inleidend orgel- en trompetspel Daar juicht een toon
welkom en mededelingen door ouderling van dienst
stil gebed
votum en groet
zingen Paaslied in Coronatijd (op melodie van ‘De ware kerk des Heren’ (Gezang 303)
Dit is een vreemde Pasen,
zo anders dan voorheen:
we bidden afgezonderd,
we zingen thuis alleen.
Met iedereen op afstand,
ook wie de dienst nu leidt:
een lege kerk, een beeldscherm,
wij vieren ver verspreid.
Geen zingende gemeente,
geen hartverrukkend koor,
hoe dringt dan nu de vreugde
van Pasen tot ons door?
Geef elk, aan huis gebonden,
toch de genade om
uw opstanding te vieren:
elk huis een heiligdom.
Niet van een kerk vol mensen
straalt nu de blijdschap af,
maar van het nieuws van vrouwen
die zien het lege graf;
van leerlingen die twijf’lend
naar Galilea gaan,
vol vreugde Hem herkennen:
de Heer is opgestaan!
In alle zorg en moeite
bedenken wij toch wel
wie voor ons heeft geleden,
wie daalde in de hel,
wie daar de weg ons baande,
geen dood die Hem nog bindt;
nu kan ons niets meer scheiden
van Hem die ons bemint.
Wij danken U met Pasen,
als kerk, hoe ook verspreid
en toch uw ene lichaam,
U dienend wijd en zijd.
Door thuis of bij een ziekbed
te zorgen voor elkaar
wordt hier het nieuws van Pasen
ook in ons leven waar.
geloofsbelijdenis met de woorden van zondag 17 van de Heidelbergse Catechismus
gebed
kindermoment
Jullie hebben hem vast al zien staan hè… De nieuwe Paaskaars. Vandaag brandt hij voor het eerst. Met Pasen. Vandaar Paaskaars.
En iedere zondag zal hij branden. 52 zondagen tot volgend jaar. En dan komt er weer een nieuwe Paaskaars.
Dit is trouwens de vorige. Dan zie je gelijk het verschil. Dat is een stuk korter hè…
Dat is het bijzondere van een kaars. Door zelf kleiner te worden, blijft hij licht verspreiden.
Precies zoals het ook met Jezus is gegaan. Hij werd heel klein toen Hij op aarde kwam. Als een baby’tje. Dat vierden we met Kerst. Maar Hij kwam hier op aarde niet om zoveel mogelijk te pakken, te krijgen. Nee, Hij kwam om te geven, om te helpen, uiteindelijk gaf Hij zichzelf. Aan het kruis. Hij gaf zijn leven. Hij stierf. Maar juist zo kon Hij ons alles geven wat we nodig hebben: vergeving van alles wat niet goed gaat in ons leven, maar ook zijn liefde, zijn geluk.
Dan schijnt zijn licht in ons leven. Maar nu wil Hij dat dat licht van Hem ook doorgegeven wordt. Dat wij andere mensen ook liefhebben, hen kunnen vergeven. Mensen die nu eenzaam zijn, die het moeilijk hebben, die het huis niet uit kunnen, die extra gespannen of verdrietig zijn, dat we die helpen. Zo hoorde ik van een moeder met haar dochtertje die mooie potjes hadden gemaakt. Het potje had een gehaakt jasje aan. En in dat potje ging een lichtje. Dat bezorgden ze bij zieke mensen uit de kerk, andere mensen die het nu juist moeilijk hebben. En ze hadden er dit gedicht bij gedaan, dit lied:
Laat warm en rustig nu de kaarsen branden
door U in onze duisternis gebracht.
Breng als het zijn mag, ons weer samen.
We weten het, uw licht schijnt in de nacht.
Mooi hè. Dat hoort helemaal bij die Paaskaars, bij de Here Jezus. En dat we weer samen mogen komen, dat hoop ik ook. Hier in de kerk. Elkaar weer kunnen zien. Ik jullie weer. En dat je hier ook wat terug kunt zeggen. Een vraag kunt stellen. Daar zie ik heel erg naar uit. Maar gelukkig blijft het licht van Jezus schijnen en mag jij het ook laten schijnen in jouw leven. Doe je dat? Tot ziens!
schriftlezing Johannes 20:1-2, 11-18
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
Afgelopen week viel er een mooi kaartje in de bus. Wel meer dan één trouwens, maar deze had een opvallende tekst op de achterzijde: ‘Al zijn we allemaal stilgezet, de natuur gaat door in al zijn pracht en schoonheid.’ Het was van een echtpaar uit de gemeente dat deze paasgroet stuurde. Op de voorkant stond hun huis met een werkelijk prachtig bloeiende tuin.
Ook op Facebook zag ik de afgelopen tijd vele lentefoto’s voorbijkomen: van uitbundig bloeiende borders, van kleurige bloesem in de bomen, van pasgeboren dieren. Als een soort kleurig en fleurig tegenwicht in deze donkere tijd, met een virus dat ons in een vaste greep houdt en dood en verderf zaait.
Op de dag dat ik deze preek maakte, zag ik beelden die met een drone gemaakt waren boven Hart Island. Dat ligt bij de stad New York. Op dat kale eiland was een enorme sleuf gegraven, en daarin werden vele doodkisten naast en op elkaar gestapeld, waarna het weer werd dichtgegooid. Het betrof overledenen, waar geen nabestaanden zich gemeld hadden voor een begrafenis of waar geen geld was om de begrafenis te bekostigen. Door het coronavirus is het sterftecijfer in New York tot recordhoogte gestegen. Normaal worden er op dit eiland ruim 20 mensen per week begraven, nu zijn het er minstens zoveel per dag! De sleuf zag er uit als een brede voor in een gruwelijke dodenakker. De enige kleur waren de witte beschermingspakken van de gedetineerden die deze klus moeten klaren. Wat een contrast met die fleurige en kleurige foto’s op Facebook, met dat mooie paaskaartje.
Vanmorgen brengt de evangelist Johannes ons ook in een tuin. Het is wel een tuin waar ook de dood heerst, waar het verdriet hangt. Tenminste, bij Maria Magdalena. In alle vroegte, het is zelfs nog donker, komt zij op zondagmorgen bij het graf van Jezus. Ja, je kunt naar een graf gaan om de rauwe werkelijkheid maar onder ogen te komen: het was geen boze droom, maar het is verdrietige werkelijkheid. Wie weet helpt het wat bij de verwerking…
Daar slaat de schrik haar om het hart: de rolsteen voor het graf is weg! Dat kan maar één ding betekenen: het lichaam van haar Heer is weg. Geroofd door een stel onverlaten? Ergens herbegraven? Maar waar??
Vol van verdriet, angst en wanhoop dwaalt Maria door de tuin, die zo voor haar steeds meer een doolhof wordt, zonder uitgang. Haar gedachten vermenigvuldigen zich: steeds donkerder, steeds verschrikkelijker worden ze.
Ze keert weer terug naar het graf. Intussen stromen de tranen over haar gezicht. Ze kan niet stoppen. ‘Ze huilde’, vermeldt vers 11, maar dat is nog zwakjes vertaald door de NBV. Het Griekse werkwoord betekent ‘hard huilen, luid weeklagen.’ Het is hartverscheurend. Haar tranen vormen een mist, waardoor ze ook niets meer onderscheidt. Als ze bukt en in het graf kijkt, ziet ze weliswaar twee personen zitten, maar ze ziet niet dat het engelen zijn. Normaal schrikken mensen hevig bij de verschijning van een engel, laat staan twee, maar Maria niet. Ze herhaalt alleen maar de opmerking die ze eerder al gemaakt had tegen Petrus en Johannes: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem naartoe gebracht hebben.’
Maria keert zich om. Van het graf vandaan. Zou het een ommekeer zijn, een bé-kering? Want Wie staat daar? Jezus, de Opgestane! Maar Maria herkent Hem niet. Ze weet niet dat het Jezus is.
Jezus niet herkennen. Hem niet opmerken. Het kan je overkomen. Als je verdriet zo groot is, de zorgen te zwaar, de spanning ondraaglijk en de prikkels te veel… Iemand zei het me deze week eerlijk: ‘Ik voel het niet. Het is zo’n rare tijd. Normaal is de lijdenstijd een tijd van rust voor mij, maar rust is moeilijk te vinden nu de hele wereld anders is.’
Maria denkt dat die persoon die achter haar staat de tuinman is: verantwoordelijk voor de bewaking en het onderhoud van die graftuin, en dus ook voor het dodentransport. Zou hij het lichaam van haar Heer hebben weggehaald?
De waas van tranen werkt nog steeds als een lens die alles vertekent. Ze denkt dat het de tuinman is. Of.. of ís Jezus de tuinman? Maar dan in de diepere zin des woords?
Rembrandt heeft hierbij een schilderij gemaakt.
U ziet het nu op het scherm verschijnen, als u kijkt. Maar ook als u niet kijkt, zal ik het voor u beschrijven. Je ziet een weelderige tuin. Helemaal rechts is het open graf. De twee engelen zitten daar, eigenlijk heel ontspannen. De klus is immers geklaard door hun Heer! (met eerbied gezegd) Maria denkt daar nog heel anders over. Ze is neergezegen. Haar handen zijn gewrongen, uit diep verdriet. Ze kijkt om naar Jezus. Die staat daar, met een grote strohoed op, een schep in de hand en een snoeimens tussen zijn riem: als een echte tuinman dus! Links gloort het morgenlicht. Dit valt niet alleen op het feestelijk witte kleed van Jezus, maar ook op Maria’s gezicht, maar dan deels. De andere helft van haar gezicht is nog in de schaduw.
Rembrandt heeft precies het moment willen weergeven, dat de schellen Maria van de ogen begonnen te vallen, toen de nevel van tranen, die haar het ware zicht ontnam, opklaarde. Je ziet het in Jezus’ houding: toegewend naar Maria. Je ziet het aan haar gezicht, waar het licht haar gezicht als het ware verovert…
Wat zorgt nu voor die ommekeer? Daarvoor moeten we weer naar ons tekstgedeelte, naar vers 16 om precies te zijn: ‘Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’. Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dat betekent ‘meester’.)
Eigenlijk worden hier maar twee woorden gesproken: Maria en Rabboeni. Maar hier zit alles in. De dichter-theoloog Willem Barnard vertelde eens: ‘Het is me nooit gelukt dat 16e vers te lezen met ongebroken stem. Hier houdt alles op, hier begint alles.’
Maria wordt geroepen bij haar eigen naam, dus bij haar diepste wezen, want daar staat je naam voor. Je naam ben je. Neeltje Maria (!) Min dichtte eens:
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam
voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Het is ook Maria Magdalena op het lijf geschreven. En nu is hier Iemand die haar bij haar diepste naam noemt, die haar liefheeft als geen ander. Het klinkt allemaal in het noemen van haar naam: Maria! Het is een roeping, uit de duisternis naar het licht.
Eens toen Jezus haar bevrijdde van zeven duivels die haar in een ijzeren houdgreep hielden, die haar leven tot een hel maakten, toen had Hij haar ook bij haar naam geroepen. Toen was ze van Hem geworden.
Dat leek allemaal weer voorbij toen die ijskoude dood kwam, einde verhaal, eindigend in een dikke zwarte punt. Het intense verdriet, de volstrekte desillusie, het waren nieuwe demonen geworden. Maar nu is Hij hier opnieuw. En hoe! Hij roept haar, spreekt haar aan, verklaart haar zijn liefde, en bevrijdt haar uit deze duisternis. Had Hij het niet eerder gezegd in het Johannesevangelie: ‘Ik ben de Goede Herder (…) De schapen luisteren naar zijn stem, hij roept zijn eigen schapen bij hun naam…’ Hier blijkt dat. Maria hoort het. Ze keert zich om. Ja, nu is het de grote ommekeer, het licht breekt door.
Weet je wat ik ook zo ontroerend vind? Jezus is naar zijn graf teruggegaan. Nee, niet meer daarin. De dood ligt achter Hem. Hij is er dwars doorheen gegaan. Maar als Maria daar nog ronddoolt in haar peilloze verdriet, in haar wanhoop en radeloosheid, dan zoekt Hij haar daar op.
Zo is Jezus. Hij loopt ons na als wij de verkeerde kant op gaan. Hij is de herder die z’n verloren schapen zoekt. Heb je het nooit gemerkt dan? Mag dat ook een troost en een bemoediging zijn als je inzit over geliefden die ook zulke wegen zijn ingeslagen, bij God en het geloof vandaan. Ze zijn niet uit Jezus’ blikveld verdwenen. Hij zoekt. Hij blijft zoeken. Hij loopt hen na.
Maria heeft het gemerkt. En ze stamelt: ‘Rabboeni! – mijn Meester!’
Iemand zei eens – en ik geef hem gelijk – het hele geloof komt tenslotte hier op neer, dat er een stem komt die ons aangrijpt in ons diepste wezen, en ons bij onze naam noemt, met een onbegrijpelijke goddelijke toegenegenheid. En dat wij daarop eerlijk en zonder reserve antwoorden: ‘Rabboeni – mijn Meester!’
Weet je, die stem is al heel vroeg je leven binnengekomen, althans bij de meesten van ons, hier… (loopt naar het doopvont) Hier werd je bij je naam geroepen. Bij je doopnaam. En daar werd jouw naam aan die van God zelf, van Christus de Opgestane, verbonden. Daar verklaarde Hij al je zijn liefde. En reken maar dat Hij dat meent, en dat Hij je bij je diepste naam blijft roepen, je blijft zoeken en vinden.
Nog één keer dat schilderij van Rembrandt, met Jezus als tuinman.
Ik zei al: ten diepste is Hij dat ook. Hoe Hij hier, bij wijze van spreken, met zoveel liefde en aandacht, het tere, zieltogende plantje dat Maria was geworden, verzorgt, water geeft, ondersteunt, zodat ze open bloeit: in liefde, geloof en hoop. En vreugde niet te vergeten. En zo is Hij ook voor u, jou en mij.
Hij is de tuinman die op het schilderij niet voor niets ook een snoeimes draagt, om te snoeien in ons leven wat niet goed is of de groei belemmert. Hij heeft een schep om weg te graven, uit te diepen, de zware stenen die op ons hart liggen weg te scheppen. Hij is uiteindelijk de Tuinman die de graftuin, de Hof van Arimatea, verandert, herschept in de Hof van Eden, in het paradijs.
In die eerste tuin was Adam de tuinman. Dat ging niet goed. Het werd een woestenij. We hoorden het ook op Goede Vrijdag. Doorns en distels werden de vruchten.
En Adam betekent mens. Zo zijn wij: wij kunnen van deze schepping een woestenij maken: geplunderd, vervuild, uitgebuit. Maar ook elkaars leven kunnen we ruïneren, kapotmaken. Of ons eigen leven. Gebroken, verdord, doods. Allesbehalve een paradijs.
Maar het is Pasen geworden. De Heer is opgestaan. De grote Lockdown, die van het gesloten graf, is voorbij. En daar is de tweede Adam, de Zoon des Mensen, de opgestane Heer: Jezus Christus. En Hij zorgt ervoor dat ons leven nieuw wordt, dat het opnieuw beginnen mag, dat het kan bloeien in geloof, hoop en liefde. En zijn opstanding is de voorbode van de grote oogst, de zekere garantie van onze eigen opstanding, van deze wereld die herschapen zal worden, zonder virus, zonder ziekte, zonder alles wat ons verlamt, zonder kwaad, zonder gebrokenheid, zonder schuld en schaamte. Maar voor altijd goed. Voor altijd Pasen. Dat mag ons nu hoop en moed geven.
Ik begon de preek met dat paaskaartje van die uitbundig bloeiende lentetuin. Door de Grote Tuinman, de levende Heer, krijgt dit een nog veel diepere betekenis:
Nu laat Gij, Heer, mijn leven lente zijn –
ik hoor al vroeg de bomen vrolijk zingen:
een cantorij van vogels, groot en klein,
de schepping kan haar vreugde niet bedwingen –
mijn hart stroomt vol van louter zonneschijn,
ik ben zo blij om al uw zegeningen!
IJskoude dood, zwijg stil, ik weet het wel,
jij doet de herfst, de barre winter komen,
jij speelt het liefst met ons een ijzig spel,
jij hebt al vaker vrede ons ontnomen –
maar zie, opnieuw ontluikt op Gods bevel
het groene gras, de bloesem aan de bomen!
Reeds groeit er hoop uit omgeploegde pijn:
alles wordt nieuw, nog beter dan tevoren;
nacht wordt weer dag en water zoete wijn –
straks heeft de dood zijn macht voorgoed verloren;
dan zal de zomer zonder einde zijn
en heel de aarde wederom geboren!
Amen
meditatief orgelspel over het lied Liefde was het
collectemoment
zingen Zingen Hemelhoog 186 In een donker graf gevangen
filmpje over de Paaschallenge van jeugdclub Get Together
dankgebed en voorbede
zegen
uitleidend orgel- en trompetspel U zij de glorie
0 Reacties