zingen Psalm 139:1 ‘Heer, die mij ziet zoals ik ben’
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem.’ Psalm 104:30 (Naardense Bijbel)
zingen Psalm 139:3 ‘Waar zou ik vluchten voor uw Geest?’
voortzetting heilig avondmaal
aan tafel werd gelezen uit Jesaja 25:1-5 en Hemelhoog 523 ‘‘Ik geloof in God de Vader’ gezongen (gezongen geloofsbelijdenis)
danken en gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriftlezing Genesis 1:1-5 en Romeinen 8:18-27
zingen Lied 701:1,2,4 ‘Zij zit als een vogel’
verkondiging Thema: de Geest en de schepping
Gemeente van Jezus Christus,
Ergens in Deuteronomium wordt op een prachtige, zeer beeldende, manier over God gesproken: ‘Zoals een arend over zijn jongen waakt en voortdurend erboven blijft zweven (…), zo heeft de HEER zijn volk geleid.’ Het beeld zie je voor je: moederarend die majesteitelijk hoog aan de hemel zweeft, maar haar loepzuivere ogen zien alles beneden, ook haar jongen die net voor het eerst uit het nest zijn en fladderend hun eerste meters door de lucht maken, maar nooit is moederarend te ver weg.
Het woord dat daar in het Hebreeuws voor ‘zweven’ wordt gebruikt, komt verder niet meer in het Oude Testament voor, behalve op één plaats, Genesis 1:2: ‘De Geest Gods zweefde over de wateren.’ Net zo beeldend wordt hier de Geest van God beschreven, die als een vogel boven de oerwateren zweeft: wakend, hoedend, ‘broedend op een plan’, zoals ik ergens las: ja het plan van de schepping.
Want daar zijn we hier: bij het begin van de schepping. ‘De aarde ‘was nog woest en doods’, staat er. De Hebreeuwse woorden die hier oorspronkelijk staan, zijn bijna niet te vertalen: ‘tohoe wabohoe’ staat er. ‘Irrsal und Wirrsal’ vertaalde Martin Buber ooit. Nou, dat zijn Duitse woorden die oorspronkelijk helemaal niet bestaan, met andere woorden: onze taal is eigenlijk niet toereikend om uit te drukken hoe de aarde was voordat de Here God er orde in ging aanbrengen. Woest en doods. Een onherbergzaam oord. Dat wordt nog eens versterkt door de rest van de zin: ‘En duisternis lag over de oervloed.’ De aarde is alleen nog maar een grote, afgrondelijke watermassa, waarover een dikke dreigende duisternis hangt. Een onmogelijke habitat om te leven. Zo is de wereld zonder God: pure chaos.
Maar die chaos gaat God tot kosmos maken. Door Zijn Woord én Geest. Ja, de Heilige Geest. Hij er van den beginne bij. De Geest is er niet pas vanaf Pinksteren. Nee, ook Hij is God. Ook Hij is dus eeuwig. Hij is er altijd geweest en zal er altijd zijn. Dus ook bij de schepping was de Geest er. Sterker nog: door de Geest schept God.
Het is misschien een aspect van de Heilige Geest, dat we niet zo kennen. Bij de Heilige Geest denken we misschien meer aan Pinksteren, aan het geloof dat Hij opwekt in ons hart, de kerk die Hij vergadert en toerust met zijn gaven. Dat doet de Heilige Geest ook allemaal. Het zijn hele belangrijke aspecten van zijn werk. Maar Hij is breder dan ons hart, breder dan de kerk. Hij is ook de Schepper. God schept door te spreken. ‘Er zij licht, zei Hij, en er was licht.’ Maar om te spreken heb je adem nodig. En zo heeft, met eerbied gezegd, God de Vader, de adem van de Geest nodig om te scheppen. En zo is ook de Heilige Geest helemaal op de schepping betrokken, doet Hij daarin helemaal mee. En blijft Hij daarin meedoen. Want juist door de Geest onderhoudt God de relatie met de schepping.
Prachtig wordt dat ook in Psalm 104 beschreven (we begonnen er de dienst mee): ‘Zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen. En Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem.’ Schepping is dus niet alleen iets van heel lang geleden. Zo van: toen heeft God de aarde gemaakt en sindsdien draait die aarde wel door; nee: die woorden in de Psalm staan in de tegenwoordige tijd. God blijft scheppen. Hij vernieuwt het gelaat van de aardbodem. Volgens de Joodse rabbijnen schept God iedere dag de aarde opnieuw. Elke morgen is een wonder als we er nog zijn, dat deze wereld er nog is, want we hadden er ook niet kunnen zijn. Door de Geest, de Schepper Geest zijn we er, leven we, maar ook de beesten in de stal, de gewassen op de akker en in de kas, de vissen in het water, de vogels in de lucht; al het geschapene, tot in de moleculen en de atomen toe. Door Zijn Geest vernieuwt God zijn schepping, onderhoudt Hij die, bewaart Hij die.
‘Ach, zweef je zelf nou niet een beetje, dominee. Zou je niet even landen en met beide benen op de grond gaan staan en doe dan je ogen eens open. Deze schepping een kosmos, een sieraad? Nou, wel een heel dof sieraad dan, waar de nodige schakels aan ontbreken, waar barsten en scheuren in zitten, waar juist zoveel woestheid en doodsheid is. Waar de schepping keert op keer geteisterd wordt door aardbevingen, overstromingen, vulkaanuitbarstingen. Waar mensen elkaar naar het leven staan, waar zoveel lijden is, dood en verderf. Wat nu kosmos? Chaos bedoel je, nog steeds.’
Ik weet het. Ik zie dat ook. Maar ja, er is ook wel het één en ander gebeurd sinds Genesis 1. Genesis 3 volgde. De zonde deed z’n intrede. De mens wilde op eigen vleugels vliegen, buiten God, zo hoog als God opstijgen, als God zijn. De mens koos voor het kwaad en verbrak de band die hij had met God. Ik hoor mezelf spreken in de verleden tijd. Maar als Paulus in de Romeinenbrief nu iets wil duidelijk maken, is dat het ook in de tegenwoordige tijd staat. Ieder mens is zondaar. Nog altijd doen we het goede niet dat we wel willen en het kwade dat we niet willen juist wel. Het trieste refrein van het hoofdstuk hiervoor, uit Romeinen 7. En dat trieste refrein, die actuele zondeval, heeft gevolgen. Gevolgen die we zien, aan den lijve kunnen ervaren, die deze schepping merkt en voelt, doet zuchten.
Paulus schrijft over die gevolgen in Romeinen 8. In vers 20 kaart hij die aan: ‘Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid, niet uit eigen wil, maar door Hem die haar daaraan heeft onderworpen.’ De schepping is aan de zinloosheid onderworpen. Door die keus die de mens gemaakt heeft en telkens maakt, dwars tegen God in. Tegen z’n Schepper en voor het kwaad. Ja, dan gaat het kwaad de wereld in, en het oordeel daarover. En dat is die zinloosheid, of zoals je ook kunt vertalen: de vruchteloosheid. De vergankelijkheid dus. De dood en al z’n voorboden en navolgers: zoals pijn, ziekte, verdriet, gemis. Die barsten, die breuken, lopen door de schepping heen, tot op de dag van vandaag. Aan die gebrokenheid, die vruchteloosheid, is de schepping onderworpen, niet uit eigen wil. Nee, ze is slachtoffer van ons, van onze keus, van onze zonden.
Maar toch heeft God het daarbij niet willen laten. Hij is de mensheid op komen zoeken. In eigen persoon. Hij kroop zelfs in onze huid. Werd mens in Jezus. En Die ging in die breuk staan. Nam al die gevolgen op zich. Droeg het oordeel. En heelde zo de breuk. Verzoende onze schuld. Zodat er weer toekomst is. Ja, Hij ging als overwinnaar terug naar zijn Vader in de hemel maar niet zonder de belofte dat Hij eens terug zal komen om alles te herscheppen: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Die verwachting mogen we hebben, mag deze wereld hebben. Dominee Troost zegt in één van zijn bijbelse dagboeken: ‘Moeder aarde is in verwachting.’
Laten we dat beeld eens vasthouden en wat meer uitwerken. In verwachting zijn is mooi, maar ook zwaar. Zeker de laatste fase, zo vlak voor de geboorte. Als de weeën komen. Steeds korter op elkaar. Steeds heviger. Weeën die nodig zijn voor de ontsluiting, voor de geboorte. Maar wat kunnen er soms veel nodig zijn, en zo heftig, terwijl het zo langzaam vordert, millimeter voor millimeter. En wat doet het een pijn! Als man heb je daar volgens mij niet echt een voorstelling van, je blijft in dit opzicht een buitenstaander, maar je kunt wel zien hoe je vrouw lijdt.
Moeder aarde lijdt ook. En hoe! Wat een nood treft haar. Wat een rampen. Wat een geweld. Wat een pijn. Maar de Bijbel leert ons het in een bepaald perspectief te zien. Het zijn weeën. Het is barensnood. De geboorte is aanstaande. De geboorte van een nieuwe hemel en aarde. Wat een hoopvol perspectief!
Maar daarvoor moet het wel door die weeën heen. En hoe gaat dat, in het gewone leven? Dan moet er gepuft worden, zoals dat heet. Een bepaalde manier van hardop ademhalen zeg maar. Geconcentreerd, in een bepaald ritme, om zo de weeën op te vangen, het vol te houden. In Romeinen 8 is het woord dat hierbij aansluit ‘zuchten’. De schepping zucht. Vers 22: ‘De hele schepping zucht nog altijd als in barensweeën en lijdt.’ ‘Nog altijd’… Het duurt al zo lang. ‘De hele schepping’… De vervuilde aarde. De met olie besmeurde vogel. De moeder met haar kind om de hals, holle ogen en een lichaam waar het skelet bijna doorheen steekt, vanwege de honger. De man door de kanker weggeteerd. De jongere die worstelt met psychische nood. Enzovoort, enzovoort, ‘de hele schepping zucht en lijdt.’
Maar, vers 23, ‘dat niet alleen, ook wijzelf, die als voorschot de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten in onszelf in afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn, de verlossing van ons sterfelijk bestaan.’ Binnen die schepping zuchten ook de gelovigen. Juist omdat zij de Geest als eerste gave ontvangen hebben, als een voorschot op de totale verlossing. Zij weten, door de Heilige Geest, al iets van die geweldige blijdschap, die diepe vrede, die geweldige toekomst, die er aan komt: als niets meer onze relatie met de Here en met elkaar kan verstoren. In die verwachting zijn de gelovigen. Op die totale wedergeboorte wachten ze, en omdat het nog niet zover is, omdat nog zoveel daar haaks op staat, zuchten ze. En vangen ze zo die weeën, die nood en pijn, op.
Maar, vers 26, de Geest zucht ook! Want hoe dichterbij de bevalling, de geboorte van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde komt, hoe erger, hoe heviger die weeën worden. Dat heeft Jezus ook voorzegd: er komt een grote verdrukking, waarin de schepping, en ook de gelovigen, het heel zwaar krijgen. En ja, als bij een bevalling de weeën heel erg worden – een weeënstorm heet dat – dan kan er paniek ontstaan, kun je het even helemaal niet meer weten, niet meer verder kunnen. Zo is het in het geloofsleven ook. De nood kan zo hoog, de druk zo zwaar, dat je het niet meer weet, niet meer verder kunt. Maar de Geest zucht mee. Mag ik het zo zeggen: Hij is als een ervaren verloskundige, die dan de leiding neemt, je hand beetpakt en zegt: ‘Kijk me eens aan, we gaan nu samen puffen.’ En hij puft mee, puft voor. En dan gaat het weer.
Hoe schrijft Paulus dat in vers 26: ‘De Geest helpt ons in onze zwakheid.’ Paulus gebruikt hier een heel speciaal Grieks woord. Een woord dat een samenstelling is: het betekent eigenlijk zoiets als ‘een last met iemand delen met het doel hem te verlichten.’ Dat wil de Heilige Geest. De last met ons delen. Onze nood en onze pijn. Ons gemis en verdriet. Alles wat ons doet zuchten. Dat met ons delen.
Wij zullen de Heilige Geest misschien het snelst koppelen aan blijdschap, aan enthousiasme, aan in vuur en vlam staan. En zeker, dat zijn vruchten van de Heilige Geest. Heerlijke vruchten. Maar de Heilige Geest weet ook wat zuchten is. Hij zucht mee, met de schepping, met haar lijden. Daarin is de Heilige Geest ook aanwezig, juist aanwezig, want het is de Geest van de Gekruisigde, die als geen ander weet wat lijden is.
Ja, zo is de Geest ook betrokken op de schepping. Hij zucht mee met die vervuilde aarde, want het is Zijn kosmos, het is een deel van Hemzelf, Zijn eigen adem gaf en geeft haar het leven. Dus als die adem stokt wanneer de longen van die aarde, de regenwouden, in ras tempo gekapt worden, dan voelt de Geest dat. Dan zucht Hij mee. Hij voelt het als er met dieren wordt omgegaan als producten en niet meer dan dat. Hij voelt het als mensenkinderen kapotgaan aan honger, aan oorlog, aan haat en geweld. Hij voelt het als een mens het verliezen moet tegen die verschrikkelijke vijand van een ziekte. Hij voelt het en zucht mee. Ook met u, met jou, met mij. Hoe troostvol, wat bemoedigend, hoe God zo door Zijn Geest betrokken is.
Maar Hij zucht niet alleen mee; Hij zucht ook voor ons. Als die verloskundige, die het voordoet, die aanmoedigt. De Heilige Geest wil ons erdoor slepen, juist door het lijden heen. Omdat Hij die nood voor ons in perspectief zet, dat het barensnood is, en dat de bevalling aanstaande is, de heerlijke toekomst van God. En dat het lijden van nu niet opweegt tegen de heerlijkheid van straks. Ja, leg het maar in een weegschaal, zegt de Geest: het lijden nu in de ene schaal. En in de andere dat wat komt: God die alles in allen zal zijn. Niets dat dat verstoren zal. Maar alleen maar licht en vreugde, en liefde. Van Hem en voor altijd bij Hem. Ach, die eerste schaal schiet dan toch omhoog! Dus hou vol.
Ja, zo zucht de Geest ons voor. Maar Hij doet het ook voor ons, in onze plaats, juist ook in ons bidden. Wat een troost. Wat een bemoediging. Voor ieder van ons. Voor ieder die worstelt in z’n gebedsleven. Die de woorden kwijt is. Voor wie de hemel van koper lijkt en het hart zo leeg. De Geest bidt voor ons. Hij blijft dat doen, want Hij heeft een lange adem… En zijn gebeden, zijn zuchten komen aan.
Ad den Besten dichtte ooit – en het sluit mooi aan bij dat beeld van de Heilige Geest als een vogel, waar we de preek mee begonnen:
Leef in ons, Heil’ge Geest,
woon, Vogel, in ons midden;
ons zingen en ons bidden,
onmachtig en bevreesd,
wil t’ op uw wieken dragen
tot aan Gods hart, – dit vragen
wij U het allermeest.
Ach, voor deze vogel Gods zijn we nooit te diep, dat Hij ons niet weet te vinden en op te vangen op Zijn machtige vleugels. En de hemel is nooit te ver dat Hij onze gebeden niet weet te dragen tot aan Gods hart. Amen
zingen Lied 680:1,2,3,5 ‘Kom, Heilige Geest, Gij vogel Gods’
gebed
collectemoment
slotlied Psalm 68:7 ‘God zij geprezen met ontzag’
zegen
0 Reacties