welkom door ouderling van dienst 

zingen Lied 287:1,4 ‘Rond het licht dat leven doet’

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst        ‘Buig u voor de HEER in zijn heilige glorie, huiver, heel de aarde, wanneer Hij verschijnt. Zeg aan de volken: ‘De HEER is koning.’ (Psalm 96:9,10a)

zingen           Psalm 96:1,5,6,7

gebed om de verlichting met de Heilige Geest       

schriftlezingen        Lukas 17:20-24 en 1 Korinthe 15:20-28

zingen           Lied 1008 ‘Rechter in het licht verheven’

tekstlezing   Heidelbergse Catechismus zondag 48 over ‘Uw koninkrijk kome’:

Wat is de tweede bede?

‘Uw Koninkrijk kome’.
Dat wil zeggen: Regeer ons zo door Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen;

bewaar en vermeerder Uw Kerk; 

vernietig de werken van de duivel en elke macht die zich tegen U verheft, evenals alle boze plannen die tegen Uw heilig Woord beraamd worden;

totdat Uw rijk in volmaaktheid komt,
waarin Gij alles zult zijn in allen.

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Ergens las ik een mooie definitie van bidden: ‘Bidden is de weg waarmee God in ons toeneemt en waarlangs wij minder worden. Bidden is zichzelf opruimen om plaats te maken voor de Heer.’
Dus als je bidt: ‘Uw koninkrijk kome,’ dan bid je tegelijkertijd: ‘Mijn rijk ga.’
Dat gebed is nodig, want de Here God is niet automatisch koning in ons leven, van nature zitten we zelf op de troon, kraait onze haan koning. Dat zet je dus wel allemaal op het spel, als je bidt: ‘Uw koninkrijk kome’. Dan stap je zelf van de troon af en zeg je: ‘Heer, neem Uw plaats in, U heeft het voor het zeggen in mijn leven, ik onderwerp me aan U, aan Uw wil.’

Klinkt dat niet erg slaafs? Wat ben je zo nog waard als mens? Maar vergeet niet dat dit een bede is uit het ‘Onze Vader.’ We bidden tot God die we als Vader mogen aanspreken. Die Vader wil tegelijk onze Koning zijn. Met andere woorden: als kinderen van die hemelse Vader zijn we tegelijk koningskinderen, oftewel prinsen en prinsessen! Dus totaal niet slaafs.
Tegelijk is de HERE de Allerhoogste, de Koning van ons leven. Dat wil zeggen dat Hij het voor het zeggen zegt. Dat doet Hij door Zijn Woord en Geest. Zo legt de Catechismus die bede ‘Uw Koninkrijk kome’ in de eerste plaats uit: ‘Regeer ons door uw Woord en Geest.’ Dan moet je dat Woord wel kennen. Er heel goed naar luisteren, thuis en hier in de kerk. Je door dat Woord van God laten leiden, laten corrigeren, het als kompas gebruiken voor je levensweg, om zo als koningskind te leven.

Daar heb je de Heilige Geest ook voor nodig, dat Hij die woorden van God, die je leest, die je hoort, die je ook ziet in de sacramenten, dat Hij die in je hart schrijft, onuitwisbaar. Dat Hij je bindt aan het Woord van God, aan de Here Jezus als de koning van je leven. Zo wil God ons regeren, ons leiden, als door twee teugels: door Zijn Woord en Zijn Geest, zodat we, zoals de Catechismus zegt: ons steeds meer aan God onderwerpen.

‘Steeds meer.’ Had ik al eens gezegd dat ik dat één van de mooie dingen van de Heidelbergse Catechismus vind: diens realisme, z’n nuchterheid. Ook hier met dat ‘steeds meer’. Want laten we eerlijk zijn: de komst van Gods koninkrijk, oftewel Zijn koningschap, Zijn heerschappij, in ons leven is wel een proces. Er zijn namelijk in ons genoeg tegenkrachten werkzaam: zonde, ongeloof, twijfel. We onderwerpen ons niet zomaar aan Gods heerschappij. Er zit nog zoveel weerstand in ons. We laten God niet zomaar over al de terreinen van ons leven heersen. Dat de Here God het ook voor het zeggen heeft over hoe ik omga met m’n geliefde en m’n kinderen, hoe ik ben te midden van m’n collega’s of m’n werknemers, hoe ik omga met m’n buren of familie, wat ik met m’n geld doe, hoe ik met de schepping omga, enzovoort, enzovoort; dat de Here God ook over dat alles wil regeren, dat kost strijd, dat is een proces, om ons ook daarin aan Gods wil te onderwerpen. Steeds meer dus. Dat is een proces, waarin je niet zonder het gebed kan: O Heer, laat uw koninkrijk over al de terreinen van mijn leven komen.

Naast dat hele persoonlijke aspect gaat het om meer. De Catechismus noemt als tweede aspect van ‘uw Koninkrijk kome’: ‘Bewaar en vermeerder uw Kerk.’
‘Hé, het gaat vanavond toch over het Koninkrijk? Toch niet over de kerk? Dat is toch iets anders?!’
Inderdaad, het koninkrijk van God en de kerk zijn niet hetzelfde. Het Koninkrijk van God is breder. Ook buiten de kerk vind je tekens van het koninkrijk van God. Ook buiten de kerk zetten mensen zich in voor hun naaste, voor de Schepping. En zo, hoewel ze het zelf misschien niet weten, doen ze toch Gods wil. Augustinus zei al: ‘Buiten de kerk zijn er schapen en binnen de kerk zijn er wolven…’ Het Koninkrijk is dus breder dan de kerk. Bovendien is de kerk niet het uiteindelijke doel van God, dat is de komst van Zijn koninkrijk, dat Hij heerschappij zal voeren over deze hele aarde, over alle mensen. De kerk is daarbij een middel. Je zou kunnen zeggen dat de kerk dus een tussenfase is, op weg naar het Koninkrijk.

Wel een hele belangrijke tussenfase, wel een wezenlijk middel trouwens. Vandaar dat de Catechismus dat er ook bij betrekt: ‘Uw koninkrijk kome, betekent ook: Bewaar en vermeerder uw kerk.’ Want al vallen kerk en koninkrijk niet samen, de kerk is wel een teken van het Koninkrijk, een gestalte van het Koninkrijk. Juist in de kerk wordt de Here God toch als Koning erkend. Of niet dan? Hier zingen we tot Hem als de Koning van ons leven, als de Koning van hemel en aarde. Hier bidden we, hier roepen we Hem aan als Koning en vragen we of Hij steeds meer heerschappij zal voeren over ons en onze omgeving. Hier mogen we disgenoot van de Koning zelf zijn bij het Heilig Avondmaal. Hier ligt de Bijbel open. Hier is de werkplaats van de Heilige Geest, zoals dat vroeger toch wel heel mooi en beeldend gezegd werd. Hier draait, als het goed is, alles om Woord en Geest, de twee teugels waarmee God regeert.

Snap je: als de kerk zo’n belangrijke plaats heeft in het Koninkrijk van God, in het plan om tot zijn heerschappij te komen, dan is het dus volstrekt begrijpelijk, dat de Catechismus zo’n nadruk legt op de bewaring en vermeerdering van Gods kerk. Als die kerk niet bewaard wordt, ook hier in Gouda, ook in onze Pauluskerk, maar daar andere machten het voor het zeggen krijgen, als de kerk niet vermeerdert, niet groeit, in de diepte en in de breedte niet, dan is dat toch een stremming voor de komst van Gods koninkrijk?! Dan wordt dat belangrijke middel dat de kerk is, toch waardeloos en nutteloos?!
Het geeft aan hoe belangrijk het is, dat we bidden: ‘Bewaar en vermeerder Uw kerk, ook hier in Gouda, ook in ons midden.’ Ja: Uw kerk, niet onze kerk. Het gaat uiteindelijk niet om onze kerk, om de PKN, of welke andere merknaam ook, die wij er aan gegeven hebben. Nee, het gaat om de kerk die van U is: Gods kerk, die veel breder is dan de Pauluskerk, dan de Protestantse Kerk in Nederland, veel breder dan het protestantisme, hoe verbonden we daar ook mee zijn en door gevormd zijn.
Het gaat om heel Gods kerk, heel Christus’ gemeente, waarvan wij een onderdeeltje mogen zijn, en als zodanig een schakeltje in die enorme beweging van Gods koninkrijk. Maar wel in Gods ogen een heel belangrijk schakeltje, een schakeltje dat Hij daarbij niet wil missen. Laten we dan als dat schakeltje goed geolied blijven, oftewel vol van de Heilige Geest, georiënteerd op het Woord van onze God. Dat is goed voor Gods koninkrijk, goed voor Zijn kerk, goed voor onszelf.

Niet voor niets bidden we: ‘Úw koninkrijk kome.’ Er zijn namelijk ook nog andere koninkrijken, andere machten. We hebben het er al over een paar gehad: die van de zonde en het ongeloof. Machten die zich verheffen tegen de koningsheerschappij van God. Machten die bondgenoot zijn van de duivel, de grote tegenstander, wat zeg ik: de doodsvijand van Gods koninkrijk. De duivel kan het immers niet uitstaan als God, als Jezus, het voor het zeggen krijgt in mensenlevens. Hij kan het niet uitstaan als er tekenen van Gods koninkrijk in deze wereld zichtbaar worden. Hij zal er alles aan doen om dat te verhinderen, en hij heeft daarbij de beschikking over vele middelen, want hij is machtig. Hij richt zich op deze wereld zelf: hij zaait dood en verderf, hij zet mensen aan tot haat, zodat er conflicten ontstaan, in het groot, in het klein, zodat er, hoopt hij, van al die tekens van Gods koninkrijk weinig overblijft.
Hij richt zich natuurlijk ook op dat grote teken van Gods koninkrijk: de kerk. Luther zei het al: ‘Waar God zijn kerk bouwt, zet de satan er direct een kapelletje bij.’ Met als doel om die kerk af te breken, door verdeeldheid te zaaien, onvrede, ongeloof, hardheid, lauwheid en ga zo maar door.

Ja, de grote tegenstander van God heeft genoeg pijlen op z’n boog, om ons, om Gods koninkrijk mee te bestoken. Hoe weersta je die? Hoe houd je stand? Door te bidden, want het gebed is een machtig wapen. Corrie ten Boom zei eens: ‘De duivel glimlacht als wij plannen maken. Hij lacht als hij ons druk bezig ziet. Maar hij beeft als wij bidden.’ En zo is het. Want door te bidden, weet je nog, ruim je jezelf op, om plaats te maken voor God. En tegen ons kan de duivel wel op, maar tegen de Here God niet. Dat is ook wel gebleken, met name in de persoon van Jezus Christus. Hij weerstond de duivel, in de woestijn, maar ook in Zijn lijden. Hij weerstond hem en overwon, aan het kruis en in zijn opstanding. Als we bidden, maken we plaats voor Christus zelf: Hij komt in ons en dat is een ondoordringbaar pantser tegen de Boze.

Tegelijk bidden we ook: ‘Laat Uw koninkrijk komen en dat van de duivel gaan.’ Of zoals de Catechismus zegt: ‘Vernietig de werken van de duivel en elke macht die zich tegen U verheft, evenals alle boze plannen die tegen uw heilig Woord beraamd worden.’
In mijn eigen leven, in onze omgeving, in de wereld. Dat gebed, dat gevecht voor Gods koninkrijk en tegen het rijk van de duivel, dat is elke dag weer nodig, totdat….totdat de strijd gestreden is. Totdat er van het rijk van de duivel niets meer over is en Gods koninkrijk echt heel de aarde bestrijkt. Zover is het nog niet. Dat is nog toekomstmuziek. Maar om die muziek bidden we wel, als we zeggen: ‘Uw koninkrijk kome.’ De muziek, de finale, dat iedereen God zal erkennen als Koning en Jezus als Heer, en dat God alles zal zijn in allen.

Snap je: dat koninkrijk van God heeft dus zowel met het heden als met de toekomst te maken, met nu en straks. Je moet dus met twee woorden spreken. Het koninkrijk is er al. Dat zegt Jezus ook in Lukas 17: ‘Het Koninkrijk van God ligt binnen uw bereik’, of letterlijker vertaald: ‘Het koninkrijk van God is in uw midden.’ In uw midden ja, het is daar waar mensen Gods wil op de eerste plaats zetten, waar God in hun leven op de troon zit en het door Zijn Woord en Geest voor het zeggen heeft. Aan de andere kant is het Koninkrijk er ook nog niet, nog niet helemaal, nog niet volmaakt. Nog lang niet iedereen erkent dat God koning is. Er is nog zoveel ongeloof, zoveel vijandschap ook. We leven nog zo vaak in bezet gebied: de duivel heeft nog zoveel in zijn greep. Die vijand, en ook de laatste vijand, de dood, moet nog definitief verslagen worden. En daar spreekt 1 Korinthe 15 over: ‘Christus moet koning zijn, totdat Hij alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd.’ Als dat gebeurd is, bij zijn wederkomst, dan zal God alles zijn in allen. In die spanning leven we: het koninkrijk van God is er al en nog niet. Reeds en nog niet… Met die twee woorden moeten we spreken als het over Gods koninkrijk gaat.

Ik ervaar dat altijd heel sterk bij het avondmaal. Dan is Gods koninkrijk toch in ons midden? We zijn disgenoten van de grote Koning. Hij is bij ons. Heel dichtbij, in brood en in wijn, door Zijn Heilige Geest. We mogen genieten van de overvloed van zijn genade en liefde. Tegelijk is het ook maar even, want je moet weer terug, het gewone leven wacht weer. En juist dan ontdek je dat God nog lang niet alles is in allen, in ons niet, in anderen niet. En daarom bid je toch, met des te meer klem: ‘Uw koninkrijk kome. Laat uw koninkrijk helemaal, volledig en volmaakt komen!’
Of … bid je het, maar meen je het eigenlijk niet zo: want je moet toch eerst je opleiding afmaken, trouwen, kinderen krijgen, genieten van het leven, genieten van je kleinkinderen, genieten van je oude dag. En daarom: laat dat koninkrijk nog maar even wachten, laat Jezus nog maar niet terugkomen…

Maar dan is de vraag: om wie draait het eigenlijk in ons leven? Om de Here God, dat Hij uiteindelijk alle lof en eer ontvangt, dat Hij erkend wordt door alles en iedereen, of om ons eigen leventje? Met andere woorden: Wie is er dan eigenlijk koning in ons leven?
Ik moet denken aan Janine, de schoonzus van mijn zus en zwager. Vorige week werd ze begraven. 48 jaar werd ze. Ze leed de laatste jaren aan een hersentumor, waartegen uiteindelijk geen behandeling meer mogelijk was. Ze klaagde daar niet over. Ze was blij en dankbaar voor alles wat God haar gaf en bleef geven. Maar ze zag vooral uit naar de komst van Jezus, naar zijn wederkomst op de wolken. Daar had ze het altijd over. Toen ze in een nieuw huis gingen wonen, stond ze in de erker en zei tegen haar man: ‘Wat is dit een mooie plek, hier kan ik Jezus heel goed zien aankomen op de wolken!’ Ze was er ook van overtuigd dat het snel ging gebeuren.
Je kunt dit naïef noemen. Mij raakte het vooral diep: dit verlangen, dit uitzien, deze verwachting van Jezus’ wederkomst. Van zijn koninkrijk. Het deed me ook denken aan een Duitse dominee uit de vorige eeuw: Blumhardt. Over hem is veel te vertellen. Dat doe ik niet. Eén ding: z’n leven werd gekenmerkt door een groot verlangen naar de wederkomst. Die Blumhardt verlangde daar zo hevig naar, dat er in zijn schuur altijd een koets klaarstond, met de paarden ervoor gespannen. Elke dag. Iedere dag hield die Blumhardt er rekening mee dat de laatste bazuin zou klinken. En als dat signaal zou klinken, dan zou hij direct in zijn koets kunnen springen om zijn Heer tegemoet te rijden.

Misschien vinden we het een beetje overdreven, een beetje naïef: van Janine en Blumhardt. Maar allebei hadden ze het begrepen, wat het betekent om waakzaam te zijn, om bereid te zijn voor de komst des Heren. Beiden hadden begrepen wat het betekent als we bidden: ‘Uw koninkrijk kome.’
Laten wij daarom, net als zij, net als Paulus en Petrus, ook waakzaam zijn, bereid zijn en verlangen naar de komst van het Koninkrijk. Want:

van U is het koninkrijk,
de kracht en de heerlijkheid,
tot in eeuwigheid.

Amen

zingen           Hemelhoog 545 ‘Onze Vader’

introductie gebedstiendaagse Uw Koninkrijk kome

Voordat we gaan bidden, wil ik de beide ambtdragers vragen om iets aan u te geven.
Voorheen gingen de ambtsdragers met de zakken rond om úw gaven te vragen, maar nu krijgt u iets van hen. Het is een boekenlegger. Die hoort bij de gebedstiendaagse ‘Uw Koninkrijk kome’. U heeft daarover kunnen lezen in de zondagsbrief. Voor hen die het niet gelezen hebben, het gaat om tien dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren. We lezen in de Bijbel dat na Jezus’ hemelvaart de discipelen elkaar opzochten en gingen bidden: om de vervulling met de Heilige Geest, om de komst van Gods koninkrijk. Daar sluit die gebedstiendaagse ook bij aan. Ooit begonnen in de Anglicaanse kerk in Engeland en sindsdien wereldwijd. Ook in ons land. Ook bij ons dus.
Een hulpmiddel bij dat aanhoudend bidden is die boekenlegger. Daarop kun je vijf namen schrijven van mensen waarvoor je die komende 10 dagen gaat bidden, iedere dag. Dat kan een kind zijn, een familielid, een vriend, een collega. Je gaat bidden of diegene Jezus mag leren kennen, geholpen wordt.
Ik wil u en jou vragen voor jezelf daar nu al twee namen van te bedenken. Dan is daar straks bij het moment voor stil gebed ruimte voor om voor te bidden.
Meer info: https://www.izb.nl/uw-koninkrijk-kome

dankgebed en voorbeden

collectemoment

slotlied          Psalm 98:3,4 ’Laat heel de aarde een loflied wezen’

zegen