orgelspel 

welkom en mededelingen door ouderling van dienst

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘Heer, U bent ons een toevlucht geweest van geslacht op geslacht.’ (Psalm 90:1)

lied     Psalm 90:1,2

gebed om de verlichting met de Heilige Geest 

schriftlezing            Ruth 1:19-22 en 4:13-22

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

In de beroemde Sixtijnse Kapel in Rome is ergens boven bij een raam een fresco van Michelangelo te zien van een vrouw met een kind in haar armen.

Ze ziet er uit als een Madonna, als Maria met Jezus. Maar als je beter kijkt, zie je een geschilderd tekstbordje rechts boven haar, met daarop ‘Salmon, Boaz en Obed’. Drie namen uit het geslachtsregister van Jezus. Het kind is de derde in die rij: Obed. Die vrouw moet dan wel Ruth zijn. Maar haar ontblootte borst  – ja, ooit werd deze in preutse tijden overgeschilderd, maar gelukkig is men daar weer van teruggekomen; die ontblootte borst heeft namelijk niets aanstootgevends, maar wil zeggen dat de vrouw Obed net borstvoeding heeft gegeven of op het punt staat om dat te gaan doen – die borst is echter duidelijk van een oude vrouw. Die vrouw moet dan wel Naomi zijn…

Die fresco trof mij. Het strookt ook helemaal met ons tekstgedeelte waar de vrouwen zeggen bij de geboorte van Obed (vers 17): ‘Naomi heeft een zoon gekregen.’ Hoezo? Ruth is toch moeder geworden?! Zij was toch zwanger van haar nieuwe man Boaz? Zeker. Maar hier speelt veel meer dan alleen dat fysieke gebeuren. De Naardense Bijbel heeft het veel letterlijker vertaald: ‘Er is voor Naomi een zoon gebaard.’ Inderdaad, het geboren kind is niet ván haar, maar wel vóór haar.

Ontroerend is dat, gemeente. Die novelle Ruth begint met Naomi en het eindigt met haar. Daarom lazen we vanavond ook weer uit het eerste hoofdstuk. Daar zijn trouwens ook die vrouwen van Bethlehem. Maar verder is het een wereld van verschil.
Naomi is teruggekomen uit Moab, als weduwe, die ook nog eens haar beide zonen verloren is. Het immense verdriet en gemis tekenen haar. De vrouwen stellen maar één vraag, een korte vraag: ‘Dat is toch Naomi?’ En je hoort de verbijstering erin: ‘Je herkent haar amper!’ En die ene vraag, die ene uitroep is genoeg om Naomi vervolgens in een klacht, in een tirade te doen uitbarsten: ‘Noem me geen Naomi meer (‘Lieflijke’ betekent dat), maar noem me Mara, oftewel ‘Bitter’. Want God heeft mijn lot zeer bitter gemaakt. Toen ik hier wegging, had ik alles. Maar de HEER heeft mij met lege handen doen terugkeren.’

Dat gevoel van leegheid is ook iets wat velen vandaag de dag hebben, dat past bij het afgelopen jaar. Een gevoel van moedeloosheid. Kijk, in het begin van de pandemie was er nog veel veerkracht, creativiteit, solidariteit. Maar daar is heel veel van weg. Er is veel verdeeldheid, tot in families toe. Ook onder christenen. Creativiteit en veerkracht zijn grotendeels weggeëbd. Mensen zijn murw.
Ook ik ontkom er regelmatig niet aan. Ik zal eerlijk zijn. Ik kijk niet meer naar de persconferenties van premier Rutte en minister De Jonge. Ik lees de samenvatting later wel. Ik kijk ook niet meer vaak naar talkshows waar het altijd weer over die crisis gaat. Ik ben gestopt met te reageren op de sociale media bij mensen die het allemaal veel beter weten, die angst en verwarring zaaien, die zo achterdochtig zijn. Het levert alleen maar hete hoofden en koude harten op, veel bitterheid en verwijdering. Maar het heeft me vooral moedeloos en murw gemaakt. En velen met mij.

En daarom werd ik juist zo getroffen door wat er aan het slot van Ruth met diezelfde Naomi gebeurt. Als daar weer diezelfde vrouwen zijn. Nu hebben ze niet maar één enkele vraag, nee: het is een verzenlange lofprijzing aan God, een prachtige wens en een heerlijke belofte voor Naomi. De lof en de dank treffen allereerst de Here God. Hij heeft Naomi in haar kleinzoon iemand geschonken die voor haar zal zorgen. Letterlijk staat er dat Hij een ‘losser’ heeft gegeven, oftewel iemand die niet alleen in financiële zin zal zorgen, maar ook naar haar zal omzien en ervoor zorgt dat het geslacht van haar man Elimelech niet uitsterft, maar verdergaat. Anders gezegd: er is toekomst.
Nee, niet Boaz is hier dus de losser, maar dit geboren kleinkind, dat voor haar als een zoon is. Hij zal haar weer levensvreugde geven. Letterlijk staat er dat ‘haar ziel in haar zal terugkeren.’ Hoe mooi is dat! Alsof ze opnieuw geboren is. Een nieuw bestaan heeft gekregen.
Ja, God heeft hier antwoord gegeven op haar bittere klacht en verwijt uit het eerste hoofdstuk. Ze zei dat ze leeg was teruggekeerd, maar nu is ze vervuld: in de levensvreugde, de ziel die in haar is teruggekeerd, in de losser die haar kleinkind is en in haar schoondochter Ruth die ‘meer waard is dan zeven zonen’ jubelen de vrouwen.

En dan doet Naomi iets veelbetekenends. Ze zet de jongen op haar knieën. Dat was in die tijd ook een manier om aan te geven: ik adopteer jou als kind. Ze aanvaardt de geboren kleinzoon als haar eigen kind. Maar ze laat het niet alleen bij dit gebaar, nee: ze gaat ook voor deze jongen zorgen. Nu gebeurde dat in die tijd vaker, dat drukbezette moeders – want vrouwen deden toen volop mee in het productieproces op de boerderij bijvoorbeeld – dat zulke moeders hun pasgeboren kind overgaven aan een grootmoeder, als babysit zeg maar. Maar het werkwoord dat hier in het Hebreeuws gebruikt wordt, kan ook ‘zogen’ betekenen. De Naardense Bijbel vertaalt hier: ‘Naomi neemt de pasgeborene aan en legt hem aan haar boezem: zij wordt hem tot voedstermoeder.’
Dat sluit helemaal aan bij die fresco van Michelangelo, met Naomi met haar ontblootte borst en Obed in haar armen. De oude vrouw, die zich in het eerste hoofdstuk leeg waande en bitter, zonder perspectief, ze mag haar kleinkind voeden en grootbrengen. Voor hem zorgen, die later voor haar zal zorgen. Wederkerigheid in een diepe zin dus.

In een recente preek hierover verwijst dominee Ad van Nieuwpoort naar de Joodse filosofe Hannah Ahrendt. Zij hoorde ooit For Unto Us A Child Is Born uit The Messiah van Händel. Dat sloeg bij haar in als een bliksemslag. Het werd zelfs uitgangspunt voor haar filosofie, waarin zij stelde dat mensen niet alleen sterfelijk zijn, maar vooral ‘geboortelijk’. Met een plechtig woord noemde zij dat ‘de nataliteit van het menselijk bestaan’, als een bron van veerkracht en hoop.
Typisch Joods, wat zeg ik: echt Bijbels, gemeente: wij zijn niet gedoemd om te sterven, maar geroepen om te leven. Ik heb dat in het afgelopen jaar ook vaak tegen mensen gezegd die wisten dat hun einde naderde en zeiden: ‘Maar ik wil nog helemaal niet gaan.’ Mijn eigen vader zei het ook, toen hij weer in het ziekenhuis terechtkwam, en het weer heel spannend was: ‘Ik zou zo graag hier nog even blijven. Voor je moeder. Voor jullie. Voor mijn kleinkinderen. Ik kan jullie nog niet missen.’ Ik knikte: wij hem ook niet.
Maar ook bij die gemeenteleden antwoordde ik: ‘Die diepe wens mag u hebben. We zijn geschapen om te leven.’ Ja, die nataliteit, die geboortelijkheid mogen we koesteren. We zijn geroepen om te leven. En het is de kunst, de uitdaging, om dat leven te zoeken – niet alleen als je dagen geteld lijken, maar iedere dag – om naar dat leven te speuren, dat te vinden.

Naomi heeft het weer mogen vinden: het leven, de levensvreugde, de hoop. Zie haar nou zitten met de pasgeborene op haar schoot. Teder en liefdevol voedt ze hem.
Het is een ontroerend beeld, maar ook een inspirerend beeld voor ons, in deze  tijd. Een tijd waarin zoveel het leven stukbreekt, bitter maakt. Een tijd waarin zoveel boze stemmen klinken. Cynisme mensen in de greep heeft gekregen. Waarin zoveel agressie is en leugens verspreid worden. Dan klinkt de roep: zoek naar het leven, naar wat het leven echt verrijkt. Ontdek die nataliteit, die geboortelijkheid als bron van hoop en veerkracht.

Hoe dan? Dat klinkt allemaal nog zo vaag, zo filosofisch, zou je kunnen denken.
Concreet wordt het toch eigenlijk al in die naam die de pasgeborene krijgt. Van die vrouwen nota bene! Stel je voor: je krijgt kraamvisite en die geeft jouw kind vervolgens zijn of haar naam. Hoe zou je dat vinden? Behoorlijk vrijpostig toch?!
Normaliter gebeurde dat zo toen ook niet hoor. De moeder of vader gaf het kind de naam. Maar hier dus die vrouwen. En toch is het een prachtnaam, die ze gekozen hebben: een schot in de roos ook.
Obed is namelijk die naam. ‘Dienaar’ of ‘hij die dient’ betekent die naam. Hoe passend! Want Obed mag dienen, dienstbaar zijn, aan het geslacht van Naomi en haar overleden man Elimelich. Toen hun beide zonen ook nog stierven, leek het afgelopen, liep het letterlijk en figuurlijk dood. Maar daar was Ruth, die Boaz vond, de losser. Hij nam de plaats van Machlon in: Ruths overleden man, Naomi’s en Elimelechs zoon. Als losser. En nu er uit dat huwelijk een zoon is geboren, is er weer toekomst. Daar mag Obed dienstbaar aan zijn.

Die naam ‘Obed – hij die dient’ is tekenend voor alle hoofdpersonen uit Ruth. Naomi is dienstbaar als ze de kleine Obed verzorgt, hem voedt en grootbrengt.
Ruth was dienstbaar toen ze zichzelf voor haar schoonmoeder wegcijferde, bij haar bleef toen deze weer terugkeerde naar Israël, en zelf ook koos voor haar God en haar volk. Dienstbaar was ze ook toen ze later aren ging rapen – zwaar en uitputtend werk in de hitte! – om voedsel op de plank te bezorgen. En toen ze meedeed aan dat gewaagde plan van Naomi om midden in de nacht aan Boaz’ voeten te gaan liggen, hopend dat hij losser wilde worden.
En Boaz zelf was ook dienstbaar toen hij geen gebruik maakte van zijn macht en status om zich toen Ruth te vergrijpen óf haar juist weg te sturen. Nee, hij wilde haar losser zijn. Daarvoor had hij alles overgehad. Had hij gewacht tot het officieel geregeld was in de stadspoort, voor de rechters daar, voor de burgerlijke stand zeg maar.
Alle drie hadden ze Obeds naam – ‘dienaar’ – waargemaakt en in de praktijk gebracht. Dienen, dat is er voor de ander zijn, belangeloos en onvoorwaardelijk, dát doen wat die ander goeddoet.

De theoloog Miskotte heeft een mooi boek over Ruth geschreven: Het Gewone Leven luidt de titel. Een uitstekende titel. Want in Ruth gaat het over het gewone leven. Over de strijd om het dagelijks bestaan. Over verlies en winst. Over verdriet en vreugde. Over leegte en vervulling. Er gebeuren eigenlijk geen grootse en ingrijpende dingen van Gods kant. Hij spreekt hier niet rechtstreeks tegen de mensen.
Misschien dat dat wel erg op ons eigen leven lijkt. Je kunt wel eens jaloers zijn op die bijbelverhalen waarin die wonderen gebeuren, waarin God mensen roept en met hen spreekt. Had ik dat ook maar, denk je dan. Maar vergeet niet dat er ook zo’n boekje als Ruth in de Bijbel staat, over het gewone leven, weinig opzienbarend en spectaculair. En toch ontdekken de hoofdpersonen stuk voor stuk dat God hun leven leidt. Toch ontdekken ze hoe goed het is om je aan Gods geboden en instellingen te houden. En dat een dienstbaar leven een gezegend leven is.

In het afgelopen jaar heb ik dat goddank ook gezien. Dat hele gewone mensen, ondanks alle beperkingen, trouw bleven. Trouw bleven aan God en aan elkaar. Dat ze met anderen meeleefden, hun tijd, hun energie gaven aan de ander, belangeloos, onvoorwaardelijk.
Zoals die mantelzorger die bij die zieke man bleef. Andere dingen daarvoor aan de kant zette. Tot het einde toe hem bleef verzorgen. Dienstbaarheid in praktijk gebracht.
Of dat gemeentelid waar ik deze week was. Op z’n tafeltje lag een stapel kaarten. ‘Kijk deze eens, dominee. Dit schijnen ook gemeenteleden te zijn, ik ken ze niet, maar ze zijn telkens als eerste. Toen ik hier op de revalidatieafdeling was. Toen ik in het ziekenhuis werd opgenomen. En nu ik hier weer terug ben. Telkens als eerste een kaartje van deze familie. Met altijd zulke mooie woorden erop. Zo bemoedigend.’ Hij had tranen in z’n ogen. Dienstbaarheid werd zo gezegend.
En het kan op zoveel manieren meer, gemeente. Om er voor een ander te zijn. Naar een ander om te zien. Vriendelijkheid te verspreiden, gastvrijheid, aandacht en hulp. Als een Obed, als iemand die dient.

In het Hebreeuws lijkt Obed ook sterk op de Ebèd Adonai, de knecht des Heren, zoals we die tegenkomen bij de profeet Jesaja. De lijdende knecht des Heren die zijn leven zal geven als verzoening van de zonden. Die profetie die vervuld is in Jezus Christus. Zelf zei Hij: ‘Ik ben gekomen om te dienen’. En Paulus typeert Hem als degene die de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen. De kleine Obed is een stamvader van Hem, niet alleen van David (zijn kleinzoon), maar dus ook van de Zoon van David. Hij mag dienstbaar zijn aan de komst van de grote Obed. Ja, bij Hem, bij Jezus Christus ontdekken we en leren we, telkens weer, wat werkelijk dienen is. In het gewone leven. Ook voor 2022. Want:

Hij kwam bij ons, heel gewoon,
de Zoon van God, als mensenzoon.
Hij diende ons als een knecht
en heeft Zijn leven afgelegd.

Wij willen worden als Hij,
elkanders lasten dragen wij.
Wie is er need’rig en klein?
Die zal bij ons de grootste zijn.

Zie onze God, de Koning-knecht,
Hij heeft Zijn leven afgelegd.
Zijn voorbeeld roept,
om te dienen iedere dag,
gedragen door Zijn liefd’ en kracht.

Amen

lied     Evangelische Liedbundel 118:1,4

geloofsbelijdenis   met de woorden van artikel 13 uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis

lied     Gezang 397:1,3

gebed

lied     Psalm 90:8

zegen

orgelspel