje ‘Bijbelwoorden op de man af’ een mooi beeld voor dat onafscheidelijke drietal: dat van een plant. Geloof is de wortel. Die verbindt ons aan God, aan de Here Jezus en alles wat Hij voor ons is en wil zijn. De goede grond zeg maar. De hoop is de stengel. Die richt zich omhoog. Die verwacht het van God, die ziet uit naar zijn toekomst. De liefde is de bloem. De vrucht van het geloof en de hoop. De bloem is ook de blikvanger, valt het meeste op. Zonder bloem komt het niet tot z’n recht. Of zoals Paulus schrijft, zonder liefde is ons leven inhoudsloos, is ook ons geloofsleven inhoudsloos.
In datzelfde boekje vertelt Versteeg over een kerk waar aan de zijkant drie ramen waren met uitbeeldingen van geloof, hoop en liefde. Als je de kerk binnenkwam, was dat ook de volgorde van de ramen: eerst die van het geloof, vervolgens die van de hoop en de liefde. Zo is de orde ook binnen de kerk. Daarom is dat ook de volgorde in de prekenserie over de deugden.
Maar als je van buiten naar de ingang van die bewuste kerk liep dan was de volgorde precies andersom: eerst de liefde, vervolgens de hoop en het geloof. Dat is de orde buiten de kerk. Van buiten komend wordt iemand altijd als eerste getroffen door de liefde. Dat werd ook gezegd van de Vroege Kerk: ‘Kijk eens hoe ze elkaar liefhebben.’ Dat viel op. Maar ook de liefde voor mensen buiten, voor zieken, voor armen, voor verschoppelingen. Die liefde had aantrekkingskracht, werkte wervend.
Maar als de liefde niet te zien en te merken is, dan is er in feite niets te zien, ook geloof en hoop niet. De liefde is, zeker van buitenaf, het belangrijkst.
Zo hoorden we het vanavond ook aan de avondmaalstafel, uit dat bekende bijbelgedeelte uit 1 Korintiërs 13: ‘Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.’
Inderdaad nu al, voor mensen van buiten. Maar de liefde is ook in eeuwigheidsperspectief de grootste. Want in Gods eeuwigheid zijn geloof en hoop niet meer nodig. Want dan zullen we zien waarin we geloofd hebben en waar we op gehoopt hebben. Geloof gaat dan over in aanschouwen en de hoop is dan vervuld. Maar de liefde blijft. De liefde van en tot en in God.
Ja, ‘alle dingen hebben tijd, maar Gods liefde eeuwigheid.’ Amen.
zingen Lied 903:1,6 ‘Zou ik niet van harte zingen’
gebed
collectemoment ingeleid door diaken van dienst
slotlied Psalm 118:10 ‘De Heer is God, zijn gunst verheugde’
zegen
0 Reacties