zingen Psalm 99:1
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Verheven is de HEER boven alle volken. Uw naam moeten zij loven, zo groot en geducht. Heilig is Hij.’ (Psalm 99:2b, 3)
zingen Psalm 99:2,3
lezing van het gebod uit Romeinen 12
zingen (met combo) Evangelische Liedbundel 312 ‘Jezus vol liefde’
gebed om verlichting met de Heilige Geest
zingen (met combo) Opwekking 544 ‘Meer dan rijkdom’
kindermoment
Kennen jullie het spelletje ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’? Dat wil ik nu met jullie spelen: Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en het is… paars. Wat zou dat zijn? De muur! Het kanselkleed!
Hebben jullie dat al gezien. Een nieuw kleed! Het is paars. Net als de muur achter de preekstoel trouwens. Die paarse muur was al een keer eerder. Wie weet wanneer? Dat was de tijd voor kerst: advent. En nu is de kleur dus weer paars in de tijd voor Pasen. Hoe lang duurt die tijd? Veertig dagen. Dan moet je de zondagen niet meetellen. Paars is de kleur van het lijden. De tijd dat we nadenken over het lijden van Jezus.
Wat valt je nog meer op aan dat kleed? Wat valt het meeste op? Het kruis. Precies zelfde als op de muur opzij. De muur vol met kruizen. Ja, daar gaat het ook vaak over in de kerk, en zeker tijdens die veertig dagen: het kruis van Jezus. En op het kleed is het kruis van goud. Zo kostbaar is het kruis van de Here Jezus!
En daaromheen staan rechthoeken. Dat stellen mensen voor. Die bij het kruis staan. Die erbij stilstaan, erover nadenken, er stil van worden.
En boven kruis zie je drie lichtpunten. Drie… De Vader, Zoon en Heilige Geest. God, drie en toch één.
Als je het nu soms moeilijk vindt in de kerk, kijk maar naar dat kleed. En bedenk wat het betekent. Bedenk wat Jezus voor jou heeft gedaan en hoe kostbaar dat is! Een goede kindernevendienst en tot straks.
schriftlezingen Jozua 11:16-23 en Matteüs 26:46-56
zingen Gezang 172:1,4
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
Een vrouw deed ooit mee aan een project in haar gemeente om in één jaar tijd de hele Bijbel door te lezen. Toen ze een eind op weg was, dacht ze: ik verlies mijn geloof. Wat een geweld! En dat nog wel in Gods naam! Hoe kan God dat van mensen vragen?
Misschien is dit wel herkenbaar voor u en jou, zeker bij het gedeelte van Jozua waar we aanbeland zijn. Ons tekstgedeelte is, zoals gezegd, een samenvatting van de hoofdstukken ervoor over de inname van het land. Het zijn uiterst gewelddadige hoofdstukken. Daarin komt telkens dit terug: ‘Jozua bracht iedereen die er woonde om, hij liet geen mens in leven.’ Of zoals het in vers 20, samenvattend en net zo heftig, klinkt: ‘Zo konden ze die volken uitroeien, zoals de HEER aan Mozes had opgedragen.’
‘Volken uitroeien’, dat is toch niet anders dan het beruchte g-woord? Genocide! Oftewel: volkerenmoord. Zou Jozua in onze tijd daarvoor niet gedaagd worden voor het Internationaal Strafhof in Den Haag?!
En wordt het niet nog eens extra wrang en wreed dat dit dus gebeurt op bevel van God?! De HEER had het immers al aan Mozes opgedragen. Hoe rijm je dit met de God van liefde?
Ja, met zulke gedeelten in de Bijbel kun je worstelen. Wat moet je met dat nietsontziende geweld dat hier gebruikt wordt tegen die volken in Kanaän? De Islam wordt vaak verweten dat het een gewelddadige religie is en de Koran een gewelddadig boek. Maar kun je dat dan ook niet met evenveel recht van de Bijbel zeggen, zeker van zo’n Bijbelboek Jozua?
Genoeg vragen dus. Ik wil daar proberen antwoord op te geven. Niet als een totaaloplossing, want er zullen vragen en raadsels blijven. maar wel als een weg, een Bijbelse weg om hiermee om te gaan. Ik doe dat in zeven punten. Een zeven-punten-preek dus. Dat is nog eens iets anders dan drie punten… Wat maar aangeeft dat je hier niet zomaar klaar mee bent…
- Jozua voert inderdaad uit wat God al aan Mozes bevolen had. In Deuteronomium 7 lezen we dat God Mozes opdraagt om de zeven volken van Kanaän – ik noem ze voortaan samenvattend ‘Kanaänieten’ – om die niet te sparen. Dit wordt verder van geen enkel ander volk gezegd, van geen enkele andere vijand, zelfs niet van de Filistijnen, toch de aartsvijanden van Israël. Nee, m.b.t. de strijd met andere volken golden de oorlogswetten, zoals we die ook in Deuteronomium tegenkomen: bied eerst vrede aan, wordt deze geweigerd, dan worden vrouwen en kinderen gespaard en krijgsgevangenen goed behandeld. Bijzonder die oorlogswetten; kwam daar maar eens om in die wrede tijd van toen! Maar bij de Kanaänieten is het dus anders: daar geldt de ban voor, oftewel: eliminatie. Maar zij zijn daarin wel een uitzondering.
- Tegelijk moeten we – en dat is het tweede punt – tegelijk moeten we wel beseffen dat de manier waarop die strijd met de Kanaänieten in Jozua beschreven wordt, geen journalistiek verslag is. Nee, niet voor niets staat Jozua in de Joodse Bijbel aan het begin van de profeten. Jozua is een vorm van profetie. En de profeten gebruiken graag ook de stijlfiguur van de overdrijving. In dit geval een bepaalde oorlogsretoriek. Die ook helemaal hoort bij de tijd en vooral de cultuur van toen. Dat bewaart ons ervoor om ons tekstgedeelte al te letterlijk te nemen. Als er bijvoorbeeld in vers 16 wordt gezegd: ‘Zo veroverde Jozua het hele land’, dan moet je dat ‘hele’ niet al te letterlijk nemen. Dat blijkt al uit hoofdstuk 13, waar gesproken wordt over een aantal nog te veroveren gebieden in Kanaän. Dus blijkbaar was toch niet het hele land veroverd. Dat is nog veel sterker in het begin van het volgende bijbelboek Richteren. Daar blijken de Kanaänieten allesbehalve geëlimineerd te zijn en moeten verschillende stammen de strijd met hen voeren. Dus van een totaal en nietsontziend geweld is er in Jozua blijkbaar toch ook geen sprake. En hoe groot waren de aantallen? Waarschijnlijk waren steden als Jericho en Ai – waarvan ook gezegd wordt dat er niemand mocht blijven leven – waarschijnlijk waren dat militaire forten van strategisch belang. De burgers die er woonden, zullen daarom weggetrokken zijn bij het naderen van Israël. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat in het geval van Jericho het niet meer dan een paar honderd soldaten waren. Dat is toch iets anders dan genocide…
- Bij genocide voelt het ene volk zich ook superieur aan de andere: de Turken tegenover de Armeniërs, de Nazi’s tegenover de Joden, de Serviërs tegenover de Bosniërs, de Hutu’s tegenover de Tutsi’s, enz. Maar dat geldt niet voor Israël tegenover de Kanaänieten. Integendeel. Ze zijn zelf een minderheid, een ukkig volkje ten opzichte van die zeven volken van Kanaän. Mozes zegt het ook zelf tegen Israël in datzelfde Deuteronomium 7: ‘Het is niet, omdat u talrijker was dan de andere volken dat God u lief kreeg en uitkoos – u was het kleinste van allemaal! Maar omdat God u liefhad…’ Het is dus Gods liefde, zijn verkiezing. Genade dus. Israël heeft geen enkele reden om zich superieur te voelen. En dat merken ze ook, want het is een zware strijd tegen de Kanaänieten. Zo’n zinnetje in vers 18 drukt dat in alle kortheid krachtig uit: ‘Jozua voerde lange tijd oorlog tegen die koningen’ (van Kanaän dus).’ Bovendien hadden die koningen – en je leest dat in de voorafgaande gedeelten – zelf besloten om Israël aan te vallen. Zij wilden Israël van de kaart vegen. Het betreft dus een defensieve oorlog van Israëls kant.
‘Ja, maar waarom dan zo nietsontziend, zo buitensporig?!’
Nogmaals: dit is profetische taal, met de stijlfiguur van de overdrijving. Die heftige profetische taal, die ban tegen de Kanaänieten, heeft te maken met hoe die volken waren: uiterst gewelddadig. Ze dienden goden die haaks staan op de God van Israël. Ze brachten hun kinderoffers. Kortom: deze volken staan voor het ultieme kwaad. Nu zouden we zeggen: demonisch. Vergelijkbaar met de gruwelen van IS en Boko Haram. Tegen dat geweld, tegen dat ultieme kwaad stelt de Here God zich dus gedecideerd op, om zo z’n volk te bewaren én te beschermen, zodat ze zich niet er niet mee inlaten. Niet met hun afgoden, die iets verleidelijks hadden. Het waren immers zichtbare, tastbare godenbeelden. Hun religie was gecentreerd rond vruchtbaarheid, welvaart, seks. Denk aan de tempelprostitutie die er ook welig tierde. Dus de Kanaänieten stonden voor verleidelijk en gruwelijk kwaad. En dat moet uitgebannen worden. Vandaar die heftige taal…
Iemand vergeleek het met een Engels echtpaar uit de vorige eeuw, een stel seriemoordenaars. Op gruwelijke wijze brachten ze mensen om het leven en begroeven de lijken bij hun huis. Toen het eenmaal aan het licht kwam, werd hun huis afgebroken, elke baksteen verpulverd en al het hout verbrand. De lege plek werd opgenomen in een nieuw ontworpen landschap. Om zo alle herinnering aan het gruwelijke wat daar gebeurd was uit te bannen. Zoiets wordt ook met die ban tegen de Kanaänieten bedoeld. Het gaat niet om genocide, maar het gaat om het uitbannen van dit ultieme kwaad, dat wat mensen bedreigt en vooral Gods plan met de mensen, via Israël en uiteindelijk de komst van de Messias daaruit. - Dat wil niet zeggen dat dit een blauwdruk is voor hoe wij met andersdenken en andersgelovigen moeten omgaan. Het boek Jozua is geen oproep tot jihad, tot geweld. Nu zijn er christenen geweest die die conclusie wel getrokken hebben. Oliver Cromwell, de rechtlijnige Engelse protestant, zag de rooms-katholieke Ieren als de Kanaänieten en ging een bloedige strijd met hen aan. Nieuw-ingekomenen in Amerika beschouwden de oorspronkelijke inwoners, de Indianen, als Kanaänieten, en zagen daarin een vrijbrief om dienovereenkomstig tegen hen op te treden. En in datzelfde land zijn er christenen die vinden dat je aanslagen mag plegen op abortusklinieken, omdat deze staan voor het ultieme kwaad, dat je moet uitdelgen.
Maar dan heb je er niets van begrepen. Ons tekstgedeelte biedt geen vrijbrief tot geweld, in welke vorm dan ook. Ons tekstgedeelte is zoals gezegd een uitzondering. Een uitzondering op de regel: ‘Gij zult niet doden’. Dat is het gebod, de leefregel die God ons geeft. - Dat dit verhaal geen blauwdruk, geen vrijbrief is voor geweld, blijkt ook uit de nadruk op God zelf. Zijn leiding staat centraal. Dat blijkt ook uit dat moeilijke 20e vers: ‘De HEER had namelijk alle volken zo eigenzinnig gemaakt dat ze hoe dan ook oorlog tegen Israël wilden voeren. Daarom hoefden de Israëlieten die volken niet te sparen en konden ze die vernietigen.’ Dus God zelf zit daar achter. Letterlijk staat er: ‘Het kwam van de HEER dat Hij hun harten zo verhardde dat zij tegen Israël ten strijde trokken.’ Dat doet sterk denken aan het hart van de farao, dat door God verhard werd. Maar als dat zo is, wat kun je er dan nog als mens aan doen? Wat kunnen die volken er aan doen, als God zelf hun harten verhardde? Dan is toch eigenlijk de Here God de oorzaak van alles?
Maar zo ligt het niet, gemeente. De Kanaänieten zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen daden. Dat verharden is ook na een heel proces. Je ziet dat inderdaad bij farao: keer op keer krijgt hij de kans om Israël te laten gaan, na al die plagen, maar telkens weigert hij uiteindelijk toch. Daarmee verhardt hij zichzelf en zodoende verhardt God hem, laat hem over aan de gevolgen van zijn eigen keuze: de ondergang.
En zo is het ook met de Kanaänieten. Al bij Abraham wordt gezegd dat na vier generaties diens nakomelingen zullen terugkeren naar Kanaän, omdat dan de maat van de misdaden van de Kanaänieten vol is. Maar ze hoefden die maat niet vol te maken. Ze hadden zich kunnen bekeren. Ze hadden zich niet aan dat vreselijke geweld, aan die kinderoffers, schuldig hoeven te maken. Ze hoefden Israël niet aan te vallen. Kijk maar naar de enige uitzondering bij hen: de stad Gibeon. De inwoners, de Gibeonieten, hadden een vredesverdrag met Israël gesloten. Weliswaar via een sluwe list, waarmee ze Jozua bedrogen. Allesbehalve fraai, maar God houdt zich eraan en spaart de Gibeonieten. Er was dus een andere weg mogelijk geweest: de Kanaänieten hadden ook vrede kunnen zoeken, zich kunnen bekeren. Maar ze wilden niet. En daarom werden ze verhard. Uiteindelijk ook door God. Met alle gevolgen van dien. - Ja, die gevolgen zijn heftig. Met die ban. Alle inwoners. En of het nu wel of niet zo radicaal gebeurd is, het staat er toch maar wel. En dat is en blijft moeilijk, een raadsel, waarom ook vrouwen en kinderen daarbij inbegrepen zijn. Dat God zelf daartoe opdracht geeft…
Tegelijk moeten we eerlijk zijn. Wij zeggen dat vanuit een luxe positie, van vrijheid, vrede en welvaart. Maar je zou maar bedreigd zijn! Door volken die jou van de kaart willen vegen en daartoe uitgerukt zijn. Je zou maar slachtoffer zijn geworden van gruwelijk geweld. Je zou maar onderdrukt worden. Dan is het wel anders.
Er zijn hier mensen die de oorlog hebben meegemaakt, dan hoopte je toch dat de Geallieerden de Nazi’s een kopje kleiner maakte. Dan was je toch blij met zulk tegengeweld, met het oog op de bevrijding. De dichter J.C. Bloem maakte ooit een gedicht, net na oorlogstijd, waarin hij de geallieerde vliegers met engelen vergelijkt, die met hun heilige bommen de aarde zegenen door die te splijten. Heilig, omdat zij voor hen, die zo verschrikkelijk leden onder het Nazi-bewind, de vrijheid dichterbij brachten. Op afstand voel je zoiets nooit echt mee, maar wel van dichtbij, van binnenuit.
En zo is dat geweld van God hier ook bedoeld. Een kromme stok die een rechte slag toebrengt. Ja, dat er recht gedaan wordt. Dat Israël een plek heeft, waar het veilig kan wonen. Recht, omdat er een einde komt aan dat onrechtvaardige, dat gruwelijke geweld van de Kanaänieten, aan die kinderoffers. Uiteindelijk gaat het God om die rechte slag, om de gerechtigheid, om de vrede. Zoals het in het laatste vers staat: ‘Hiermee eindigde de oorlog.’ Dat is Gods doel: vrede, een menswaardig bestaan, een einde aan het geweld.
En ja, daar is soms geweld voor nodig. Als noodmaatregel. Als middel, niet als doel. En God kan daarin dus ver gaan, laat ons tekstgedeelte zien, heel ver. Hij is zelfs bereid daarin vuile handen te maken, zou je kunnen zeggen. Omdat Hij geen God op afstand is, een onbewogen Beweger, ergens op een ivoren troon. Nee, juist Iemand die vol passie is. - Het laatste en zevende punt. We moeten Jozua 11 niet isoleren. Dit aangrijpende verhaal over God en de noodmaatregel van het geweld staat in een groter verhaal: Gods hele verhaal. Dat zagen we al aan dat laatste vers: het eindigen van de oorlog. Het gaat de Here God om vrede, om zijn Koninkrijk, om een nieuwe hemel en aarde. En goddank breken daar al glimpen van door. Bij de profeten. Bij Jona waar de goddeloze stad Ninevé zich wél bekeert en God daarom afziet van geweld: de stad met al z’n inwoners wordt gespaard. Bij Jesaja die profeteert over het vrederijk, over de maaltijd op de berg voor alle volken, zonder verdriet, zonder geweld, zonder kwaad.
Centraal in dat hele verhaal van God staat een andere Jozua: Jeshoeah, Jezus van Nazareth, Gods eigen Zoon. Hij komt niet met geweld, maar in vrede. Niet op een paard, een strijdros, maar op een ezel, teken van zachtmoedigheid en vrede.
Ja, ook Hij leefde in een gewelddadige tijd. De Romeinen konden uiterst wreed zijn, neem hun gruwelijke executiemiddel van de kruisiging. Jezus zal het ervaren. Maar daarvoor ervaart Hij ook al de gewelddadigheid van mensen. We lazen over z’n gevangenneming. Hoe een grote groep gewapende mannen hem in de boeien slaat, alsof Hij de grootste crimineel is. Ja, als volmaakt onschuldige komt al het geweld op Hem neer: fysiek geweld: de slagen, de geseling, de kruisiging. Maar ook verbaal geweld: de bijtende spot, de verschrikkelijke hoon, de laagste vernedering. En niet te vergeten geestelijk geweld, uiteindelijk de totale godverlatenheid. Jezus ondergaat het, tot het bittere einde. En zo baant Hij de weg naar de vrede, vrede met God, vrede met elkaar, vrede met onszelf.
En een ieder die die gebaande weg gaat, achter Hem aan, die zal vervuld zijn met Zijn Geest. De Geest, waarvan de profeet al zei: ‘Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden.’ Of zoals Jezus het zelf zei, toen Petrus z’n zwaard trok en een soldaat verwondde: ‘Steek je zwaard terug. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.’
Dat is dus dat grotere verhaal, gemeente: van Jozua naar de profeten naar Jezus. Wat we niet moeten doen is die weg in omgekeerde richting gaan, en zelf naar geweld grijpen. Dat is niet in de Geest van Jezus. Niet naar het zwaard grijpen, geen geweld gebruiken. Of dat nu fysiek of verbaal of geestelijk geweld is. Nee, dat maakt zoveel kapot.
Paulus laat het zwaard, het eventuele geweld om dingen recht te zetten, bij de overheid. Dus in ons geval bij de politie, het gerechtswezen, defensie. Maar het uiteindelijke eindoordeel ligt bij God. ‘Hem komt de wraak toe’, hoorden we de apostel zeggen. En wraak heeft bij God altijd te maken met recht, met de dingen weer rechtzetten. Dat is alleen bij God in echt goede handen. Omdat het Hem om het einddoel gaat: de nieuwe hemel en die nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont, waar gerechtigheid dus helemaal thuis is.
Zo ver is het nog niet, helaas. In de tussentijd mogen we ons toevertrouwen aan Hem, die zelf aan het geweld tenonder ging én zo overwon. De tekenen in zijn handen en voeten vertellen het. Zij spreken de taal van de liefde tegen de haat. Zij spreken de taal van de vergeving tegen de schuld. Zij spreken de taal van de vrede tegen het geweld. Of zoals Jaap Zijlstra het dichtte, en ik hoor dat gedicht ook tegen de achtergrond van alle vragen die nog gebleven zijn:DE TAAL DER LIEFDEOp alle vragen die er rezen,
gaf U mij uw hand te lezen,
één teken slechts, in spijkerschrift.
Sinds staat het in mijn ziel gegrift.Amen
zingen Gezang 285:1,3,4
filmpje over laatste vluchtelingenmaaltijd
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
slotlied Psalm 99:7,8
zegen
Wij lezen met onze Bijbelkring uit het boekje van het EW over Jozua. Ben blij met uw uitleg over Jozua 11 :16-23. Blijft moeilijk, maar vindt het nu begrijpelijker. Dank u wel daarvoor.
Dank je, Henriette! Het blijft zeker moeilijk. Moedig dat jullie zulke gedeelten op jullie kring niet uit de weg gaan. Een gezegende tijd met elkaar!