zingen Gezang 323:1
stil gebed
votum en groet
aanvangstekst ‘Daarom zal Ik haar (= Israël) meelokken naar de woestijn en dan tot haar hart spreken. Daar zal Ik haar wijngaarden aan haar teruggeven, het Achordal maak Ik tot een poort van hoop.’ (Hosea 2:16,17a)
zingen Psalm 106:18,21,22
lezing van het gebod aan de hand van de zgn. Biechtspiegel (hierin vind je de Tien Geboden terug)
Een spiegel, voor persoonlijke bezinning
Waar kan ik in mijn leven van op aan?
Waar ben ik bang voor?
Aan wie behoort mijn hart toe?
Wat betekent de naam ‘God’ voor mij?
Gebruik ik die gedachteloos als ik praat?
Ben ik bang Hem voor anderen te belijden?
Doe ik mij vromer voor dan ik ben?
Gebruik ik de naam van God als een middel
om bovennatuurlijke machten te manipuleren?
Waardoor wordt mijn gebed bepaald?
Door sleur of door behoefte?
Zit er ook dankbaarheid in mijn gebed?
Zelfs voor aanvechtingen?
Waarom bid ik eigenlijk?
Voor de vergeving van mijn zonden?
In nood en in vreugde?
Hoe ziet mijn zondag eruit?
Welke rol spelen de kerkdienst en de maaltijd van de Heer in mijn leven?
Wat zoek ik in de kerk?
Waarin dien ik de gemeente waarvan ik deel uitmaak?
Hoe waardeer ik mijn ouders?
Wie heeft invloed op onze kinderen?
Hoe sta ik tegenover mijn meerderen?
Draag ik mijn eigen verantwoordelijkheid?
Ben ik bereid die van de anderen te aanvaarden?
Gun ik de ander ruimte om te leven?
Ben ik een ellendige, die juist mijn hulp nodig had,
uit de weg gegaan?
Pleeg ik roofbouw op mijn gezondheid?
Besef ik mijn verantwoordelijkheid voor mijn (huwelijks)relatie?
Handel ik daarnaar?
Blijf ik van de (huwelijks)relatie van anderen af?
Ben ik mij bewust dat ik in mijn (huwelijks)relatie of in mijn alleen staan altijd door God gedragen word?
Heb ik achting voor het eigendom van een ander?
Op welke manier kom ik aan mijn geld?
Dient mijn bezit anderen tot vreugde en hulp?
Waar praat ik over?
Over de fouten van anderen?
Over mijn eigen prestaties?
Heb ik iemand verloochend?
Sta ik snel klaar met mijn oordeel over anderen, maar ben ik langzaam om hen te verontschuldigen?
Heb ik aan mij toevertrouwde geheimen bewaard?
Meen ik wat ik zeg
en zeg ik, waar dat nodig is, wat ik meen?
Zorg ik ervoor dat in het leven van de gemeenschap de waarheid het opneemt tegen de leugen?
Ben ik trouw in de voorbede,
juist voor hen met wie ik moeite heb?
Houd ik er rekening mee dat God grenzen stelt die ik niet moet overschrijden:
grenzen aan mijn begaafdheid, aan mijn invloed, aan mijn macht, aan mijn leven?
Heb ik mij aan de onbegrensde aanspraak van God op mijn leven onttrokken?
Ben ik mij bewust, dat ik door de doop toebehoor aan de Heer Jezus Christus?
Laat ik dagelijks God over mij oordelen of rechtvaardig ik mijzelf?
zingen Psalm 32:2
gebed om verlichting met de Heilige Geest
zingen Evangelische Liedbundel 188 Ik stel mijn vertrouwen op de Heer mijn God (a capella, in canon)
kindermoment
Wat heb ik hier bij me? Een appel. Maar met die appel is wat aan de hand. Hij is rot. Daar kwam ik gisteren achter. Ik had een zak appels gekocht. Alweer een week geleden. En eigenlijk was ik vergeten dat ik die zak gekocht had. Ik had ander fruit gegeten: druiven, sinaasappels en mandarijnen. Tot ik gisteren de zak appels zag liggen. Met daarin dus deze jongen. Ik heb hem gauw uit die zak gehaald. Want als je dat niet doet, wat gebeurt er dan met die andere appels? Die worden ook rot.
Weet je, zo is het eigenlijk ook met onze verkeerde dingen. Als je daar niks aan doet, wordt het steeds erger. Stel je hebt ruzie met iemand uit je klas. Als je het niet uitpraat, gaat het steeds verder, dan wordt het steeds rotter. Daarom is het veel beter om het uit te praten, om het weer goed te maken, om elkaar te vergeven.
Zo is het ook naar God toe. Als je fouten maakt, dan is het het beste om vergeving te vragen. Dan gaat die rotte plek weer weg. Maar als je dat niet doet… Tja, dan wordt het steeds rotter. Dat wilde ik jullie vertellen via deze appel.
schriftlezing Jozua 7
zingen Psalm 34:5,6,9
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
‘Deze steenhoop is er tot op de dag van vandaag…’ Zo eindigt ons hoofdstuk.
Stenen die moeten blijven liggen, als herinnering, als gedenkteken. Dat kwamen we eerder tegen bij Jozua: die twaalf stenen bij de Jordaan. De stenen die opgericht waren na die wonderlijke doortocht van Israël door de Jordaan: de Here God maakte een weg waar geen weg leek. Maar hier vertellen die stenen een heel ander verhaal…
‘Ja, zeg maar gerust een gruwelijk verhaal. Dit zijn stenen waar ik me aan stoot, om niet te zeggen: over struikel. Hoe een man, mét zijn familie, wordt gestenigd. De lichamen worden verbrand. Moet zo’n vergrijp, zo’n diefstal, nou zo zwaar gestraft worden? Ik lees toch in de Bijbel over nog een dief: Zacheüs, de tollenaar. Hij wordt vergeven, mag opnieuw beginnen. Maar Achan niet. Deze steenhoop is in feite een anonieme grafzerk. En waarom moet z’n familie mee boeten, inclusief z’n dieren? Wat kunnen die er aan doen?! En dit gebeurt op bevel van God. Wat is dit voor een God, zo hard, zo wreed!’
Ja, het is een donkere bladzijde uit het boek Jozua. Terwijl de bladzijden ervoor zo licht, zo vrolijk waren: die wonderlijke doortocht door de Jordaan en die al even wonderlijke val van vestingstad Jericho. Ja, zulke zwarte bladzijden, zulke contrastverhalen, kom je vaker tegen in de Bijbel. Al direct in het begin. Na dat prachtige scheppingsverhaal is er de zwarte bladzijde van de zondeval. Adam en Eva worden het paradijs uitgezet. Maar ook in het Nieuwe Testament kom je ze tegen, bijvoorbeeld in Handelingen. Na de uitstorting van de Heilige Geest, na al die mensen die tot geloof komen, de eerste christelijke gemeente die ontstaat, die groeit, waar zo’n diepe verbondenheid is, er daar opeens die zwarte bladzijde van Ananias en Saffira, die de apostelen en ten diepste de Heilige Geest bedriegen. En ook daar is God rigoureus: Ananias en Saffira vallen dood neer.
Waarom deze reactie van God? Waarom zijn rigoureuze reactie bij Achan? Omdat het geen ‘poppenzonde’ betreft, zoals Luther dat noemde. Nee, het eerste vers van ons teksthoofdstuk noemt de reden voor Gods rigoureuze reactie: ‘Maar Israël schond de ban.’ Dit is niet zomaar iets. Dit is heel ernstig. De Here God had het na de verovering van Jericho expliciet gezegd: ‘Maar op de stad en alles wat erin is, rust de ban van de HEER: ze is onvoorwaardelijk aan de HEER gewijd (…) al het zilver en het goud en alle voorwerpen van koper, brons en ijzer zijn aan de HEER gewijd; alles gaat naar de schatkamer van de HEER,’ oftewel dat is voor het heiligdom bedoeld. Hiermee wordt uitgedrukt dat het beloofde land ten diepste niet van Israël zelf is, maar van God. Het is dus niet bedoeld om leeg te roven voor eigen gewin. Israël moet er op vertrouwen dat God voor hen zal zorgen, en dat ze niet hun vertrouwen moeten stellen op zilver en goud, op geroofd goed. God wil een volk dat Hem toegewijd is, op Hem vertrouwt, en zich aan het verbond houdt: dankbaar en heilig.
Maar nu heeft iemand zich toch aan die goederen van Jericho, die onvoorwaardelijk aan de HEER gewijd waren, vergrepen! Hij heeft het gestolen, dus eigenlijk gestolen van God. Dat is ernstig, heel ernstig! Dat ook verder reikt dan Achan alleen. Ons hoofdstuk begint namelijk met ‘Maar Israël schond de ban.’ En God spreekt tegen Jozua in vers 10: ‘Israël heeft gezondigd. Zij (meervoud!) hebben de regels van het verbond overtreden. Zij hebben gestolen. Zij hebben dat verdoezeld.’ Het raakt dus heel het volk. Het betreft het hele volk!
Terwijl het toch om de actie van één persoon ging: Achan. Waarom wordt het hele volk daar dan voor verantwoordelijk gesteld? Dat is voor ons moderne mensen misschien lastig te verteren. Wij zweren bij hoofdelijke aansprakelijkheid, persoonlijke verantwoordelijkheid. Het individu voor alles. En hier wordt die ernstige zonde van die ene het hele volk aangerekend. Raar!
Ja, zo kijken wij 21e eeuwse mensen ernaar. Maar die Achan is niet zomaar iemand. Niemand krijgt een langere introductie in het boek Jozua dan juist hij, vers 1: ‘Achan, een zoon van Karmi, die een zoon was van Zabdi, de zoon van Zerach, en hij was afkomstig uit de stam Juda.’ Juda, de belangrijkste stam uit Israël. Juist daar is het misgegaan. Die ene persoon Achan is dus niet los te zien van zijn verband, van zijn familie, van zijn stam, van zijn volk.
Toch kennen wij dat ook wel. Bijvoorbeeld als het Nederlands elftal speelt. Dan hebben we het over ‘Oranje’, of over ‘Nederland.’ Die elf spelers representeren ons. En toen Arjen Robben alleen op de Spaanse keeper afging in de WK-finale van 2010 en helaas tegen diens uitgestoken teen aanschoot en Nederland niet won, toen verloren ‘we’… En als het over de bestrijding van de misdaad gaat, dan zijn we blij als niet alleen de ‘kleine jongens’ worden opgepakt, maar juist de kopstukken. Juist zij staan symbool voor die hele misdaad.
Zo is het hier ook met Achan. Diens zonde, het schenden van de ban, het stelen van God, – juist op dit cruciale moment, bij de intocht in het beloofde land – dat raakt het hele volk. Sterker nog, het is als een virus dat ook anderen aantast. Neem die verspieders, die naar Ai gestuurd worden, de volgende vijandelijke stad. Ai is een veel minder grote stad. De verspieders onderschatten die, overschatten de kracht van Israël, maar het ergste: ze betrekken de Here God er niet bij. Zijn naam noemen ze niet. Ze stellen voor om met een paar duizend man de strijd aan te gaan in plaats van met het hele leger. Het wordt een blamage. Het leger van Ai jaagt hen op de vlucht en er vallen ettelijke doden onder de Israëlieten. Deze onverwachte nederlaag maakt het volk radeloos: ze zien het totaal niet meer zitten.
Ook Jozua’s reactie getuigt niet van vertrouwen. Zeker, hij wendt zich wel tot God. Hij ligt tot de avond, in gescheurde kleren, met stof over z’n hoofd, voor de ark van God. Maar daar laat hij vooral één lange klacht horen, waarbij hij eigenlijk God de schuld geeft van deze nederlaag. Hij rept met geen woord over Israëls eigen schuld. Het virus heeft ook Jozua te pakken… Het virus om God niet meer te vertrouwen is blijkbaar besmettelijk, gemeente…
De reactie van God op Jozua’s klacht is nuchter: ‘Sta op! Wat ligt je daar nu op de grond! Israël heeft gezondigd.’ God doet ook de ernst van de zonde uit de doeken: het overtreden van het verbond, het vergrijpen aan wat aan God toebehoorde. En het is ook nog eens heimelijk gebeurd. Het is verdoezeld. Dit alles is de reden waarom Israël nu verzwakt is, een prooi werd van Ai. En dit zal telkens weer gebeuren als dit niet openbaar komt, als de gestolen goederen niet bovenwater komen, als de dader niet wordt aangewezen. ‘Anders zal Ik jullie niet meer bijstaan…’ Dat laatste is een verschrikkelijk oordeel. Want als God hen niet meer bijstaat, zijn ze reddeloos verloren, dan verliezen ze elke strijd.
Ja, deze zonde is als een kwaadaardig gezwel. Dat moet worden verwijderd, anders zaait het uit, met alle gevolgen van dien. Dan treft het ook de volgende generaties. Had God dat ook niet gezegd in de Tien Geboden dat Hij tot in het vierde en vijfde geslacht de ongerechtigheid van de voorvaderen zal bezoeken. Zo’n doorwerking kan de zonde hebben, gemeente.
Als er thuis bijvoorbeeld een sfeer is van negativiteit, van afwijzing, van alle nadruk op wat niet goed gaat, er weinig tot geen liefdevolle aanvaarding en waardering zijn, dan is de kans groot dat kinderen later ook zo met hun kinderen omgaan, want het is de giftige sfeer die ze zelf hebben ingeademd. En die werkt door.
Over doorwerking gesproken… Als je de kerkgang laat versloffen, die uiteindelijk helemaal loslaat, dan moet je goed beseffen wat dit betekent voor je kinderen en kleinkinderen, enz. Die horen er niet meer van, die ademen daar niet meer in, althans, niet thuis, niet in de kerk. En in een geseculariseerde samenleving als de onze is de kans heel groot dat ze er dan weinig tot niets meer van het geloof meekrijgen. En het is weg. Zonde is dat. Ja, echt zonde! Die dus uitgezaaid is. Tot in de volgende generaties.
Je ziet het ook in hoe wij met de aarde omgaan, met het klimaat. Dat sieraad zoals deze geschapen kosmos is, hebben wij verwaarloosd en dat werkt door. Dat kan de toekomst van de volgende generaties verzieken. Bijzonder dat juist de volgende generatie hier de afgelopen week met die demonstratie voor het klimaat aandacht voor vroeg. Mij vielen de cynische reacties van volwassenen op. Maar het zijn kinderen! Laten we hun signaal serieus nemen!
En laten we het inderdaad dicht bij onszelf houden. Ja, ook in je eigen leven kan de zonde uitzaaien. Kijk maar naar Achan. Hij ziet in Jericho een aantal dingen liggen: een prachtige mantel, een paar kilo zilveren munten en een goudstaaf van een halve kilo. Hij kan er zijn ogen niet vanaf houden, en steelt het dan. Het begint met de begeerte. Het is de oerzonde. Begon het daar immers niet mee bij Adam en Eva: ze begeerden die vrucht aan de boom, maar ze begeerden vooral ook als God te zijn.
De begeerte leidde bij Achan tot diefstal en vervolgens tot verdoezeling: hij had de gestolen waar in z’n tent verstopt. En zelfs toen Achan zag hoe zijn zonde zoveel verstoorde en verziekte, als een virus om zich heengreep, bleef hij zwijgen. Die ene zonde van de begeerte zet dus een kettingreactie in gang.
Is dat niet herkenbaar? Hoe een zonde van het één tot het ander leidt. Hoe het je relatie met de ander, met God, met jezelf echt kan verzieken. En zolang je er niet mee voor de dag komt, ettert het door. En de Here God is er in ons tekstgedeelte van vanmorgen helder over: als je daarin volhardt, breekt het je relatie met Hem. Uiteindelijk laat Hij je dan ook aan je lot over. Verschrikkelijk.
Daarom moet die zonde weggesneden worden, als een kwaadaardig gezwel. De manier waarop het bij Israël, bij Achan, gebeurt, roept vragen op. Ook deze: kan God de schuldige niet direct aanwijzen? Hij is toch de Alwetende? Zeker, maar door deze wijze als een soort trechter – eerst de stam, dan de familie, dan het familiehoofd en dan pas Achan – door deze wijze krijgt Achan telkens de gelegenheid om naar voren te stappen en te zeggen: ‘Ik ben het. Ik heb de ban geschonden. Ik heb gestolen van wat van de HEER is.’ Maar dat doet hij niet. Hij blijft volharden in z’n zwijgen. Uiteindelijk wordt hij aangewezen.
Ontroerend trouwens hoe Jozua vervolgens Achan aanspreekt (19): ‘Kom, Achan, eerbiedig de HEER, en leg voor Hem een bekentenis af. Zeg me wat je hebt gedaan. Houd het niet voor me verborgen.’ Jozua moedigt aan om eindelijk eerlijk en open te zijn. Helemaal niet vanuit de hoogte. Niet bot, maar vol bewogenheid. met verdriet in zijn stem. Het is vaderlijk. Je hoort de vriendelijke aandrang. Want als Achan blijft volharden in z’n zwijgen, blijft die doem op het volk liggen. En dan belijdt Achan z’n zonde, hij vertelt hoe het gegaan is, met het zien, het begeren en het daadwerkelijk ontvreemden van wat van God is. Hij vertelt ook waar het ligt in z’n tent.
Het wordt gehaald en voor de ark neergespreid, dus weer aan God aangeboden. Vervolgens wordt de straf voltrokken: de steniging, en verbranding. Ik zei al: het verhaal roept zoveel vragen op. Ook deze: waarom is er geen vergeving voor Achan? Of er geen vergeving was, durf ik niet te zeggen. Daarover straks meer. Maar eerst die straf… Bij rechtspraak hoort ook straf, vergelding. Iemand die een misdaad gepleegd heeft, wordt daarvoor gestraft. Ik moest denken aan die dominee die vorig jaar door een pianostemmer zwaar mishandeld werd. Zo zwaar dat ze blijvend gehandicapt raakte en arbeidsongeschikt. Verschrikkelijk. Die dominee vergaf de dader. Ontroerend, maar tegelijk voelde het voor haar in de rechtszaal ook als rechtvaardig dat de rechter hem veroordeelde, en dat hij straf kreeg.
Zo is het met Achan ook. Hij krijgt de doodsstraf. Die was er nu eenmaal in die tijd, in die situatie. Ik zeg bewust: daar en toen. We hoeven daar ook niet naar terug. Maar betekent dat ook dat Achan door God eeuwig gestraft is? De rabbijnen leggen hun vinger bij het woordje ‘vandaag’ in vers 25, waar Jozua tegen Achan zegt: ‘Daarom zal de HEER jou vandaag in het ongeluk storten.’ Dat is z’n straf, de doodsstraf inderdaad. Maar dat wil dan toch niet zeggen dat God hem niet genadig is voor de eeuwigheid?! Hij heeft z’n zonde immers beleden. Ach, laten we dat, en zoveel andere gevallen, maar aan de Here God overlaten. Hij alleen is werkelijk rechtvaardig én barmhartig.
In ieder geval: de straf van Achan bevrijdt Israël van de ban die op hen lag. Eigenlijk is Achans dood een offer voor Israël, waardoor het volk verder kan. Is dit in al z’n gruwelijkheid niet een heenwijzing naar Jezus Christus, die dé straf op de zonde op zich nam? Alleen was Hij zelf niet schuldig. Heeft Hij niets verkeerds gedaan. Maar Hij werd tot zonde gemaakt, droeg vrijwillig de straf die ons de vrede brengt. Ja, werkelijk vrede. Dat bracht dat offer van Achan niet voorgoed. Want na hem kwamen er weer anderen die de fout ingingen. Het hele Oude Testament laat wat dat betreft een repeterende breuk zien. En laten we wel wezen: dat is bij ons niet anders. Want ook wij gaan vaak genoeg voor de bijl door de begeerte, of door andere zonden. Voelde je dat vanmorgen niet toen je in die biechtspiegel keek? En daarom hebben we die Ene nodig, die echte vrede brengt, die al deze zonden werkelijk verzoent, in Wie we ware vrijspraak vinden, die ons helemaal reinigt: dé Jozua, Jeshoeah, Jezus Christus.
Daar ligt die steenhoop in het dal van Achor. Letterlijk betekent die naam ‘doemdal.’ Daar kwam de doem, die op Israël drukte, op Achan terecht.
We komen dat dal nog een keer in de Bijbel tegen. Bij de profeet Hosea. We begonnen er de dienst mee. Daar spreekt de profeet tot het volk dat in ballingschap is gegaan, de ballingschap die als een woestijn voelt. Over ‘doem’ gesproken. Maar juist daar zal God weer tot het hart van z’n volk spreken, zegt Hosea. En dan komt het: ‘Het Achordal maakt de Here God tot een poort van hoop.’ Want door het oordeel heen, door die doem heen, gaat het de Here God om een nieuwe start. Israël ontdekte het bij Jozua, hardhandig, maar toch. Israël bij Hosea hoorde het. En wij mochten het vanmorgen ook horen: ‘Vertrouw niet op jezelf, op goud en goed, maar vertrouw op de Heer. En als het misgegaan is tussen jou en God, blijf daar niet mee lopen, want dan is het als een gezwel dat uitzaait, dat zoveel kapotmaakt. Nee, belijd het, en omarm in geloof Christus, die al je schuld verzoenen wil. Door Wie je een levende hoop bent.
Ik moest denken aan mijn vorige gemeente. Daar was in de aanloop naar een nieuwe wijkgemeente het nodige niet goed gegaan. Mensen hadden dingen gezegd en gedaan die anderen diep geraakt en gekwetst hadden. Voordat we verder gingen met de realisering van die nieuwe wijkgemeente, was er een verzoeningsavond. We kwamen met de betrokkenen bij elkaar. Mensen beleden elkaar hun zonden, vroegen om vergeving. Emotioneel was het. Pijnlijk, maar ook helend. De dominee die het leidde, vroeg het om het op een brief te schrijven en deze dicht te vouwen. Die brieven werden op een ruwhouten kruis geprikt. We knielden bij dat kruis en baden om vergeving en dankten voor de verzoening in Christus, dankzij zijn offer aan het kruis. De brieven werden er door de dominee vanaf gehaald. Hij zou ze thuis verbranden. Als uiting dat die schuld echt weg was.
Zo werd het een nieuw begin, een poort van hoop.
Ja, gemeente dat kan nog steeds. Ook in uw, jouw en mijn leven. Die steenhoop vertelt ons niet alleen van de verwoestende macht van de zonde, van dat virus, maar ook van een nieuwe start, van een poort van hoop. Dankzij Christus. En dat scheelt een hoop. Dat scheelt alles. Dat geeft vaste hoop. Amen
zingen Gezang 463
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
slotlied Gezang 323:7,8
zegen
Verhelderende uitleg over een moeilijk hoofdstuk uit de Bijbel.