zingen           Psalm 81:1,2 ‘Jubel God ter eer’

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘Mijn plannen zijn niet jullie plannen, en jullie wegen zijn niet mijn wegen – spreekt de HEER.’ (Jesaja 55:8)

zingen           Psalm 81:4,9 ‘God heeft ons gezegd’

voortzetting heilig avondmaal

aan tafel werd gelezen Jesaja 25:6-9 en gezongen Hemelhoog 523 (als gezongen geloofsbelijdenis) 

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

schriftlezing                                    Romeinen 11:16-36

zingen           Psalm 115:1,5 ‘Niet ons, o Heer, niet ons zij eer gewijd’

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Ergens in een winkelcentrum in Berlijn hangt een enorme installatie met de naam ‘Die Uhr der fliessenden Zeit’. Een gekleurde vloeistof zie je van boven naar beneden gaan door allerlei kronkelige buizen om aan de andere kant vervolgens ook weer de weg naar boven te gaan. Erachter gaat een grote slinger heen en weer in een zeer gelijkmatig tempo. Het is een waterklok. Tot op de minuut nauwkeurig is te zien hoe laat het is. Maar wat ik nog fascinerender vind, is dat dit altijd doorgaat, zonder elektriciteit: een eeuwigdurende beweging van boven naar beneden en weer terug. Onwillekeurig denk je dan aan zo’n tekst uit ons Bijbelgedeelte van vanavond: ‘uit Hem, door Hem en tot Hem.’ Maar met wel een cruciaal verschil: ooit heeft iemand die waterklok ontworpen. Ooit heeft iemand die vloeistof erin gegoten en is de slinger in beweging gezet. Maar God zelf is niet geschapen. Hij kent geen begin (en geen einde). Hij is eeuwig.

Toch is die gedachte aan dat gedeelte uit Romeinen 11 hierbij niet vreemd. Juist ook omdat die vloeistof niet in een mooie rechte lijn stroomt, maar juist door allerlei kronkelingen heen. Is het zo met Gods wegen ook niet zo?! Zijn wegen, zijn handelen in deze wereld, in de geschiedenis, in ons eigen leven: dat zijn voor ons gevoel toch ook vaak genoeg kronkelwegen, omwegen, die we niet altijd kunnen plaatsen, die we niet altijd begrijpen. Of zoals Paulus het uitroept: ‘Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen!’

Het is de apotheose van die drie lange hoofdstukken waarin Paulus schrijft over de plaats van Israël in Gods plan en de relatie tot de heidenen, de niet-Joden. In vers 28 zit eigenlijk alle spanning daarvan geperst, een paradoxale spanning: ‘Omwille van u zijn zij (dat zijn de Joden) Gods vijanden geworden door het evangelie af te wijzen, maar toch blijven ze Gods geliefden omwille van de aartsvaders, die Hij heeft uitgekozen.’ Of zoals het in een andere vertaling letterlijker is weergegeven: ‘Zij zijn naar het evangelie vijanden om uwentwil, naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil.’ Vanwege het evangelie zijn ze Gods vijanden. Dat is scherp gezegd, maar dat heeft wel alles te maken met de reactie van het grootste deel van de Joden op het evangelie, op de kern van het evangelie: Jezus. Hem hebben ze niet aanvaard als Messias. Integendeel, Hem hebben ze verworpen. Jezus zelf leed daaraan, maar ook zijn volgelingen, zoals dus Paulus. Het doet hem groot verdriet dat zijn volksgenoten in overgrote meerderheid ‘nee’ hebben gezegd tegen Jezus en zijn redding. Zoals het iedere christen pijn zou moeten doen als hij merkt dat het Joodse volk, dat zoveel van God gekregen heeft, het allermooiste en allerbelangrijkste geschenk, Jezus, niet aanpakt maar weigert.

Maar over kronkelwegen gesproken. Hierdoor maakte het evangelie zeg maar een bocht en kon het aan de heidenen worden verkondigd. Omdat Israël grotendeels er geen gehoor aan gaf, ging God met zijn geschenk naar de niet-Joden. In vers 11 staat het heel pregnant: ‘Door hun overtreding konden de andere volken worden gered.’ Is dat een kronkelweg of niet?! De ene overtreding leidt tot de redding van anderen. Maar laten die andere volken; – de gojim, zoals ze in het Hebreeuws heten, de heidenen – laten die zich op hun beurt niets verbeelden. Laten ze niet trots en hoogmoedig worden en denken dat zij nu de plaats van Israël hebben ingenomen. Daar schrijft Paulus met name over in dat elfde hoofdstuk van zijn brief. Als heidenen – en dat geldt dus ook voor u en mij, wij zijn immers allemaal niet-Joden – als heidenen zijn wij wilde takken die op de edele olijfboom worden geënt. Maar het zou toch waanzin zijn als die takken zich beter zouden voelen dan die oorspronkelijke, dan dat wat hen draagt! Paulus’ punt is helder: Israël blijft Gods volk. Ondanks hun verwerping, hun vijandschap vanwege het evangelie, ondanks dat blijft God ze liefhebben. Waarom? Vanwege zijn verkiezing. Hij heeft ze uitgekozen. Bij Abraham is dat begonnen, de stamvader van Israël. En Gods uitverkiezing is geen bevlieging, zoals dat bij ons mensen zo vaak gaat, die dan ook weer zo voorbij kan zijn. Mensen kunnen elkaar zo laten vallen. Maar God is anders, vers 29: ‘de genade die God schenkt, neemt Hij nooit terug, wanneer Hij iemand roept, maakt Hij dat niet ongedaan.’ Wat een geweldige woorden zijn dit toch: hier kun je je zo aan optrekken. Hier zit zoveel vastheid in. Dit is echt zo’n steen waar je op kunt staan in het moeras van het leven, te midden van alle twijfels en aanvechtingen: Hoe ik me ook voel, wat ik ook gedaan heb, God neemt zijn genade niet terug, waar Hij in mijn leven aan begonnen is, maakt Hij niet ongedaan.
Maar terug naar Israël: God blijft ze dus liefhebben, vanwege zijn eigen keuze, vanwege zijn belofte aan Abraham gedaan. Hij is met Israël begonnen en Hij zal ermee eindigen. Prachtig staat dat in vers 25 en 26. Als de andere volken zijn toegetreden – dus als het aantal heidenen dat tot geloof komt, genoeg is – dan zal Israël worden gered. Want zoals aan Abraham al werd beloofd dat met Israël de volken gezegend zouden worden, dus Israël niet zonder de heidenen het Koninkrijk van God binnengaat, zo moeten de heidenen ook beseffen dat zij niet zonder Israël worden gered. God laat zijn volk niet vallen. Nu niet en straks niet. Sterker nog, er wacht nog iets geweldigs: Israël zal door God worden gered. Ze zullen de Messias uiteindelijk gaan erkennen. Niet mondjesmaat, zoals nu. Het aantal Messias-belijdende Joden vandaag de dag is namelijk niet groot. Nee, maar dan zal heel Israël worden gered. Echt als volk dus. Massaal. Dat zal een groot wonder zijn!

We blijven dus altijd aan Israël verbonden, gemeente. Zij zijn de ‘eerste kring om de Messias’, zoals professor v.d. Beek Israël zo mooi noemt. Wij zijn er later bijgekomen. Als wilde takken zeg maar. Geënt op, ingelijfd bij Israël. Maar God laat die eerste kring niet los. Zij zullen Jezus als Messias gaan herkennen en erkennen, als die schellen van hun ogen vallen, als God ze zelf wegneemt.
En je voelt bijna hoe het popelt in Paulus’ woorden: dat zal wat zijn! Wie zal dat niet willen meemaken! Ja, dan is de kudde compleet: Joden en heidenen onder één Herder, de Goede Herder, Jezus Christus: Messias van Israël, Heer van de Kerk, Koning van de Wereld.

Maar hoe zal dat dan gaan? En wanneer zal dat gebeuren? Dat wordt ons niet verteld. Niet voor niets spreekt Paulus in vers 25 over een ‘goddelijk geheim’. In het Grieks staat daar het woord ‘mystèrion’. Het is een mysterie, waar Paulus iets, maar ook niet alles van uit de doeken mag doen. Dus hoe het precies gebeuren zal en hoe dat exact zit met ‘heel Israël’, dat hoort allemaal bij het geheim dat God bewaart, dat alleen Hij tot in de finesses weet. Net als trouwens bij die vraag wat er gebeurt met al die mensen die het evangelie nog nooit hebben gehoord. Dat is aan God en dan láten we het ook bij Hem! In betere handen kan het ook niet zijn!
Kijk, als het over dat mysterie gaat, gaat Paulus ook niet verder zitten vlassen. Het brengt hem juist op de knieën. Hij aanbidt God vanwege zijn onuitputtelijke rijkdom, wijsheid en kennis. En dat is het allerbeste wat we kunnen doen. Want wij zijn mensen en God is God. God past niet in onze schema’s. Hij is te groot en te diep om ingeperkt te worden in onze ideeën en tot onze denkbeelden. Hij is altijd anders. Onbevattelijk, ongrijpbaar, ondoorgrondelijk.

Dat liet ooit een Joodse rabbi fijntjes merken aan een Romeinse keizer. Deze riep de rabbi op een dag bij zich en zei: ‘Waar is die God van je dan? Ik zie helemaal niks van Hem!’ De rabbi antwoordde rustig: ‘Recht boven u is de zon, probeert u daar eens een paar minuten in te kijken.’ ‘Ja dag,’ zei de keizer, ‘dat gaat toch niet; dan word ik blind!’ ‘Ach,’ zei de rabbi, ‘als u al niet eens één van zijn scheppingen eventjes kunt zien, hoe wilt u dan de Schepper zelf, onze God, gaan zien?!’
Nee, wij kunnen Hem niet vangen met onze beperkte zintuigen. Hij is niet na te trekken. Of zoals een oud Engels lied zingt: ‘God moves in a mysterious way’. Zijn wegen zijn onbegrijpelijk. Vaak genoeg zien ze er voor ons op het eerste gezicht uit als kronkelwegen, als omwegen, als doodlopende wegen soms zelfs. Dat kun je hebben als je naar de geschiedenis kijkt, naar de actuele gebeurtenissen in deze wereld, maar ook naar je eigen leven of dat van anderen. Wat is hier de zin van? Waar dient dit toe? Wat wil God hiermee? Waarom moet het nu zo gaan?

En toch is dat hoe wij het ervaren, wat wij ervan ontdekken. Maar dwars door alles heen is God bezig aan zijn plan, met zijn koninkrijk. Hij zucht mee, Hij lijdt mee, Hij strijdt mee en Hij komt uiteindelijk toch tot zijn doel. Ook al zie je er op dit moment niets van. En de rode draad daarbij is Gods barmhartigheid. Dat vind ik zo ontroerend aan dat laatste deel van die hoofdstukken over Israël: er zijn harde noten gekraakt. Het ging over Gods vijanden zijn. Over verwerping. Over verharding. Over ongehoorzaam zijn. Allemaal typeringen die op Israël van toepassing zijn, maar op ons evengoed, want wij zijn geen haar beter. Vers 32 zegt het klip en klaar: ‘Ieder mens is uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid.’ Alsof Paulus weer even teruggrijpt naar het begin van de Romeinenbrief, waarin hij ook hoofdstukken lang heeft aangetoond dat ieder mens een zondaar is en de heerlijkheid en nabijheid van God mist, door eigen schuld. ‘Ieder mens is overgeleverd aan de ongehoorzaamheid.’ Maar de zin gaat verder: ‘Hij kan voor ieder mens barmhartig zijn.’
Hoort u het? Hier klopt Gods hart. Het klopt van liefde, van verandering, van verzoening en vernieuwing. Hij is een God die ons niet wil veroordelen, ons niet aan de kant wil zetten, maar die ons wil behouden. Daarvoor gaf Hij zichzelf. Daarvoor kwam Jezus Christus. Daarvoor gaf Hij zijn Geest om ons dat te binnen te brengen, telkens weer.

Ja, zo is het ook úit Hem – het is zijn liefde, die onuitputtelijk stroomt – en dóór Hem – alleen Hij heeft dit zelf bewerkstelligd, Hij is het die dit gedaan heeft: pure genade – en het is tót Hem – zo komen wij tot Hem en komt Hem al onze dankbaarheid, lof en aanbidding toe.

Zo is die apotheose theocentrisch: het loopt uit op God en het gaat alleen nog om Hem. Zoals Hij is er niet één. Hij is zo oneindig anders, ook in zijn barmhartigheid en liefde. Oneindig verheven en immens nabij. Iemand voor wie dat ook de kern van alles was, was Jochen Klepper. Hij had een veelbewogen leven. Hij was getrouwd met een Joodse vrouw en beiden werd het leven onmogelijk gemaakt door de nazi’s. Uiteindelijk kozen zij samen de dood. Maar wat liet die Klepper niet na, want te midden van alle verschrikkingen en alle onzekerheid dichtte hij vele liederen. Ik moest er aan één denken dat zowel de grootsheid van God, zijn onbegrijpelijkheid, als ook zijn nabijheid zo mooi verwoordt:

Hoog boven ons verheven
woont God, in louter licht.
Geen sterveling kan leven,
staand voor Zijn aangezicht.
En in zijn gouden woning
brengt het heelal Hem eer.
Lofwaardig is die Koning!
Geweldig is die Heer!

Toch spreekt Hij niet van verre,
toch is Hij steeds dichtbij.
Als zon, als maan, als sterren
licht Hij ons leven bij.
Hij wil jou telkens dragen;
jij bent Zijn creatuur.
Hij ziet je, alle dagen.
Hij hoort je, ieder uur.

Hij kent je, zelfs jouw haren
zijn door de Heer geteld.
N
iets kan Hem evenaren,
geen macht die Hem ooit velt.
Geen zee houdt Hem gevangen,
geen berg waar Hij op stuit.
Toch gaat Zijn hartsverlangen
naar kleine mensen uit.

De volkeren, zij vrezen;
Gods almacht kent geen grens.
Vol liefde is Zijn wezen,
Hij nadert jou als mens.
Vanuit Zijn glans en luister
treedt Hij je tegemoet.
Zijn licht verdrijft het duister,
en angst verdwijnt voorgoed.

Nu mag je in Hem leven,
je bent niet meer allleen.
Gods Geest wil jou omgeven,
is altijd om je heen.
De Heer op Wie wij hopen,
onttrokken aan ons oog,
wil troostend naast je lopen
en voert je hemelhoog.

Amen

zingen           Lied 723 ‘Waar God de Heer zijn schreden zet’

gebed           

collectemoment     

slotlied         Hemelhoog 589 ‘Halleluja, eeuwig dank en ere’

zegen