zingen           Psalm 100:1,3

stil gebed

votum en groet 

openingstekst        ‘Laat de hemel verheugd zijn, de aarde juichen, de zee bruisen en alles wat daar leeft. Laat het veld verblijd zijn en alles wat daar groeit, laten alle bomen jubelen voor de HEER, want Hij is in aantocht.’ (Psalm 96:11-13a)

zingen           Gezang 125:1,4

voortzetting heilig avondmaal

aan tafel werd gelezen Jesaja 2:3b-5 en gezongen Gezang 117:7

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezing 1           Psalm 24

zingen           Psalm 24:1,2,3

schriftlezing 2         Filippenzen 2:1-11

zingen           Psalm 24:4,5

verkondiging   Thema: ‘Intochtslied’

Gemeente van Jezus Christus,
Het eerste lied in de kerkdienst wordt nog wel eens het ‘intochtslied’ genoemd. Op de keper beschouwd is dat een beetje vreemde benaming, want als we dat lied zingen, zitten we al in de kerk! Niemand doet er dan intocht…
In de kerk van mijn jeugd in Waddinxveen was dat anders: bij het eerste lied, het intochtslied dus, kwam de kerkenraad binnen. Vooral in de Bethelkerk vond ik dat als kind prachtig. Dat is namelijk een lange rechthoekige kerk. Van achteruit, door het middenpad, kwamen dan die kerkenraadsleden met hun zwarte pakken naar binnen, met als laatste de dominee. Terwijl zij binnenkwamen en dat lange eind naar voren liepen, zongen wij het intochtslied. De dominee, en de kerkenraadsleden vóór hem, zongen mee (uit hun hoofd!). Zo was het echt een intochtslied…

Psalm 24 is eigenlijk ook een soort intochtslied. Het is van David. De oorspronkelijke setting lijkt te liggen in die keer toen David de ark van Silo naar Jeruzalem bracht. De ark was die gouden verbondskist uit het heiligdom. Dat gebeuren heeft zich later nog meermalen herhaald: als die ark bijvoorbeeld meegenomen werd in tijden van oorlog, als teken van Gods aanwezigheid. Maar dan kwam die ark ook weer terug naar de tempel in Jeruzalem. Mensen liepen daar in drommen achteraan. De weg ging omhoog, want de tempel lag op de berg Sion. Die opgang naar Gods huis was zelf al een soort liturgie: er werd gezongen, en er werden teksten gereciteerd. In die liturgie had Psalm 24 ook een plek.
Die Psalm begint met een prachtige lofprijzing op de Here God, die de Schepper is van de aarde en zodoende ook de Eigenaar. Intussen is men aangekomen bij de voet van de berg Sion. En daar klinken de woorden uit vers 3 en verder. Het blijkt een soort dialoog te zijn, van vraag en antwoord; verschillende groepen zingen elkaar toe. Die beurtzang wordt geopend door het volk, dat achter de ark aan komt: ‘Wie mag de berg van de HEER bestijgen, wie mag staan op zijn heilige plaats?’ Blijkbaar kun je niet zomaar de tempel in. Het is immers wel een heilige plaats. Dat vraagt om een bepaalde voorbereiding en vooral om een bepaalde gesteldheid. Dat blijkt ook wel uit het antwoord, dat gezongen wordt door de priesters: ‘wie reine handen heeft en een zuiver hart, zich niet inlaat met leugens en bedrieglijk zweert.’ Diegene mag de berg van de HEER bestijgen en het heiligdom in. Het gaat daarbij om het hart, dus de innerlijke gesteldheid. Is die zuiver? Is die dus integer? Maar ook hoe dat vervolgens zich uit in daden: zijn de handen rein, de daden dus conform Gods wil? En hoe ga je om met de waarheid? Sta je daar voor? Ga je daar voor? En laat je je niet in met leugens? Span je God niet voor je karretje, want dat doe je, als je, al zwerende, Gods naam in de mond neemt, maar dat doet voor je eigen zaakjes die niet door de beugel kunnen. Dit wil trouwens niet zeggen dat alleen zondeloze mensen de tempel binnen mogen. Nee, dan zou het daar bijzonder rustig worden… Het gaat wel om mensen die zich bewust zijn van hun eigen kleinheid en met God willen leven, vanuit hun hart, dat zich ook vertaalt in hoe ze omgaan met anderen en de waarheid in het bijzonder. Kortom: die met de HERE God rekenen, in alles. Zij zijn welkom. Sterker nog: zij krijgen ook een geweldige belofte, die hun wordt toegezongen door diezelfde priesters in vers 5: ‘zegen zal hij ontvangen van de HEER en recht verkrijgen van God, zijn redder.’ Gods zegenende handen om je heen en zijn recht waardoor je staande blijft; wat wil een mens nog meer?! En dan ben je ook niet de enige gelukkig, want in vers 6 blijkt het een heel volk te zijn: deelgenoten van dat heil van God, dat je krijgt, als je Hem zoekt en Hem in je leven betrekt.
Ik kan me voorstellen dat die mensen achter de ark steeds blijer en verwachtingsvoller worden, als ze zo naar boven gaan en het heiligdom zien liggen. Intussen zijn ze bij de poorten daarvan aangekomen. Daar staan ze, achter de ark, achter koning David die de ark het heiligdom wil binnenbrengen. Ze zingen: ‘hef, o poorten, uw hoofden omhoog, verhef u, aloude ingangen: de koning vol majesteit wil binnengaan.’ Vanachter de poorten roepen andere priesters: ‘wie is die koning vol majesteit?’ De mensen kijken naar David. En hij kijkt naar zichzelf. Hij is dit keer in zijn onderkleed. Hij heeft voor de ark uit gedanst. Zijn hoofd gloeit van inspanning en verrukking. Op dat hoofd geen kroon dit keer. Nee, die koning vól majesteit is hij niet. Hij is ook maar een mens, een feilbaar mens; dat is al gebleken en dat zal opnieuw gaan blijken. Daarom zingt hij samen met het volk, uit volle borst, en je ziet ze omhoog wijzen: ‘De HEER, machtig en heldhaftig, de HEER, heldhaftig in de strijd.’ Híj is die koning vol majesteit! En daarom zingen ze nog een keer: ‘hef o poorten, uw hoofden omhoog.’ Plechtig en poëtisch gezegd bedoelen ze dat die ingang te klein is voor deze machtige en heerlijke God. De bovendorpels moeten verhoogd worden, de poorten wijder gemaakt; ze zijn te klein voor de Here God. Hij die zelfs de koning, de HEER, is van de hele aarde, hadden ze al in het begin van de Psalm gezongen…

Intussen blijkt dit intochtslied dus niet alleen te gaan over de intocht van mensen in Gods huis, maar ook over de intocht van God zelf in datzelfde heiligdom. Wat dat laatste betreft: dat klinkt natuurlijk best vreemd, als je beseft dat God de Schepper is van alles, dat heel de aarde van Hem is; dat Hij dan zou verkeren in zo’n aards huis als een tempel of nu een kerk… Bovendien woont Hij toch in ons hart?!
Zeker, maar het één sluit dus het ander niet uit. Psalm 24, maar ook talloze andere Psalmen en verdere Bijbelgedeelten laten zien, dat de Here God er voor kiest om in zo’n heiligdom zijn volk te ontmoeten. Toen in de tempel en nu in de tempel die zijn gemeente vormt en de kern van dat gemeente-zijn: de kerkdienst. Daar wil God zijn volk ontmoeten. Dat is geen vanzelfsprekendheid, laat staan een automatisme. En dat vraagt van ons ook wel wat. Niet voor niets wordt die vraag in vers 3 gesteld: ‘wie mag staan op Gods heilige plaats?’ En vervolgens worden daar een aantal voorwaarden genoemd. We hoorden het.

‘Maar wacht eens… Je mag toch komen zoals je bent?! Iedereen is toch welkom in het huis van God?! We gaan de drempel toch niet nog hoger maken?! Het is toch een openbare eredienst, voor iedereen vrij toegankelijk?!’
Zeker, maar tegelijk is het ook goed en nodig om te beseffen dat de kerk een godshuis is, dat we hier de Here God zelf mogen ontmoeten. En dat is niet zomaar wat. Dat is een groots en diep gebeuren, wat ons helemaal vraagt en ook bevraagt… Kan ik Hem ontmoeten en kan Hij mij ontmoeten? Dat is toch ook een kant van de adventstijd? Niet voor niets is één van de eerste adventsliederen in ons Liedboek: ‘Hoe zal ik U ontvangen?’ Advent is ook de tijd van verootmoediging, van verstilling. Stil worden voor God, andere stemmen laten zwijgen en zijn licht over je leven te laten vallen: wie ben ik? Waar is mijn hart mee gevuld? Waar maak ik me druk om? Hoe ga ik om met de waarheid? Is mijn leven reclame voor God? (om het maar eens modern te zeggen)
En als advent betekent dat Hij komt, of met de woorden van deze Psalm: dat Hij hier binnengaat, dat Hij intocht doet: wie is Hij dan? De Psalm tekent Hem groots en indrukwekkend: Hij is de Schepper; door Hem staat de aarde vast, van Hem is heel de aarde. Hij is de HEER, die er altijd was en zal zijn, maar ook die erbij is. Hij is machtig en heldhaftig in de strijd. Met Hem valt niet te spotten. Geen tegenstand is Hem te groot. Hij is de HEER van de hemelse machten. Daarom moeten die bovendorpels ook spreekwoordelijk omhoog. Die poorten zijn immers veel te smal voor zijn grootheid en majesteit. Ja gemeente, laten we niet denken dat wij Hem kunnen bevatten, in kaart kunnen brengen; laat staan Hem opsluiten in onze denksystemen en precies weten wat Hij overal van vindt – voor je het weet, spannen wij Hem voor ons karretje. Hij is God. Hij is machtig, heerlijk en vol majesteit. Wij kunnen alleen maar ootmoedig voor Hem buigen en zwijgen in aanbidding. En verbijsterd zijn over het ontzagwekkende wonder dat deze God, deze HEER, met ons wil omgaan, dat ook Hij intocht doet in de kerk, in de kerkdienst.

Laten we in stilte daar nu een moment over nadenken en Hem aanbidden…

Over advent gesproken: Psalm 24 is ook een echte adventspsalm. Met name dat laatste gedeelte, waarin het gaat over de koning vol majesteit die binnengaat, is betrokken op de Here Jezus Christus. Op zijn komst in deze wereld. Alleen was die wel anders dan de Psalm hier letterlijk beschrijft. Jezus kwam deze wereld niet binnen bij de tempeldeuren, vol heerlijkheid. Nee, Hij kwam de wereld binnen achter een staldeur, in een kribbe: vol armoede en schamelheid. Het was geen opgang, maar juist een weg naar beneden. Niet voor niets lazen we vanavond ook Filippenzen 2, dat prachtige, maar ook aangrijpende gedeelte over Jezus’ vernedering. Dat Hij de hemelse heerlijkheid van God verliet om mens te worden en uiteindelijk de weg van de ultieme vernedering naar het kruis ging en daar een slavenexecutie onderging. In onze plaats, om ons te verhogen, zodat wij van slaaf van de zonde juist kind van God mogen worden. Die kostelijke ruil bewerkte Christus voor ons. Dat werpt ook weer een nieuw licht op die woorden uit vers 3 tot en met 5 uit de Psalm, die voor ons gevoel zo strenge woorden, woorden die ook als een spiegel werken: wie kan daar aan voldoen? Wiens hart is zuiver en wiens handen zijn rein? Die van Jezus dus! En in en door Hem zijn ook wij rein en zuiver. Door die kostelijke ruil. En door die genade mogen wij hier vrijmoedig binnengaan, gaat de poort naar God, de toegang tot Hem, wijd open. Ik zie een poort wijd open staan. Of zoals een ander lied verwoordt:

Door uw genade, Vader,
mogen wij hier binnengaan.
niet door rechtvaardige daden,
maar door het bloed van het Lam.

U roept ons in uw nabijheid
en dankzij uw Zoon;
dankzij het bloed dat ons vrijpleit
komen wij voor uw troon.

Ja, zo wordt ‘door Christus de Psalm verdiept en in Hem meer waar’, zoals de theoloog Noordmans zo treffend zegt. En dat moet de Psalm dan ook voor ons doen, voegt hij er dan aan toe.
Daarvoor neem ik u in gedachten mee naar de Geboortekerk in Bethlehem. Die kerk daar is vol pracht en praal, op het protserige af. Maar daar gaat het me nu niet om, wel om de ingang (dat past ook wel bij het intochtslied van vanavond…) Die ingang van die Geboortekerk is nogal laag en behoorlijk klein, zeker voor zo’n grote kerk. Dat was oorspronkelijk niet zo. Maar omdat ze in vroeger dagen bang waren dat ridders te paard zo naar binnen konden en daar de boel kort en klein konden slaan – dat gebeurde namelijk nog weleens in kerken – hebben ze toen die grote ingang voor een deel dichtgemetseld en is ze veel lager en smaller geworden. Een paard kan er zeker niet meer door. Nee, je moet echt bukken om naar binnen te gaan. En dat is veelzeggend…

Wil je bij die koning komen en bij Hem horen; bij Hem die gekomen is en komen zal, de Here Jezus Christus, dan zal je zijn gezindheid moeten hebben, schrijft Paulus in datzelfde Filippenzen 2: ‘laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had.’ En dat is dus kunnen bukken: figuurlijk, of beter: geestelijk. Door de knieën kunnen gaan. Paulus omschrijft het verder: ‘bescheiden zijn, een ander belangrijker achten dan jijzelf.’ Niet op je strepen blijven staan. Niet willen heersen over een ander. Niet koste wat kost jouw zin en mening aan een ander opdringen. Kunnen wachten. Kunnen geven. Kunnen ontvangen. Kunnen luisteren. Kunnen dienen. Nee, dat alles heb je niet zomaar en doe je ook niet zomaar. Het is ook de gezindheid van Christus! Maar deze is te ontvangen en te leren. Als je bukt. Als je knielt bij Hem: de Koning-knecht, die kwam om te dienen, die zich als geen ander vernederde. En juist zo verhoogd werd. Dat is de belofte, die we meekrijgen, ook vanuit de Psalm: zo’n leven is tot zegen. Voor anderen en ook voor jezelf.
Die heilzame gezindheid mogen we bij Hem en hier in zijn huis leren. Om daarmee de kerkdeuren ook weer door te gaan, naar buiten. Want inderdaad, Gods wereld is groter dan alleen die heilige ruimte van zijn huis. Van Hem is heel de aarde. En Hij wil overal gediend worden. Niet alleen hier, maar ook buiten. Niet alleen op zondag, maar ook morgen en de hele week. Juist in die gezindheid van Christus, in onze handel en wandel, waarbij Hij door zijn Geest in ons woont en wij zijn liefde mogen uitdelen. Laten we daarom bidden:

Heer Jezus,
wij willen uw leerlingen zijn.

Leer ons
minder te praten
om meer te zeggen,

de kunst van het zwijgen
om meer te verstaan,

stilte te vinden
om tegenwoordigheid van Geest te ervaren. 

Leer ons
aan uw voeten te zitten
om uw taal in te drinken, 

brood te ontvangen
om ronduit te delen,

vergeving te vinden
om vergeving te schenken. 

Leer ons
onze handen te vouwen
om uw kracht te ervaren,

onze ogen te sluiten
om zicht te krijgen, 

liefde te zien
om liefde te zijn.

(een gebed van Jaap Zijlstra)

Amen

zingen           Gezang 120:1,3,4

dankgebed en voorbede 

inzameling van de gaven

slotlied          Evangelische Liedbundel 174:1,3

zegen