welkom en mededelingen 

zingen           Lied 556:1,2,5 ‘Alles wat over ons geschreven staat’

stil gebed

votum en groet      

aanvangtekst

‘Offers en gaven verlangt U niet,
brand- en reinigingsoffers vraagt U niet.
Nee, U hebt mijn oren voor U geopend
en nu kan ik zeggen: ‘Hier ben ik,
over mij is in de boekrol geschreven.’
Uw wil te doen, mijn God, verlang ik,
diep in mij koester ik uw wet.’ (Psalm 40:7-9)

zingen           Psalm 40:3,4 ‘Het is geen offervuur wat U behaagt’

lezing van gebod des Heren    De Tien Woorden als smeking (uit het Dienstboek)

zingen           Psalm 51:5 ‘Schep in mij, God, een hart dat leeft in ‘t licht’

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

kindermoment

We kijken naar een kort filmpje. Dat heeft alles te maken met het bijbelverhaal van straks in de kindernevendienst.
Het gaat weer om de tuin. In de tuin is een graf. Daar wordt een steen voor gerol. Daarna wordt het donker en stil. Je hoort alleen nog de krekels.
In dat graf is Jezus gelegd. Hij is gestorven. Zal het weer licht worden in de tuin? Zal het er weer gaan bloeien?

schriftlezing      Johannes 18:1-11

zingen           Hemelhoog 172:1,6 ‘Getsémane, die nacht moest eenmaal komen’

verkondiging         

Gemeente van Jezus Christus,

Afgelopen week stond ons tekstgedeelte ook centraal op de bijbelkring in de Ronssehof. Het viel de deelnemers daar op hoe anders het verhaal van Jezus in Getsémane bij Johannes klinkt dan bij Matteüs, Marcus en Lucas. Hier bij Johannes wordt de naam van die tuin niet eens genoemd. Daar horen we Jezus drie keer bidden: ‘Vader, laat deze beker aan Mij voorbijgaan, maar niet mijn wil, maar uw wil geschiedde.’ Daar is Jezus heel bang. Zelfs zo bang dat zijn zweet verandert in bloed. Daar vraagt Jezus drie van zijn discipelen met Hem te waken en te bidden, waarbij ze in slaap vallen. Daar verraadt Judas Jezus met een kus. Bij Johannes lezen we over dat alles niets. Het lijkt bij Johannes wel een heel ander verhaal.
Eén van de deelnemers van de bijbelkring vertelde dat hij recent iemand gesproken had die niet gelooft. Juist dit soort verschillen waren voor diegene alleen maar extra reden om niet te geloven: ‘Want die Bijbel is helemaal niet eenduidig. Zo verwarrend!’ De deelnemer verzuchtte: ‘Wat moet ik daar nu mee, dominee?’

Goede vraag, toch? Misschien zit jij daar ook wel mee.
Kijk, zoals wel vaker is het ook hier belangrijk om met twee woorden te spreken: 1) De Bijbel is Gods Woord en 2) De Bijbel is ook diep en diep menselijk. Het is eigenlijk net als bij Jezus zelf, die God en mens is.
De Bijbel heeft dus ook een heel menselijk karakter. Daarom zijn er ook vier evangeliën, met ieder z’n eigen accenten. Dat heeft ook te maken met de doelgroep waarvoor zo’n evangelist schreef. Matteüs bijvoorbeeld voor de Joden en Lucas juist voor de heidenen, de niet-Joden. En Lucas was dokter. Niemand heeft meer aandacht voor de genezingswonderen van Jezus dan juist hij. Dat kleurt ook zijn evangelie.
Johannes is vooral diep onder de indruk van de eenheid tussen God en Jezus, of zoals het bij hem heet: tussen de Vader en de Zoon. In Jezus ontmoeten we God zelf. Dat is waar Johannes telkens weer op focust. Ook in zijn lijdensevangelie. Vandaar dat zijn versie van het gebeuren in Getsémane anders is. Hij richt zich niet op de worsteling van Jezus met zijn Vader, maar juist op de eenheid. En Jezus is geen slachtoffer, die het allemaal overkomt. Nee, Hij heeft en Hij houdt de regie. Zelf, in gehoorzaamheid aan zijn Vader, gaat Hij zijn weg. Vrijwillig.
Je ziet dat al aan hoe ons tekstgedeelte begint: Jezus heeft de regie: ‘Nadat Jezus dit alles gezegd had, ging Hij met zijn leerlingen naar de overkant van de Kidron. Daar liep Hij de tuin in, met zijn leerlingen.’ Jezus is duidelijk het onderwerp, geen lijdend voorwerp

Tussen de stad Jeruzalem en de Olijfberg aan de overkant ligt het Kidrondal. In dat dal liep de beek Kidron. Eigenlijk was het een wadi, oftewel een drooggevallen bedding. Alleen in de regentijd vulde deze zich met water.
Jezus en z’n leerlingen steken het dal en de wadi over en komen aan bij de voet van de Olijfberg. Daar ligt een ommuurde tuin, met een boomgaard van olijfbomen. In een grot aldaar werden de olijven geperst, vandaar de naam Getsémane, dat ‘olijvenpers’ betekent.

Die tuin was een heerlijke rustige plek, buiten de hectiek van de stad. Jezus was er regelmatig, samen met z’n leerlingen.
Dat weet Judas ook, de leerling die Hem uit wil leveren aan de Joodse leiders. En dat, op zijn beurt, weet Jezus ook. Vers 4 zegt het kraakhelder: ‘Jezus wist precies wat er met Hem zou gebeuren.’ En toch gaat Jezus niet naar een andere, onbekende plek met zijn leerlingen. Toch vlucht Jezus niet. Nee, Hij gaat naar die bekende plek van Getsémane, waar Judas Hem zeker zal zoeken. Desondanks gaat Jezus toch naar die tuin.

De tuin ja. Dan denk ik ook aan die tuin die we eerder tegenkwamen: de tuin uit het begin van de Bijbel, de tuin van Eden, het paradijs. Daar waar zo’n bijzondere, intieme en close band was tussen God en mens.
En in deze tuin zien we de bijzondere, uiterst close en onverbrekelijke band tussen God en de Zoon des mensen, tussen de Vader en de Zoon. De band die Jezus keer op keer ook aanhaalde, als Hij bewust het contact met zijn Vader zocht. Als Hij zich daarvoor terugtrok in de afzondering, op een berg of dus in een tuin, zoals die in Getsémane.
En tegelijk weten we van die eerste tuin ook dat juist daar de mens die band met God verbrak, eigenlijk God verraadde, daartoe aangezet door Gods tegenstander, de duivel.
En in deze tuin treedt ook het verraad binnen, nota bene door één van Jezus’ eigen leerlingen: Judas.

Ja, hij weet waar hij moet wezen: in die tuin waar Jezus vaak met z’n leerlingen samenkwam. Judas wordt vergezeld door een cohort soldaten. Een ‘cohort’ is een afdeling van het Romeinse leger, dat uit 600 of 200 soldaten bestaat. Je had dus een groter en een kleiner cohort. Welk er hier is, weten we niet, maar hoe dan ook: het is een enorme overmacht, zeker als je bedenkt dat er ook nog een heel aantal dienaren zijn van de hogepriesters en de farizeeën. Alsof Johannes zeggen wil: de hele wereld spant tegen Jezus samen. Ze zijn bewapend en hun zoeklichten schieten door de donkere tuin.
Je zou denken dat ze met zo’n bewapende overmacht op zoek zijn naar een zware crimineel, naar een vuurgevaarlijk persoon. Ze nemen duidelijk geen enkel risico.

Maar zoals gezegd tekent Johannes Jezus niet als een willoos slachtoffer. Nee: Jezus heeft de regie. Vers 4: ‘Jezus liep naar hen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’
In plaats van dat zij Hem overvallen, overvalt Hij hen met de vraag: ‘Wie zoeken jullie?’ Maar Judas zou Hem toch aanwijzen, Hem kussen? Nou, hier staat hij er een beetje werkeloos bij, want Jezus is hem voor met die vraag. In alle verschrikkingen is dit eigenlijk een stukje goddelijke humor, of niet?
Tja, wie ze zoeken? ‘Jezus van Nazaret.’ ‘Ik ben het’, antwoordt Jezus.
Dat antwoord is tweelagig. Allereerst zegt Jezus hiermee dat Hij Jezus van Nazaret is, die ze zoeken.’ Maar dat ‘Ik ben het’ heeft nog een diepere laag.
Hoe vaak hebben we Jezus immers niet horen zeggen in het Johannesevangelie: ‘Ik ben… Ik ben … het brood des levens… het licht der wereld … de Goede Herder …’, enz. enz. En juist die beginwoorden daarvan ‘Ik ben…’, die verwijzen rechtstreeks naar God zelf, die zich immers ooit bij de brandende braamstruik aan Mozes bekend had gemaakt met ‘Ik ben, die Ik ben.’ Dat is Gods naam. En z’n naam is z’n wezen. Dus als Jezus hier zegt ‘Ik ben het’, maakt Hij z’n diepste identiteit bekend: Ik ben God.

Laten we eerlijk zijn: dit moet voor die mensen toen shocking zijn geweest. Ongehoord ook. Jezus identificeert zich met God. C.S. Lewis zei het al: iemand die dat zegt, is of gestoord, of het klopt. Het is godslastering of het is waar. Er zit niks tussen.
Als Jezus zich zo bekend maakt, in z’n goddelijke majesteit, daar even een glimp van laat zien, deinzen die soldaten, inclusief Judas, achteruit. Wat zeg ik: ze slaan tegen de grond. Ze vallen op hun achterste, op hun rug. Weerloos zijn ze dus.

Maar dan het meest schokkende: deze Heer, deze God dus, laat zich vervolgens wel gevangennemen. Nee, Hij vaagt z’n vijanden niet weg, maar biedt z’n handen aan om deze te boeien. Dat is het vreemde, het verbijsterende ook aan het Evangelie, gemeente: God levert zichzelf vrijwillig uit aan boosaardige mensen. Ik las ergens: ‘Dit veroorzaakt een beeldenstorm in onze beleving van wie God is.’ Bonhoeffer zei eens: ‘Het religieuze in de mens verwijst hem in zijn nood naar Gods macht in de wereld. God is de deux ex machina (oftewel de God die dan verschijnt om in te grijpen, KvdB). De Bijbel verwijst de mens naar Gods onmacht en lijden; alleen de lijdende God kan helpen.’
Deze beroemde woorden van Bonhoeffer raken me altijd weer diep. Zeker als je bedenkt dat hij die schreef toen hij in gevangenis zat. De gevangenis waaruit hij niet bevrijd werd. Nee, afgelopen woensdag was het precies 80 jaar geleden, dat Bonhoeffer, net voor de bevrijding door de Nazi’s werd opgehangen. Maar juist in z’n eigen gevangenschap richtte hij zich op Jezus Christus, op de lijdende God, die zich vrijwillig had laten gevangennemen, en uiteindelijk ook werd geëxecuteerd.
Ik hoop dat je dit herkent, als jij in moeilijke omstandigheden verkeert. Als je voor je gevoel geen kant meer op kunt. Of je ziet het bij anderen om je heen. Dat je dan, net als Bonhoeffer, beseft en gelooft: de lijdende God kan mij helpen. Jezus Christus, die de allerdiepste diepten heeft gekend, is doorgegaan; Hij is erbij. En dat overkwam Hem niet, nee: die weg is Hij zelf gegaan. Vrijwillig.

Maar wel met grootse gevolgen voor ons. Want wat zegt Jezus erbij als Hij zich gevangen laat nemen? Vers 8: ‘Als jullie Mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.’ En Johannes beseft dat dit de vervulling is van Jezus’ eerdere woorden: ‘Geen van hen die U (dat is de Vader) Mij gegeven hebt, heb Ik verloren laten gaan.’
Nu maakt Jezus deze woorden waar: door Zichzelf gevangen te laten nemen, biedt Hij zijn leerlingen vrijgeleide. Door Zichzelf te geven, ontkomen zijn leerlingen. En Johannes refereert niet voor niets aan die eerdere woorden van Jezus. Want het is veel meer dan alleen ontkomen aan een zelfde gevangenschap. Nee, door Jezus’ aanbod, door zijn uiteindelijke offer, gaan zij niet verloren, worden ze gered.
Het is die geweldige ruil die Jezus met ons doet, gemeente. De ‘vrolijke ruil’ zelfs volgens Luther. Ja, hier word je toch vrolijk van?! En dan de allerdiepste vrolijkheid die je je maar kunt voorstellen, een blijdschap die over de randen van je bestaan heengutst, vanwege dat wat je krijgt, hoe Hij met jou ruilt. Hij als onschuldige veroordeeld; jij vrijuit. Hij gevangengenomen, jij bevrijd. Hij de straf die jij  verdiend had; jij de vrijspraak. Die ruil neem je toch met open handen aan?!

Terug naar de tuin. Er is één leerling die er toch echt anders over denkt. Hij kan het niet uitstaan dat z’n meester gevangengenomen wordt. Z’n meester die toch alleen maar goed heeft gedaan. Daarom voelt deze arrestatie zo ongelooflijk onterecht. Dus no way. En Petrus trekt z’n zwaard, een kort zwaard dat hij onder z’n mantel verborgen heeft (ja, ook toen was er blijkbaar al een messenprobleem). Petrus ‘past zich dus helemaal aan’ aan het niveau van de tegenpartij: die van wapens. Hij zwaait wild met z’n zwaard. De slaaf van de hogepriester – Johannes kent hem, hij was namelijk een kennis van de hogepriester, schrijft hij verderop, hij weet dus ook de naam van die slaaf: Malchus – die Malchus ontwijkt de houw maar ten dele, want het vlijmscherpe zwaard neemt letterlijk z’n oor mee.

De deelnemers van die bijbelkring in de Ronssehof hadden wel begrip voor Petrus’ actie: ‘Hij doet tenminste iets! Hij komt voor z’n Heer op!’ Maar de Heer zelf, Jezus, is hier niet van gediend. Hij spreekt Petrus streng toe: ‘Doe dat zwaard terug in z’n schede.’ Petrus denkt z’n Heer te helpen, maar hij loopt Hem zo juist voor de voeten. Zoals hij wel vaker had gedaan, in z’n impulsiviteit, in z’n eigenwijsheid. Maar Jezus moet deze weg gaan, de weg naar het kruis. Of zoals Hij het hier zegt: ‘De beker drinken die de Vader Mij geeft.’ Dus geen zwaard, maar beker.

Over ruil gesproken… De beker, waar Jezus over spreekt, komen we ook bij de profeten tegen. Daar is het de beker die gevuld is met Gods terechte toorn over het kwaad, over het onrecht, over de zonden. Het is de beker die wij moeten drinken. Vanwege onze zonden, onze missers, het kwaad dat wij hebben gedaan en bedacht. Gods toorn daarover is volledig terecht. Maar die beker drinken, betekent wel einde verhaal. Want de inhoud vaagt ons weg.
Maar nu die geweldige ruil. Want wat heeft Jezus gezegd? ‘Die beker neem Ik. Ik drink ‘m. Tot de bodem. Tot de laatste druppel. Voor jou.’ Is dit een vrolijke ruil, of niet?!

A.s. vrijdag, op Goede Vrijdag, speelt ook een beker een rol. Een beker, die hier alles mee te maken heeft. Het is deze beker (de avondmaalsbeker). Die we niet ‘de beker der toorn’, of ‘de lijdensbeker’ noemen. Nee, die heeft Jezus gedronken. Alleen. Helemaal. In onze plaats. Daarom noemen we deze beker ‘de beker der dankzegging’ en spreken we er de dankzegging over uit. Omdat die ons telkens herinnert aan die vrolijke ruil die Jezus met ons gemaakt heeft. En dat kleine bekertje wijn dat we zelf mee naar de bank nemen is in feite dezelfde, is de miniversie van die beker der dankzegging, maar met dezelfde grootse, genadige en reddende betekenis.

De historicus en dichter Jan Willem Schulte Nordholt zei eens onvergetelijk dat als hij avondmaal viert dat hij dan God vlak bij zich weet en dat Deze hem aankijkt vanuit de donkere beker.
Ik moet daar vaak aan denken als ik de wijn in die beker schenk, erin kijk en deze hoog ophef, met de woorden: ‘De beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, is de gemeenschap met het bloed van Christus…’ Het gelaat van Christus in die beker. Zijn gelaat dat ons aankijkt, met diezelfde blik waarmee Hij Petrus aankeek, toen deze Hem verloochend had en de haan kraaide. Een blik vol genade. Een blik vol liefde en redding. Die beker wordt je aangereikt. Dan zeg je toch, dan zing je toch:

De beker in uw handen, neem ik vol liefde aan,
uit handen die verwond zijn, waarin de tekens staan.
Geen woorden meer van oordeel, genade onverdiend,
die aan tafel wordt geproefd en wordt gezien.

Amen

zingen             Hemelhoog 517:1,3 ‘U nodigt mij aan tafel’

voorbereiding heilig avondmaal   kort gedeelte uit het Dienstboek

zingen           Hemelhoog 517:4 ‘U deelt met mij de maaltijd’ 

dankgebed en voorbeden

collectemoment

zingen           Projectlied ‘In de tuin’

zegen

zingen  Lied 416:1 ‘Ga met God en Hij zal met je zijn’