welkom en mededelingen 

zingen           Psalm 95:1 ‘Steek nu voor God de loftrompet’ 

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst        Bid om vrede voor Jeruzalem, laat het goed gaan met hen die u liefhebben.’ (Psalm 122:6)

zingen           Hemelhoog 262:1,2,3,6 ‘Gebed voor Israël’

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

kindermoment

Wat heb ik hier bij me, denken jullie?
Het is de Hebreeuwse Bijbel. Het Oude Testament. Die is in het Hebreeuws geschreven. En weet je die taal lees je niet van links naar rechts, zoals bij ons, maar van rechts naar links. Dus dan moet je precies aan de andere kant beginnen. Wat bij ons de achterkant van het boek is. Dat is hier juist het begin.
Zal ik de allereerste zin lezen. Wat is het eerste bijbelboek? Weet iemand dan? Genesis. Genesis 1:1.


Dit betekent dus: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’ Beresjiet in het Hebreeuws. Zo heet ook het bijbelboek Genesis bij de Joden. Naar het allereerst woord ‘Beresjiet.’ En de eerste letter daarvan is dus een B. Oftewel een Beth, zo heet die letter in Hebreeuws.
Hier zie je hem op het scherm.

 

Die letter is dus open aan de linkerkant. Open naar voren dus, want je leest van rechts naar links, weet je nog? Open naar voren, open naar de toekomst. Zo is het met de Here God. Bij Hem heb je toekomst.
Die letter lijkt ook op een soort huisje. Dat betekent Beth trouwens ook: ‘huis.’ Nou, die letter Beth lijkt ook op een huisje, met een vloer, en een dak, en een muur. Maar wel open dus. Iedereen kan erbij. Zo is het bij God en als het goed is ook bij ons: je bent welkom.
Die letter zegt ook: je hebt grond onder je voeten. Dat is Jezus, het fundament.
Maar ook een steun in de rug en een dak boven je hoofd. Een steun in de rug kunnen de mensen in de kerk zijn, die je steunen, als het goed is, die je helpen om te blijven geloven. En een dak, bescherming voor je. Dat is Gods trouw.

Dat wilde ik jullie vertellen n.a.v. de Hebreeuwse Bijbel, en de eerste zin daarin in, wat zeg ik: de allereerste letter. Die eigenlijk al alles vertelt over God, over Jezus, over ons.
Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezing            Habakuk 3:8-19

tekstlezing    Habakuk 3:17-19 ‘Al zou de vijgenboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal ik juichen in de HERE, jubelen in de God van mijn heil. De HERE Here is mijn kracht: Hij maakt mijn voeten als die der hinden, Hij doet mij treden op mijn hoogten.’ (NBG-vertaling 1951)

zingen           Psalm 69:8 ‘Maar ik, die diep gebukt ga onder leed’

verkonding  Thema: Nochtans

Gemeente van Jezus Christus,

Dominee Troost vertelde eens over z’n vader die een tegeltje aan de wand had. Daar stond maar één woord op: ‘Nochtans’. Het is een beetje ouderwets woord, maar ook een prachtig woord. Het betekent: ‘maar toch’. Maar dan is ‘nochtans’ nog net korter en vooral krachtiger. Veelbetekenend vooral ook.
Voor vader Troost zat namelijk in dat ene woordje z’n hele geloof vervat.

En datzelfde woord ‘nochtans’ is ook het scharnierpunt van onze tekst van vanmorgen, uit Habakuk 3.  Al loopt alles tegen, nochtans zal ik juichen in de HEER.
Habakuk heeft een visioen gehad. Een visioen van de verschijning van God. Ontzagwekkend is het. De volkerenwereld en de natuur zijn in beroering: aardbeving, zons- en maansverduistering, een vreselijk onweer. Modern gezegd: verpletterend is Gods verschijning. Maar wat is het doel daarvan? Dat klinkt in vers 13: ‘Om uw eigen volk te redden trekt U uit. U komt tot redding van uw gezalfde. Het dak van de wetteloze slaat U stuk.’
Kortom: het doel van Gods verpletterende verschijning is de uiteindelijke rechtzetting. Gods volk, de rechtvaardigen, die zo het slachtoffer zijn geworden, die geknecht worden, die zullen worden gered. En de wetteloze, die zich niets van God aantrok en op een verschrikkelijke manier zijn macht misbruikte, ten koste van anderen, die zal zijn plaats worden gewezen.

Habakuk denkt hier ongetwijfeld aan de Chaldeeërs, dat wrede volk, dat in die tijd in het Oosten huishield, en dus ook in Israël. Tegelijk zegt Habakuk het algemeen: het gaat om de wetteloze: dus om ieder die geen rekening houdt met Gods goede geboden en alleen maar handelt uit egoïsme en machtswellust. Die zal daaraan ten onder gaan.

Profetische woorden als deze blijven actueel. Ook vandaag de dag. Wie denkt er bij die ‘wetteloze’ ook niet aan Hamas, dat verschrikkelijk huishield onder de Israëli’s, dood en verderf zaaide op die 7e oktober twee jaar geleden, en nog steeds gijzelaars vasthoudt. Ook die wetteloze valt onder het oordeel van God.
Maar het is niet zo dat Israëli’s hiervan gevrijwaard zijn, omdat ze Gods volk zijn. Nee, lees de profeten er maar op na. Zij spreken juist ook Israël aan. Ook vandaag de dag. Als daar in de regering mensen zitten die het liefst alle Palestijnen willen verdrijven, die hen als tweederangsburgers zien, die daarbij een disproportioneel geweld gebruiken, waarbij intussen tienduizenden slachtoffers zijn gevallen, waaronder vele kinderen, waarbij Gaza veranderd is in een woestenij, dan kan dat toch niet de zegen van de Allerhoogste hebben? Integendeel!
Zoals dat ook voor andere landen en andere leiders geldt. En ook voor ons, gemeente. In het Nieuwe Testament staat zelfs dat het oordeel begint bij het huis van God. Wetteloosheid, geweld, – fysiek of verbaal – egoïsme en anderen wegzetten als minderwaardig; dat alles roept Gods toorn op.

Ja, de HERE God zal zelf rechtdoen, uiteindelijk alles rechtzetten. Maar dus wel door het oordeel heen. Habakuk heeft er wat van mogen zien, in dat visioen. En hij is er ondersteboven van. Hij staat letterlijk te trillen op zijn benen. Het is ook nogal wat, wat hij heeft gezien! Het heeft Habakuk aangegrepen, tot diep in z’n ziel.
Je leest het in vers 16. Maar dan het tweede gedeelte daarvan. Ook dat citeer ik uit de NBG-vertaling. Hoe begint dat? ‘Toch’! ‘Toch zal ik rustig afwachten de dag der benauwdheid.’ Toch is er rust, is er afwachten, is er verwachting, is er vertrouwen in de Here God. En toch…

Dat is dus geloof, gemeente. De schrik kan je om het hart slaan, en toch rust in Hem, in God, in Christus. Geloof dat dus met één woord te typeren is: nochtans. Dat woord op dat tegeltje in Huize Troost. Eigenlijk zouden we allemaal dat woord aan de wand moeten hebben, of in een lijstje op ons bureau. Of op zo’n armbandje. Of op de kalender, boven iedere dag: ‘Nochtans.’ Want in dat ene woord zit het hele Evangelie opgesloten. Het Evangelie waar we toch, dag aan dag, uit leven moeten. Het Evangelie dat me vertelt: al ben ik zwak, nochtans ben ik in Christus sterk! Al ben ik arm, nochtans ben ik rijk in God! Al is deze wereld vol ellende, nochtans verwacht ik een nieuwe hemel en een nieuw aarde!

Of zoals het in onze tekst klinkt: ‘Al zou de vijgenboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal ik juichen in de HERE, jubelen in de God van mijn heil.’
Je ziet het geplunderde land voor je: verschroeide akkers, lege stallen, een geroofde oogst. Die Chaldeeërs konden er namelijk wat van! Tegelijk is ook dit weer zo algemeen gesteld dat het voor elke tijd kan gelden, ook voor de onze. Bijvoorbeeld voor de familie van de gijzelaars in Israël, voor de inwoners van Gaza, van Oekraïne, van Soedan. Voor ons.

Waarschijnlijk is onze tekst een al bestaand lied, dat Habakuk hier citeert. Een lied dat met name gezongen werd in de herfst, na de oogst. Ja, dan zo’n lied zingen. Zélfs als het enorm tegenvalt. Dat er blijkbaar dan toch reden is om de Here God te danken, om zelfs te juichen en te jubelen in Hem! Of zoals ik eens een boer in mijn vorige gemeente in Nieuw-Vennep hoorde zeggen: ‘O, er waren soms van die jaren. Dan was het zo’n natte herfst. November en alle aardappels nog in de grond. De vorst in aantocht. Je machines keer op keer stuk in die zware klei. En dan was het Dankdag voor Gewas en Arbeid. Dankdag: hoe dan?!’ En toch ging hij dan ook naar de kerk. Nochtans…

Ja, dat is ten diepste toch geloof? Niet afgaan op wat voor ogen is, maar blijven vasthouden aan Gods beloften. Blijven vertrouwen op Hem, ook al zie je er soms weinig van. Zoals een Joodse jongen schreef op de muur van het getto in Warschau. De Joden zaten daar in verschrikkelijke omstandigheden: omsingeld door de Nazi’s, ondergronds, geen daglicht meer, met de dood voor ogen, hopend op een wonder. In die omstandigheden schreef die Joodse jongen op de muur: ‘Ik geloof in de zon, ook als ze niet schijnt. Ik geloof in de liefde, ook als ik haar niet bespeur. Ik geloof in God, ook als ik Hem niet zie.’ Toch blijven geloven, ondanks alles: nochtans…

Ook als de teleurstellingen komen, de tegenslagen, de moeilijkheden. Habakuk noemt ze voor een boer in Israël. Hij leefde immers in een grotendeels agrarische maatschappij. Maar het is niet moeilijk om de lijnen door te trekken naar onze tijd, naar ons leven. ‘Als de vijgenboom niet zal bloeien’ – Als de economische bloei minder wordt… ‘Als er geen opbrengst aan de wijnstokken zal zijn’ – Als de productie minder wordt en de winsten tegenvallen, het zelfs verlies wordt. Als een baan op de tocht komt te staan. Als door je plannen een streep gaat. Als ziekte komt. Verliezen kunnen ook intermenselijk worden: een mens die je zo lief is moeten loslaten. Ja, als je uiteindelijk alles kwijt raakt, hou je dan nog wat over? Beter gezegd: Hou je dan nog Iemand over? Iemand met een hoofdletter. De HERE, de God van je heil, Hij die je kracht is?, zoals Habakuk het uitjubelt. Want dan mag je verliezen te verwerken krijgen. En ik bedoel het niet makkelijk. Want verliezen, juist van mensen, is pijnlijk, heel pijnlijk. Toch kan ook dat je niet scheiden van de liefde van God in Christus. Dat maakt je blij: een diepe vreugde die je hele bestaan doortintelt, al is het met de tranen in de ogen en een brok in de keel.

Een Joodse man uit datzelfde getto uit Warschau, iemand die wel een naam heeft, Yossel Rakover, bracht dat geloof, dat nochtans zeg maar, eens als volgt aangrijpend onder woorden: ‘Hoogstens één uur zal het nog duren, voor ik verzameld zal zijn met de rest van mijn gezin en met de miljoenen andere getroffenen van mijn volk in die bétere wereld, waar geen twijfel meer zal bestaan. Ik sterf in vrede maar niet tevreden, vervolgd maar niet geknecht, verbitterd maar niet cynisch, een gelovige maar geen smekeling; een man, die God nog heeft, maar niet op alles ja en amen zegt. Ik heb God gevolgd, zelfs wanneer Hij me ervoor sloeg. Ik heb Hem liefgehad en ik beminde Hem, zelfs wanneer Hij mij neerwierp ter aarde, mij folterde tot de dood, mij maakte tot voorwerp van schande en bespotting. En dit zijn mijn laatste woorden tot U, mijn toornige God: het zal U allemaal niet baten. U hebt alles gedaan om mijn geloof in U te beschamen, maar ik sterf precies zoals ik heb geleefd, roepend: Sjema Jisraël, hoor, Israël, de Heer is onze God, de Heer is één. In uw handen, o God, beveel ik mijn geest.’
Indrukwekkend, zo’n geloof, zo vasthouden aan God, in de verschrikkelijkste omstandigheden.

Ik zei het al: onze tekst vormde waarschijnlijk een al bestaand lied. Dat schiet Habakuk te binnen, te midden van alle spanningen en zorgen van zijn tijd. Dat tilt hem er boven uit, laat hem juichen en jubelen, ondanks alles. Nochtans.
Zullen we met hem instemmen?

Laten we zingen dat het een aard heeft
laten we zingen over zee
laten we zingen tegen de helling
tegen de lange duur van de dingen
tegen de jaren, laten we zingen
over het water aan de lippen
tegen de klippen op. (Willem Barnard)

Amen.

zingen Lied 156:1,3,4 ‘Ik heb verstaan, Heer, wat Gij hebt gezegd’

lezing avondmaalformulier

zingen Terwijl de tafel wordt klaargemaakt zingen we Lied 840:1,3 ‘Lieve Heer, Gij zegt kom’ en ik kom’

nodiging, uitdeling en communie

lofprijzing

dankgebed en voorbeden

collectemoment

slotlied          Hemelhoog 478 ‘Gods volk wordt uitgeleid’

zegen