zingen Psalm 33:7
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Nu wij een hooggeplaatste hogepriester hebben die de hemel is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten we vasthouden aan het geloof dat we belijden. Want de hogepriester die wij hebben is er een die met onze zwakheden kan meevoelen, juist omdat hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld, met dit verschil dat hij niet vervallen is tot zonde. Laten we dus zonder schroom naderen tot de troon van de Genadige, waar we telkens als we hulp nodig hebben barmhartigheid en genade vinden.’ (Hebreeën 4:14-16)
zingen Opwekking 614 ‘Zie, hoe Jezus daar loopt in Jeruzalem’
lezing van het gebod vanuit Deuteronomium 6
cantorij zingt Opwekking 717 ‘Stil, mijn ziel, wees stil’
gebed om verlichting met de Heilige Geest
zingen (kinderlied) Hemelhoog 177 ‘Heer, ik prijs uw grote naam’
kindermoment
Wie van jullie speelt er wel eens verstoppertje?
Eigenlijk heb je daarbij 1 plek waar je veilig bent. Wat zou dat zijn? Niet je verstopplek, want als je daar gezien wordt, ben je erbij. Nee, je bent veilig/vrij als je bij de buut komt. Stel je voor de preekstoel is de Buut. Met dat mooie kanselkleed, weet je nog?
Als je dan eerder bij de buut komt, dan degene die ‘m is, die jullie moet zoeken, wat roep je dan? ‘Buut vrij!’ En je kunt zelfs roepen: ‘Buut vrij voor de hele pot!’ Wat betekent dat? Dat iedereen weer vrij is. Ook iedereen die wel gezien is. Volgens mij mag er tijdens het spel maar één keer ‘Buut vrij voor de hele pot!’ geroepen worden, toch?
Maar goed, bij de buut ben je veilig, ben je vrij. Eigenlijk is de Here Jezus de Buut. Daarom heb ik ook de preekstoel uitgekozen met dat mooie kanselkleed. Weet je nog wat dat betekent. Het kruis van de Here Jezus. Hieronder de mensen. En daarboven God, Vader, Zoon en Heilige Geest. En het kruis staat precies tussen de mensen en God. Want door Jezus komen we bij God, mogen we bij God horen, zijn we vrij. Buut vrij!! Vrij van alle verkeerde dingen, vrij van de zonden. Veilig ook. Veilig bij God , die je helemaal kent en begrijpt. Die van je houdt. Die je vasthoudt.
Ja, en hier geldt het zeker: ‘Buut vrij voor de hele pot!’ Iedereen mag door Jezus vrij zijn. Jij, u en ik. Er is namelijk plek zat rond dat kruis. Dat wilde ik jullie vertellen. Een goede kindernevendienst en tot straks.
schriftlezing 1 Jozua 20.
zingen Gezang 173:1
schriftlezing 2 Hebreeën 9:11-14
zingen Gezang 173:3
verkondiging Thema: ‘Asiel’
Gemeente van Jezus Christus,
Er rent iemand, zo hard als hij kan, over de stoffige weg. Regelmatig kijkt hij om. De angst staat in z’n ogen. Hij zal toch niet alsnog achterhaald worden? Want dan is het einde verhaal… Gelukkig, daar zijn de stadspoorten! Hij rent erdoorheen. Met een zucht van verlichting zijgt hij neer. Helemaal buiten adem.
Met horten en stoten vertelt hij z’n verhaal: ‘Ik was met een stel dorpsgenoten hout aan het hakken. Toen gebeurde er iets verschrikkelijks: het blad van mijn bijl schoot van de steel, precies tegen de hals van een dorpsgenoot. Ik probeerde nog met doeken het bloeden te stelpen, maar tevergeefs! Onder m’n handen stierf hij. Wat moest ik nu? Weg van die onheilsplek! En vooral weg voor de bloedwreker, een familielid van die dorpsgenoot, die z’n recht zou eisen, zou arriveren om zijn bloed te wreken: oog om oog, tand om tand, hals om hals… Weg dus! De enige plek waar ik veilig zou zijn, is deze stad. Deze vrijstad. Als straks de oudsten komen, zal ik mijn verhaal eerlijk vertellen. Hopelijk zijn ze doordrongen van mijn onschuld. Dat ik het niet bewust deed. Dat ik hem niet haatte, o nee! En als ze mijn onschuld hebben vastgesteld, dan mag ik hier blijven. Dan krijg ik asiel. Tot het moment dat de huidige hogepriester overlijdt. Dan ben ik eindelijk echt vrij. Dan kan ik terug naar mijn woonplaats. Maar tot die tijd ben ik hier veilig en beschermd, in deze vrijstad, in dit asielzoekerscentrum zeg maar.’
Voor zulke mensen, voor vergelijkbare gevallen, waren er die vrijsteden, die vrijplaatsen, waarover we lezen in Jozua 20. Mensen die iemand onopzettelijk gedood hadden. Door een ongeluk, zoals met die bijl, of door nalatigheid. Een krakkemikkig hek op een balkon bijvoorbeeld, waar iemand nietsvermoedend tegenaanleunde en viel, met dodelijke afloop. Het is geen moord, maar het geldt toch als doodslag. En zo iemand kon dan door die bloedwreker namens de familie gedood worden. Die had daar zelfs het recht toe, behalve dus in die zogenaamde vrijsteden. Daar vond zo’n onopzettelijke doodslager asiel. Al aan Mozes had God geboden zulke vrijsteden in het beloofde land aan te wijzen. Je vindt dat gebod zelfs op drie verschillende plekken in de wetten van Mozes: in Exodus 21, in Numeri 35 en in Deuteronomium 19. Zo belangrijk vindt God dat blijkbaar. En nu het volk dat land gaat bewonen, wordt dat gebod geëffectueerd. Zes vrijsteden moeten er komen, netjes verdeeld over het land, zodat ze voor de Israëlieten, waar ze ook wonen, goed bereikbaar zijn. ‘Steden van toevlucht’ heten ze letterlijk. Die man uit het begin weet er alles van: hij is naar deze stad toegevlucht, heeft er z’n toevlucht gevonden.
Dat is allemaal goed en wel, maar wat moeten wij hier nou anno 2019 mee?! Neem nou die bloedwreker waartegen dus die vrijstad een bescherming was. Dat doet toch denken aan zoiets als eerwraak of een vendetta? Dat staat toch mijlenver van onze moderne beschaving af!
Ik kwam een verhaal tegen bij een legerpredikant, dat me in dit verband toch aan het denken zette. Die legerpredikant sprak een jonge militair. Deze vertelde hoe hij van kinds af aan met de dood van zijn moeder op zijn geweten had gelopen. Toen hij als jong ventje met de hond aan het spelen was, rende deze opeens de tuin van de overburen in. Toen hij het hondje wilde halen, begon de overbuurvrouw hem de huid vol te schelden. Zijn moeder hoorde het en kwam erbij. Ze nam het voor haar zoontje op. Tijdens de woordenwisseling die volgde, zakte zijn moeder opeens in elkaar en overleed ter plekke. ‘Hartstilstand’, constateerden de artsen later. ‘Mijn schuld!’, spookte het door het hoofd van de jongen, ‘als ik beter op onze hond had gelet…’
Met tranen in z’n ogen vertelde de jonge militair het aan de legerpredikant. Deze pakte vervolgens z’n bijbel en las het gedeelte over de vrijsteden. Over een plek waar je naartoe kon vluchten als je iemand zonder opzet had gedood. Dat zulke mensen dus niet als moordenaar mochten worden gezien, omdat ze het niet bewust hadden gedaan. ‘Staat dit er echt?’, vroeg de jongen met gesmoorde én hoopvolle stem. Het voelde voor hem als bevrijding. Zo werd deze oude tekst, – misschien wel onbekend, en daardoor ook onbemind – zo werd deze oude tekst voor deze jongen een levend woord van God, juist voor z’n knagende schuldgevoel.
‘Had ik nou maar niet…’ Dat kan ons allemaal overkomen, nadat we onbewust, onbedoeld, dingen gedaan of gezegd hebben met grote gevolgen. Een grappig bedoelde opmerking die een ander echter pijn doet. Of een onoplettendheid in het verkeer, met verschrikkelijke gevolgen. Een hulpverlener die een verkeerde inschatting maakt, waardoor het ergste gebeurt. Ach, ik denk dat we allemaal wel voorbeelden weten. Uit ons eigen leven. Uit onze omgeving. Dan herken je ook wat die jonge militair voelde, dat knagende schuldgevoel: ‘Had ik nu maar… Was ik nou maar niet…’ Is dan zo’n oude tekst over zo’n vrijstad, zo’n vrijplaats, geen Evangelie, geen ‘goede, blijde boodschap’?!
Niet voor niets begint Jozua 20 met: ‘De HEER zei tegen Jozua.’ Die vrijsteden zijn niet alleen een opdracht van de Here God, maar vertellen ons vooral ook veel over Hemzelf, over wie Hij is. God toont zich hier allereerst als een God van recht. Het leven is kostbaar in zijn oog. Ook het leven van diegene die zo jammerlijk en onopzettelijk het leven liet. God neemt dat bloedvergieten zo ernstig, dat zelfs de onopzettelijke doodslager, zoals die man met die bijl, niet vrijuit gaat.
Dat is ook de gedachte achter die bloedwreker namens de familie. Letterlijk heet hij trouwens ‘losser van het bloed.’ Je komt de losser in de Bijbel nog in een ander verband tegen. Bij Ruth. Als zij weduwe geworden is en kinderloos en in armoede dreigt ten onder te gaan, zonder echte toekomst, dan wijst haar schoonmoeder Naomi haar op familielid Boaz, die als losser kan optreden, zich over Ruth kan ontfermen, met haar trouwt en zo de familielijn voortzet.
Hier in Jozua 20 is het echter een ‘losser van bloed’, een ‘bloedwreker’. Hij zal het bloed van het familielid, dat vergoten is, vergelden. Zo herstelt hij de verhoudingen. Want laten we wel wezen: er is bij zijn familie wel een lege plek, rouw, boosheid, gemis. Het bijzondere is dat daar ook aandacht voor is, dat daar dus ook recht aan gedaan wordt. In Deuteronomium 19, één van de gedeelten uit de wetten van Mozes over die vrijsteden, staat namelijk over die bloedwreker: ‘als zijn hart verhit is…’
Weet u, ik vind dit zo invoelend, zo menselijk. Juist vanuit het slachtoffer gedacht. Ik bedoel: je zou maar nabestaande zijn van die man die door die bijl getroffen werd… Je zou maar blijvend gehandicapt raken door een dronken automobilist… Of bij een inbraak wordt je hele huis overhoop gehaald – het idee dat ze overal aangezeten hebben en dat ze nou net die onvervangbare sieraden met grote emotionele lading hebben meegenomen. Je zou maar politieagent of ambulancebroeder zijn en te maken krijgen met agressie van omstanders, enz. enz. Wie wordt er dan niet verdrietig, boos, verbijsterd?! Kortom: wie heeft er dan geen verhit hart?!
Kijk, ook bij ons strafrecht is vergelding één van de redenen voor straf. Naast veiligheid voor de samenleving én re-integratie van de dader in diezelfde samenleving, ook een nieuwe start… Maar we kunnen ook niet om het verdriet, de boosheid, de pijn van het slachtoffer of van nabestaanden heen. Hier dus gesymboliseerd in die bloedwreker, in die losser van het bloed, en z’n verhitte hart. Daar wordt recht aan gedaan.
Én aan diegene die zonder opzet doodde. In zo’n vrijstad kon hij asiel krijgen en zo ontkomen aan de vergelding van die bloedwreker. Maar zelfs daarin had God ook nog oog voor de nabestaanden van het slachtoffer, want leven in die vrijstad betekende voor die doodslager wel verwijdering uit z’n woonplaats, internering zou je kunnen zeggen. Het contact tussen hem en de familie van de overledene werd zo wel vermeden. Er is letterlijk en figuurlijk afstand.
Laat zo het verschijnsel van de vrijstad ook niet Gods wijsheid zien. Naar die doodslager toe: hij wordt behoed voor de dood. Hij vindt asiel in die stad en is veilig. Maar ook de bloedwreker wordt behoed, namelijk voor het vergieten van onschuldig bloed. Want wat zou dat niet in gang zetten? ‘Vergoten bloed roept om vergoten bloed’, lezen we in Numeri 35, waar het dus ook over die vrijsteden gaat. Als de bloedwreker zo’n onschuldige zou doden, zou diens familie weer bloedwraak kunnen nemen, en zo zou je in een eindeloze spiraal van geweld terecht kunnen komen. Iets wat helaas maar al te vaak voorkomt. Niet alleen met fysiek, maar ook met verbaal geweld.
Maar God in z’n wijsheid wil zulke spiralen voorkomen en doorbreken. Hij wil dat er recht gedaan wordt. Hij gunt ons een nieuwe start. Ik hoor het terug in dat oude gebruik van die vrijstad, dat asiel.
Ik zei al: dat asiel betekende voor die doodslager ook een soort internering, een ballingschap. Dus weliswaar veilig, maar tegelijk ook verwijderd van z’n thuisfront. Met alle heimwee vandien. Maar dat was niet voor altijd. Er kwam een einde aan als de huidige hogepriester stierf, lezen we in vers 6.
Hoe zit dat? Betekent die dood van de hogepriester verzoening? Nee, dat lees je nergens in het Oude Testament. Zijn dood was geen verzoening. Die was er door het offer, het bloed van een dier, dat de hogepriester, elk jaar op Grote Verzoendag, plaatsvervangend, op de ark van het verbond in het heilige der heilige sprenkelde. Zijn dood, en de komst van een nieuwe hogepriester, markeerde een nieuwe tijd, een nieuwe start voor die mensen in de vrijsteden. Zij ontvingen dan amnestie. Dan mochten ze terug naar hun eigen woonplaats. Dan was die ballingschap voorbij. Reken maar dat dat overlijden van de hogepriester breaking news was voor die mensen in de vrijsteden: ‘Ik ben vrij! Eindelijk echt vrij! Buut vrij!!’
Dat brengt ons bij de grote Hogepriester, over Wie we vanmorgen ook lazen en zongen: Jezus Christus. Zijn dood bracht, brengt, wél verzoening. Prachtig – in de beeldtaal van het Oude Testament – wordt dit getekend in Hebreeën 9. Hoe Jezus met zijn eigen bloed, dus met het offer van zijn eigen leven, naar het allerheiligste gegaan is, oftewel: de hemel, naar God de Vader. En dat offer hoefde niet herhaald te worden, zoals dat in het Oude Testament met Grote Verzoendag wel was. Nee, dit offer was volmaakt, was genoeg. En daardoor heeft Hij eeuwige verlossing verworven, jubelt de schrijver van de Hebreeënbrief.
In ‘verlossing’ hoor je ook het woord ‘losser’ terug. Jezus is dé Losser. Niet de losser van het bloed, die wraak neemt. Nee, juist de Losser mét zijn bloed. Die zelf alle wraak naar zich toe trekt en ons daardoor losmaakt van zonde en oordeel.
In Hebreeën 9 wordt die verlossing verder getekend als reiniging van ons geweten. Dan zijn we eigenlijk weer terug bij die schuldgevoelens waar we het eerder over hadden. Schuldgevoelens die op je kunnen drukken, of ze nu met bewuste of onbewuste schuld te maken hebben, met opzettelijke of onopzettelijke missers. Je kunt er wel onder gebukt gaan: ‘Had ik nou maar…’ Of: ‘Had ik nou maar nooit…’ Of dat wanhopige gevoel als je voor de zoveelste keer voor de bijl gaat. Het weer niet lukt om staande te blijven tegen die verleiding. Die verslaving je toch te machtig is. Je weer tekortschiet. Naar God toe. Naar de ander toe. Ach, wat kan het dan knagen aan je geweten, drukken op je gemoed.
Maar lieve mensen, kijk dan naar die grote Hogepriester, naar Jezus Christus. Ook vanmorgen komt Hij naar je toe. En Hij zegt: ‘Mijn bloed reinigt je hiervan. Leg al die missers en dat bijbehorende schuldgevoel in Mijn handen. Ik weet er raad mee.’ Ja, en laat het daar dan. Want dan is het weg. Dan ben je ervan verlost! Buut vrij! Ga er niet meer naar vissen. Kijk niet meer om, maar vooruit. Want je krijgt die nieuwe start. Zoals die mensen in de vrijstad, zeker na de dood van de hogepriester. Zo krijg jij een nieuwe start, eeuwige verlossing, dankzij Jezus’ dood en opstanding.
Niet meer omzien, maar vooruitzien. Of zoals het in Hebreeën 9 staat: ‘Heilig voor de dienst aan de levende God.’ ‘Heilig’, dat woord had ook al geklonken bij die vrijsteden. Ze waren heilig, apart gezet, bestemd voor God. En daardoor een vrijplaats, een asielzoekerscentrum voor een ieder die z’n toevlucht bij God zocht.
Zo wil de Here God ons dus ook heiligen. Want die vergeving, die nieuwe start, staat bij Hem nooit op zich. Hij schakelt je vandaaruit in, in zijn dienst. Zodat jij ook zo’n toevlucht wordt, waar mensen terecht kunnen. Bent u dat? En jij? Bereikbaar voor mensen die hun verhaal bij je kwijt willen? Die worstelen met het leven? Die in de hoek zitten waar de klappen vallen? Die met de nek aangekeken worden? Kunnen die bij jou terecht? Met andere woorden: ben je, vanuit die heiliging door Jezus, omdat je weet hoe Hij je toevlucht is, ook een toevlucht, een soort vrijplaats voor anderen?
Zijn we dat als gemeente ook? Voelen mensen zich hier welkom, wie of wat ze ook zijn? Ik moest denken aan een verhaal van de Amerikaanse journalist Philip Yancey. Hij schrijft over een prostituee, die door haar drugsverslaving in een verschrikkelijke neerwaartse spiraal was terechtgekomen. Een hulpverlener vroeg haar: ‘Heb je er aan gedacht om hulp bij een kerk te zoeken?’ ‘De kerk!’, schreeuwde ze, ‘Wat moet ik nou in een kerk? Ze zouden me alleen maar een slechter gevoel over mijzelf geven dan ik al heb!’ Zou ze gelijk hebben? Hoe zou ze zich voelen als ze in onze dienst zou komen? Als ze bij onze kring zou aanschuiven?
In datzelfde boek vertelt die Yancey over een bijeenkomst van de AA, de Anonieme Alcoholisten, die in een zaaltje van hun kerk regelmatig bijeenkwamen. Toen hij een keer zo’n bijeenkomst meemaakte, raakte het hem diep hoe daar iedereen gelijk was, of je nu bankdirecteur of loodgieter was, want ieder kampte met diezelfde demon van de verslaving, sprak dat ook uit: ‘Hallo, ik ben Tom. Ik ben alcoholist.’ Ogenblikkelijk antwoordde iedereen: ‘Hallo Tom!’ Nooit zegt daar iemand: ‘Ik ben die en die en ik was een alcoholist, maar nu ben ik genezen.’ Nee, iedereen daar weet dat-ie, zelfs als-ie geen druppel meer drinkt, een verslaafde blijft. Maar dat zorgt er wel voor dat niemand op een ander neerkijkt, want ze zijn allen van dezelfde lap gescheurd. Iedereen wordt geaccepteerd. Zo zou het in de kerk ook moeten zijn, zegt Yancey. Uiteindelijk zijn we allemaal van diezelfde lap gescheurd, blijven we een zondaar tot onze laatste snik, die geen dag zonder die eeuwige verlossing van Christus kan. Dat maakt je toch mild naar een ander? Dan pas je er toch voor om op een ander neer te kijken, want je kent jezelf… En daarom is toch ieder mensenkind welkom? En dat laten we dan toch merken?! Dan is de gemeente toch ook een soort vrijplaats, waar je welkom bent, inclusief de krassen op je ziel, je missers, je schuldgevoel, je twijfels, maar ook je verlangen naar aanvaarding, naar vergeving, naar een nieuwe start. In Christus vinden we die, want:
In Christus brengt God ons terecht,
Hij blijft zijn schepping trouw;
in Hem bestaat geen heer, geen knecht,
geen man meer en geen vrouw.
In Christus is de muur geslecht
die haat en scheiding bracht,
Hij was als meester aller knecht,
zijn zwakheid was zijn kracht.
In Christus is geen bruin of blank,
geen heiden en geen jood,
Hij is de nieuwe mens, God dank,
de grens aan haat en dood!
In Christus is de minste meer,
wie schulden had, maakt winst,
de slaaf niet minder dan de heer,
de meeste krijgt het minst.
In Christus zal God met ons zijn,
Hij geeft vermoeiden rust,
een vader bij zijn kind in pijn,
een moeder die het kust.
In Christus wenkt een nieuw bestaan:
een stad, versierd als bruid,
met poorten die wijd openstaan
daalt dan de hemel uit!
Amen
zingen Hemelhoog 219:1,3 (lied van ds. Troost, op melodie van Psalm 92)
cantorij zingt Opwekking 789 ‘U leert me lopen op water’
Hanneke Trouborst vertelt iets over de Paasgroetactie aan gedetineerden
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
slotlied Psalm 33:8
zegen
zingen (als gezongen amen) Gezang 456:3
0 Reacties