welkom en mededelingen
zingen Lied 273:1,2 ‘Loof God, die zegent al wat leeft’
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Deze (dat zijn de tekenen die Jezus heeft verricht, CvdB) zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven ontvangt door zijn naam.’ (Johannes 20:31)
zingen
voortzetting heilig avondmaal
aan tafel werd gelezen: Psalm 103:17-22
aan tafel werd gezongen: Hemelhoog 565:3 ‘Wij teren op het woord’
danken en gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriftlezing Johannes 4:46-54
zingen Psalm 116:1,5,6 ‘God heb ik lief, want die getrouwe Heer’
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
Goethe, één van de grootste schrijvers uit de wereldliteratuur, schreef ooit het gedicht Erlkönig. Ik weet nog dat ik het voor het eerste hoorde in de les Duits, bij dhr. Piets. ‘Erlkönig’: elvenkoning betekent dat. Dat blijkt een wat lievige naam voor de dood te zijn. In het gedicht rijdt namelijk een vader met z’n zoontje in zijn armen door de nacht. Het jongetje is ziek, doodziek geworden. En de vader is op weg naar het hof, waar vast een dokter te vinden is. Hij merkt dat zijn zoontje rilt van de angst. ‘Wat is er, m’n jongen?’ ‘Ziet u, vader, dan de elvenkoning niet, met z’n kroon en golvende mantel?’ ‘Nee jongen, dat is de avondnevel.’ Maar het jongetje hoort de elvenkoning zeggen: ‘Kom toch bij mij, ik heb je prachtige dingen te geven.’ ‘Papa, hoort u niet wat die elvenkoning me allemaal belooft?’ ‘Rustig jongen, dat is het suizen van de wind, het ruisen van de bladeren.’ Opnieuw hoort het jongetje de elvenkoning: ‘Wil je echt niet met mij meegaan, mijn dochters zullen voor je dansen, voor je zingen.’ ‘Vader, ziet u daar dan niet de dochters van de elvenkoning?’ ‘Ik zie het, jongen. Het zijn de oude wilgenbomen.’ En voor de derde keer hoort de jongen de elvenkoning: ‘Ik heb je lief, ik wil je hebben, maar ben je niet gewillig, dan gebruik ik geweld.’ ‘Vader, vader, nu grijpt hij me. De elvenkoning doet me pijn!’
De vader ijst, geeft z’n paard nog eens de sporen, terwijl het kind in z’n armen kreunt, steeds erger. Het is een race tegen de klok. Een wedloop met de dood. Eindelijk is het doel, in zicht en, de vader, dicht Goethe dan,
Erreicht den Hof mit Mühe und Not;
In seinem Armen das Kind war tot.
Aan deze wedloop, de dood zo op de hielen, aangrijpend verbeeld in dit gedicht, vol kinderlijke fantasie, moest ik denken, toen ik ons tekstgedeelte van vanavond las.
Ook hier een vader met een ziek, een doodziek kind. Nee, hij heeft het niet in zijn armen. Blijkbaar is het kind al té ziek, heeft hij het achtergelaten in Kafarnaüm, de woonplaats van deze vader. Die is trouwens een hoveling, iemand uit de hofhouding van koning Herodus. Hij is afgereisd naar Kana, 26 kilometer verderop. Ja, 26 kilometer hemelsbreed, maar het is een steile weg, een zware weg, een loodzware weg, met de dood zo dichtbij z’n lieve kind.
En zo komt hij aan in Kana, waar Jezus is. Waar Jezus weer is, vermeldt vers 46, ‘waar Hij van water wijn had gemaakt.’ Dan spits je je oren, toch? Zou er nu weer zoiets gaan gebeuren?
De hoveling, die nu vooral vader is, vader van een doodziek kind – en wat is erger dan je bloedeigen kind zien lijden, de dood z’n ijselijke hand zien uitsteken? Je hebt er als ouder toch alles voor over om dat te voorkomen? Dan grijp je toch elke strohalm, zelfs de laatste?! – deze man is bij Jezus gekomen. Het is blijkbaar ook tot Kafarnaüm doorgedrongen: het teken, het wonder, dat Jezus gedaan heeft: zijn wondermacht. En daar heeft deze man z’n laatste hoop op gesteld. Hij vraagt Jezus om mee te komen. Of zoals André Troost hartverscheurend dichtte in een lied dat hij bij ons tekstgedeelte schreef:
Meester, kom, ga met mij mee,
want de dood komt nader,
en ons kind roept ach en wee,
roept maar: moeder! vader!
Jezus antwoordt, vers 48: ‘Jullie geloven alleen maar als je tekenen en wonderen ziet.’ Nou zeg, is dit niet ontzettend hard van Jezus om zo te reageren?! Een vader in z’n wanhoop afschepen met zo’n antwoord: ‘Als je geen wonder ziet, geloof je zeker niet.’
Wacht even, let op dat Jezus hier meervoud gebruikt: ‘Jullie geloven alleen maar als je tekenen en wonderen ziet.’ Wat nu gebeurt is voor Jezus illustratief wat Hij al vaker juist met mensen uit Galilea heeft meegemaakt en blijft meemaken: dat ze met name op z’n wonderen afkomen. En dat ze alleen daarom geloven.’ Dat is geen verwijt, maar een constatering. En met zulk geloof – wondergeloof noemden ze dat vroeger – heeft Jezus niet zoveel op. Geloof dat er alleen maar is, als er wonderen gebeuren, als er spektakel te zien is. En als dat uitblijft, als er weinig meer te zien is en gebeurt, dan verschrompelt het geloof ook. Ja, vergelijk het maar met dat zaad, uit de bekende gelijkenis van de zaaier, dat in aarde met een steenachtige ondergrond terechtkomt. Even schiet het omhoog, maar het is niet diep genoeg geworteld, en als de zon begint te schroeien, is het zo verdord en dood.
‘Jullie’, zegt Jezus. Dat is behoorlijk algemeen gezegd. Het heeft daarom ook iets van een spiegel. Een spiegel, waarin we onszelf zien. Ja, waar is ons geloof op gegrond? Op bijzondere, misschien wel spectaculaire dingen die gebeurd zijn, ervaringen die we meegemaakt hebben. En begrijp me goed: natuurlijk is het heerlijk als het gebeurt, maar als daar ons geloof op rust, op gebaseerd is, ligt het zo om, als die wonderen wegblijven, als zulke ervaringen minder worden. En dat kan, want ons leven kan ook op een woestijn gaan lijken. We moeten soms ook de leegte en de diepte in. En dan is het echt te hopen dat ons geloof een hechter fundament heeft…
Maar Jezus’ woorden zijn zeker ook een uitdaging, niet in het minst aan die hoveling zelf, die Jezus gesmeekt heeft met hem mee te gaan, naar z’n doodzieke zoon. Met Jezus’ antwoord zegt Hij eigenlijk ook tegen die man: ‘Waar gaat het je nu om? Wat zoek je eigenlijk? Alleen datgene wat Ik je zou kunnen geven: een wonder, een genezing? Of gaat het om meer, gaat het je om Mijzelf? Met andere woorden: Wie ben Ik voor je?’
De man gaat op deze uitdaging in, en z’n woorden klinken bijna als een commando: kort en krachtig. Zou hij een militair zijn? ‘Heer, ga toch mee, voordat mijn kind sterft.’ ‘Heer’, noemt hij Jezus. ‘Kurios’, staat er in het Grieks. Oftewel, de naam voor Jezus, waarin zijn godheid, zijn grootheid ligt vervat. Hieraan klampt hij zich vast. Nee, hij gelooft niet vanwege de wonderen die Jezus gedaan heeft; hij ziet uit naar een wonder, omdat hij in Jezus, de Heer, gelooft. En dat is een wezenlijk verschil!
Jezus’ antwoord is even kort en krachtig (past Hij zich aan, aan het taalveld van de hoveling? Of is het anders: is het hier de Heer, de Kurios, die spreekt, vol gezag?): ‘Ga maar naar huis, je zoon leeft!’ Nee, Jezus gaat niet mee, daalt niet de 26 kilometer lange weg af naar Kafarnaüm, met de man mee naar z’n doodzieke zoon. Niet, omdat Hij zich daar te goed voor voelt, maar om zo de man uit te dagen tot het ware geloof; het geloof dat het moet doen met het woord, met de belofte, en niet meer dan dat! Het geloof dat weet van: ‘niet zien, en toch…’ Dat is toch geloof?! Zoals die Joodse jongen die op de muur van het getto in Warschau schreef (over de dood op de hielen gesproken! Ze zaten daar als ratten in de val.. De bevrijding kwam voor hen te laat. Nee, het wonder gebeurde daar niet. Deze zoon werd wel achterhaald door de dood. Een gruwelijke dood). Maar op die muur daar schreef hij: ‘Ik geloof in de zon, ook als ze niet schijnt. Ik geloof in de liefde, ook als ik haar niet bespeur. Ik geloof in God, ook als ik Hem niet zie.’ Niet zien en toch geloven. Of zoals het voor die hoveling gold: ‘Alleen Jezus’ woord hebben en toch gaan; gehoorzamen dus.’ Ja, dat vraagt vertrouwen. Want, wie zegt me dat het waar is, dat je zoon leeft? Wie zegt me, dat dat wonder gaat gebeuren? Heb ik daarvoor al niet te vaak Erlkönig kinderen te grazen zien nemen; de dood kinderen en anderen zien verslinden? De ziekte door zien vreten? En wie zegt me dat God er is, dat Jezus er nog steeds is, zoals het geloof zegt? Dat Hij meer is dan een historisch figuur rond het jaar 0, een boeiend, een belangrijk figuur, maar verleden tijd?
Ene Sheldon Vanauken schreef eens – die naam mag je weer vergeten hoor; maar hij was een Amerikaanse schrijver die in Oxford tot geloof kwam door het onderwijs van C.S. Lewis. En die is een stuk bekender – maar goed, die Vanauken schreef eens: ‘Er gaapte een kloof tussen dat wat waarschijnlijk is en dat wat bewezen is. Hoe moest ik deze kloof overbruggen? Voordat ik mijn hele leven aan de opgestane Christus zou geven, wilde ik eerst bewijzen zien. Ik wilde zekerheid. Ik wilde zíen dat Hij een stuk vis at. Ik wilde letters van vuur in de hemel zien staan. Maar ik kreeg niets van dit alles. Ik bleef aan de rand van deze kloof hangen… Het was een kwestie van aannemen – of Hem verwérpen. Mijn God! Er gaapte ook een kloof áchter mij! Misschien was de sprong naar de aanneming wel een verschrikkelijke gok – maar wat te denken van de sprong naar verwerping? Er zou misschien geen zekerheid zijn dat Christus God is – maar er was God zij dank ook geen zekerheid dat Hij het niet was. Dit kon ik niet langer verdragen. Ik kon Jezus niet verwerpen. Ik kon maar één ding doen, nadat ik de kloof achter mij ontdekt had. Ik liet deze achter me, en wierp mezelf over de kloof heen naar Jezus toe.’
En zal ik je eens wat vertellen: hij heeft er geen moment spijt van gekregen. Zeker ook nu niet, nu hij in de eeuwige heerlijkheid mag delen.
Maar goed, waarom kon die Vanauken Jezus niet verwerpen? Waarom wierp hij zich uiteindelijk over die kloof naar Jezus toe? Allereerst omdat Jezus zelf roept, en trekt. Het is Zijn woord. Hij spreekt je aan. Hij belooft je het leven, leven onder Zijn hoede en dat is een goed leven. Met andere woorden: Hij is te vertrouwen! Laten we dat nooit vergeten: niet de sterkte van ons geloof en ons vertrouwen geeft de doorslag, maar de betrouwbaarheid van Hem in Wie we geloven, Die we vertrouwen. Dat is ook precies de essentie van het avondmaal. Daar komen niet om de grootte van ons geloof te laten zien. Nee, we komen bij Hem, die ons kleine geloof versterkt, die ons wankele vertrouwen vastmaakt. Wij kunnen slechts een klein geloof hebben, maar we hebben te maken met een groot God!
En dat beseft die hoveling na de opdracht en de belofte van Jezus. Hij gaat. Hij gehoorzaamt. Hij waagt het hiermee. Hij springt over de kloof. En als hij teruggaat naar Kafarnaüm komen zijn dienaren hem al tegemoet: ‘Uw zoon leeft!’ De man vraagt wanneer het herstel begonnen is. Z’n dienaren noemen het. De man denkt terug: het is exact het tijdstip dat Jezus gezegd had: ‘Je zoon leeft’!
Z’n vertrouwen is dus niet beschaamd! En, vermeldt vers 53: ‘Hij kwam tot geloof, hij en al z’n huisgenoten.’ Dus hij zelf, en z’n hele gezin, en zelfs zijn personeel, komen tot geloof. Want dat mag je allemaal scharen onder ‘hij en al z’n huisgenoten.’ En tot geloof komen is niets anders dan niet zonder de Here Jezus kunnen, Zijn volgeling zijn en blijven, leven met en vanuit Hem.
Die hoveling kwam in eerste instantie bij Jezus om van Hem iets te krijgen: een wonder, de genezing van zijn zoon. Maar nu heeft hij Hem zelf ontvangen. En daar gaat het Jezus om. Ook in dit wonder. Niet voor niets wordt het een teken genoemd, net als dat eerdere wonder in Kana, het water dat in wijn veranderd was. Het zijn tekenen. Niet zomaar mirakels. Nee, ze verwijzen, naar het grote feest dat komt, de bruiloft van het Lam, als ook geen ziekte en dood dat meer kunnen verstoren, je op de hielen kunnen zitten. Daarvan zijn die beide wonderen in Kana tekenen. Daar gaat de deur even op een kiertje: is een voorproef te zien, een signaal van dat Koninkrijk van God, dat komt.
Ik zeg bewust: ‘een kiertje’. Want Jezus ging niet alle bruiloften in Galilea af om water in wijn te veranderen. En niet alle zieke kinderen werden genezen. Er stierven er ook wel. Die wonderen waren lichtflitsen in de nacht, deuren die op een kier gingen, ze verwezen door. Het gaat niet om de wonderen op zichzelf, maar om de be-teken-is van die tekenen: hun verwijzing, ten diepste naar Jezus Christus zelf. Zoals Johannes aan het eind van zijn evangelie schrijft: ‘Deze tekenen zijn opgeschreven (en dan komt het): opdat u gelooft, dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven ontvangt door zijn naam.’ Daar gaat het ten diepste om.
Het is geweldig als er wonderen gebeuren. Als er genezing plaatsvindt, de dood achteruitgedrongen wordt. We mogen de Here God er om loven en prijzen, als dat gebeurt, maar de kern is de Here Jezus zelf. Hij die de Christus is, de Messias, je Redder, die je leven geeft, nu en zelfs over de dood heen.
Dat deed me denken aan ook een vader. Hij verloor op één dag drie van zijn kinderen bij een busongeluk. Het was dominee Woelderink. Op een gruwelijke wijze werden zij wel ingehaald door de dood. Wat een onbeschrijflijk leed en intens verdriet.
De eerstvolgende keer dat deze vader en dominee daarna op de kansel stond, preekte hij over de tekst: ‘Een ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden!’ Niet zien en toch geloven! Voor de kloof staan. De kloof van de dood, van verdriet en gemis, en toch vertrouwen, toch springen in de armen van Hem, die vangt.
Ja gemeente, laten de laatste woorden van deze preek maar niet gewijd zijn aan ons springen, maar aan Zijn vangen, niet aan ons vertrouwen en geloven, maar aan Hem, op Wie we vertrouwen:
O Jezus, hoe vertrouwd en goed
klinkt mij uw naam in ’t oor,
uw naam die mij geloven doet:
Gij gaat mij reddend voor.
Amen
zingen Lied 512:1,2,3,4,5 ‘O Jezus, hoe vertrouwd en goed’
geloofsbelijdenis
zingen Lied 512:6,7 ‘O Jezus, hoe vertrouwd en goed’
gebed avondgebed van ds. Jaap Zijlstra
collectemoment
slotlied Psalm 27:7 ‘O als ik niet met opgeheven hoofde’
zegen
0 Reacties