aanvangslied         Psalm 113:1

stil gebed

votum en groet     

openingstekst        Van dag tot dag roem ik uw majesteit,
                                       ik zegen U voor eeuwig en altijd           

                                       …..

                                       Al wie God vreest, verhoort en zegent Hij,
                                       zijn redding is elk die Hem roept nabij. (Psalm 145:1,6 berijmd)

zingen          Psalm 145:1,6

lezing gebod des Heren    uit 1 Thessalonicenzen 5 (12-24)

zingen          Gezang 477:1

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

zingen         Evangelische Liedbundel 430

kindermoment

Vanmorgen heb ik een boek meegenomen met daarin een grote plaat van iemand. Mag ik jullie voorstellen aan Ed Skelet. Weet je, dat wij er van binnen allemaal zo uit zien? En dat is maar goed ook, want als je geen botten zou hebben, geen skelet, weet je wat er dan gebeurt? Dan ben je maar een hoopje vlees. Nee, die botten, dat skelet, houdt je lichaam mooi bij elkaar. Voorop het boek staat trouwens hoeveel van die botten er in je lichaam zitten. Kijk maar.
Weet je, je zou de gemeente, alle mensen in de kerk bij elkaar, ook met een lichaam kunnen vergelijken. Dat verzin ik trouwens niet. Nee, dat staat in de Bijbel: de gemeente is het lichaam van de Here Jezus. En wie zou je met de botten kunnen vergelijken? De mensen van de kerkenraad. Waar zitten die trouwens? Hier in de bank en ook hier vooraan. Er komen er vanmorgen twee bij. En er gaan er ook drie uit, en we zoeken er nog een paar, maar goed: kerkenraadsleden. Je hebt eigenlijk drie soorten. Ouderlingen. Wie weet wat die doen? Je hebt diakenen. Wat doen die? En kerkrentmeesters? Wat doen die?
Nou met elkaar leiden ze de gemeente, zorgen ze dat alles bij elkaar gehouden wordt, dat de gemeente echt een lichaam van de Here Jezus is, en blijft! Heel belangrijk dus. Net zo belangrijk als het skelet. Maar het belangrijkste is natuurlijk dat we met elkaar dat lichaam van de Here Jezus zijn. En daarbij kan niemand gemist worden: jij niet, u niet, ik niet. En een stukje van dat lichaam is ook de kindernevendienst. Een fijne tijd daar en tot straks!

schriftlezingen       Psalm 134 en Efeziërs 1:3-14

zingen         Psalm 134 in beurtzang: 1 door vrouwen, 2 door mannen en 3 gezamenlijk

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Uit Psalm 134 wordt meer gezongen dan gepreekt. Nu is dat op zich natuurlijk niet zo erg. Psalmen zijn er vooral ook om gezongen te worden. En als we er over preken dan doet we dat toch uiteindelijk om ze nog beter te zingen.
Maar het opvallende van Psalm 134 is wel dat hij eigenlijk bijna alleen in bijzondere diensten gezongen wordt. En dan met name het derde vers. Dat werd en wordt gezongen na de doop, na de inzegening van een huwelijk, bij de bevestiging van een predikant of andere ambtsdragers, zoals in deze dienst.
Wie weet het niet meer? Na de doop, je kind in de armen, het hoofdje nog druipend van het water. Of…na de inzegening van je huwelijk. Samen nog geknield, de zegenende handen van de predikant nog op je hoofd en toen de gemeente die opstond en die Psalm aanhief, in ons geval uit de Oude Berijming:

Dat ’s HEREN zegen op u daal.
Z
ijn gunst uit Sion, U bestraal.

Dat couplet, die Psalm, uit volle borst door de gemeente gezongen, kwam toen toch als een waterval over je heen?! Een kippenvelmoment. Zo indrukwekkend, om nooit meer te vergeten.

Toch doen we vandaag meer met deze Psalm dan hem alleen maar zingen. Nee, de preek gaat er ook over. Waarom? Juist om via deze Psalm te ontdekken, dat wat in de kerk gebeurt, met name in onze lofprijzing en in de zegen die we meekrijgen, helemaal niet zo gewoon is, maar elke keer weer heel bijzonder.
Psalm 134 is dus de laatste van de liederen Hamaäloth. En het verbaast dan ook niet dat het een echt afscheidslied is. Stelt u het zich maar als volgt voor: De pelgrims hebben zich verzameld voor de tempel om weer naar huis te gaan. Het feest is over. Het alledaagse leven wacht weer. Ik kan me zo voorstellen dat een gevoel van weemoed zich van hen meester maakt. Ze hadden zich zo dicht bij de HERE God en zo met elkaar verbonden gevoeld, maar nu moeten ze weer terug naar de harde realiteit van het alledaagse leven. Nog één keer kijken ze naar de tempel. Daar zien ze de priesters en de Levieten, die nog met hun nachtdienst bezig zijn. En ze zingen hen toe: ‘Zegen de HEER, u allen die de dienst van de HEER verricht en in het huis van de HEER staat, dat en nacht. Hef u handen op naar het heiligdom en zegen de HEER.’ De priesters antwoorden hierop met: ‘Moge uit Sion de HEER u zegenen, die hemel en aarde gemaakt heeft.’ Het is dus inderdaad een wisselzang, een beurtzang tussen pelgrims en priesters. In feite is Psalm 134 een kleine liturgie.
Een kleine liturgie waarbij het aanvangslied dus door de pelgrims wordt gezongen: ‘Zegen de HEER.’

Maar klinkt dat niet erg overdreven? En is het daarom ook niet een beetje logisch dat de bijbelvertalers van de NBG-vertaling in 1951 niet vertaald hebben: ‘zegen de HERE’, maar gewoon: ‘prijst de HERE.’ Kijk, dat God ons zegent, daar kunnen we ons wel iets bij voorstellen, dat gebeurt tenslotte elke kerkdienst. En dat mensen elkaar zegenen, vinden we ook niet zo vreemd. Sterk afgevlakt is het zelfs een uitdrukking in het alledaagse leven geworden: ‘Mijn zegen heb je.’ Maar dat wij mensen God kunnen zegenen? Is dat niet al te sterk uitgedrukt?!
Volgens de Psalm in de oorspronkelijke taal dus niet! En volgens Paulus in Efeze 1 dus ook niet, want daar staat het ook: ‘Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus…’. Inderdaad, het is bijna niet voor te stellen. En eigenlijk is het ook ongekend, maar wij mensen, wij hele kleine mensjes, dat wij Hem, de Eeuwige, de Ongeziene, de Almachtige kunnen zegenen! We kunnen het niet alleen, we doen het ook! In deze dienst nog! We zongen het toch met Psalm 145? ‘Ik zegen U voor eeuwig en altijd.’ Laat dat eens tot U doordringen: met uw woorden heeft u de HERE God zelf gezegend! Besefte u dat? Of drong de betekenis eerlijk gezegd niet zo tot u door, zoals wel vaker gebeurt als we zingen: zo gedachteloos, zo slordig ook. Laat dan vanmorgen de aanleiding zijn om het nooit meer te vergeten: U, jij en ik, we kunnen en mogen de Here God zegenen! In ons lied, door onze woorden. Denk dus nooit dat je als mens niets voorstelt. Of dat je waardeloos bent. Weet je wat je voorstelt: iemand die God zelf kan en mag zegenen. Dat is je waarde, je waardigheid dus!

Wat moet je er dan onder verstaan, onder dat zegenen? Dat wordt, denk ik, duidelijker als we bedenken wat ‘zegenen’ in feite betekent: ‘goede woorden over iemand zeggen.’ Zo zegent God ons: Hij spreekt goede woorden over ons uit. En zo mogen wij God zegenen: goede woorden over Hem uitspreken. En Hem dus zo inderdaad loven, prijzen, aanbidden. Waarom? Een directe reden wordt hier in de Psalm niet genoemd. Alleen maar: ‘Zegen de HEER.’ De pelgrims roepen de priesters en de Levieten ertoe op: ‘Zegen de HEER, en blijf ermee doorgaan.’ Alleen dus de oproep om dat te doen. Maar is dat eigenlijk al niet een reden? God zegenen, omdat we er eenvoudigweg toe opgeroepen worden, sterker nog: omdat het onze roeping, onze bestemming, is. Want daarvoor heeft de HERE God ons geschapen: om Hem te loven, te aanbidden, te zegenen. Wanneer we dat doen, komen we tot ons doel. Daar heeft God, om zo te zeggen, een groot plezier in.
Maar ja, als we onszelf een beetje kennen, weten we ook wel dat we Hem dat plezier niet altijd gunnen, dat we die bestemming maar al te snel weer kwijt zijn. Dat er van dat loven, dat zegenen van de HERE niet altijd wat terechtkomt. En daarom moeten we er toe opgeroepen worden, telkens weer.
Die oproep om God zo te zegenen, is toch ook niet onredelijk?! Zijn er immers niet genoeg goede woorden voor Hem te vinden, die we over Hem kunnen zeggen en zingen? Ja toch! Je hoeft alleen al naar de namen te kijken die in de Psalm voor God gebruikt worden. Allereerst ‘HERE’. Die veelzeggende naam: ‘Ik zal zijn die Ik zijn zal’ of ‘Ik ben erbij.’ Zo is God, als Degene die is en die erbij is, ook al ervaren we er soms niets van en ook al spreekt de werkelijkheid het voor ons gevoel tegen. Hij is erbij, Hij is de Aanwezige.
‘Schepper van hemel en aarde’ is zijn andere naam in de Psalm. Die God die erbij is, is tegelijk Degene die aan het begin staat van alles. Alles is uit Zijn handen voortgekomen. En Hij draagt het, draagt ook mij, want ook mijn leven kwam uit Zijn handen voort.

God zegenen dus uiteindelijk om wie Hij is. In Efeze 1, we hebben het gelezen, staat zo’n zegening van de Here: ‘Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus…’ Daar worden op onovertroffen wijze door Paulus goede woorden over God gezegd, over Hem uitgestrooid, als ik dat zo mag zeggen. Het is één lange zegening op de grote naam van God. U moet het thuis nog maar eens heel rustig nalezen en het vooral nazeggen, eigenlijk nazingen in uw hart: ‘Gezegend bent U grote God, want U heeft mij uitgekozen, U heeft mij aangenomen als Uw kind, U heeft mij verlost door Uw Zoon, U heeft mij verzegeld met de Heilige Geest.’ Zo’n God hebben we. Is Hij het dan niet waard om geprezen te worden, om aanbeden te worden, om gezegend te worden?

De pelgrims roepen de priesters er toe op, bemoedigen hen bij hun belangrijke werk: ‘U allen die de dienst van de HEER verricht en in het huis van de HEER staat, nacht aan nacht. Hef uw handen op naar het heiligdom en zegen de HEER.’ Zo nemen de pelgrims afscheid. Ze vertrouwen het dienstwerk toe aan de priesters die blijven. Dat is voor hen ook een hele geruststellende gedachte: de voorbede gaat door, het offer blijft en de lofprijzing houdt niet op. Dat gaat allemaal door, omdat de priesters daartoe opgedragen zijn. Altijd moeten er priesters in de tempel zijn. En zo – in feite door een soort ploegendienst – klinkt 24 uur per dag de lof op de HERE God, wordt Hij gezegend door de priesters die hun handen in zegening opheffen naar het heiligdom, naar de plaats waar de ark staat, teken van Gods aanwezigheid. Zo wordt God gezegend om wie Hij is. Dag en nacht gaat die lofprijzing door.
Daarnaast waren er in de tempel ook Levieten, die de priesters hielpen. Hielpen bij de offerdienst, bij de lofprijzing, bij de muziek die gemaakt werd. Ja, dat alles hoorde bij de tempeldienst. Maar ook in de gemeente zijn er mensen die een bijzonder ambt hebben. Vanmorgen worden er twee bevestigd: Johan en Ton. Als ouderling-kerkrentmeester. Afgelopen week hadden we het in het voorbereidingsgesprek over de kern van dat ambt, het doel. Het is bedoeld tot eer van God. Dat Hij daarin gezegend, geprezen blijft worden. Het is ook bedoeld om de gemeente op haar roeping te wijzen, hen daarin bij te staan en voor te gaan: om getuige te zijn, om dienstbaar te zijn, om er te zijn voor God en mensen. Dat daarvoor ook de middelen zijn, de mogelijkheden, zondag en door de week. Daar zijn jullie voor, samen met de andere broeders en zusters.
Ja gemeente, zoals gezegd: wij allen hebben de roeping om God te zegenen, ook voor elkaar. Ik hoop dat we die roeping verstaan en ook in praktijk brengen. Hoe belangrijk dat is ontdekte ik toen ik eens bij iemand was. Het leven was voor haar zo donker geworden – stikdonker – dat ze niet meer bidden kon. Het was voor haar een troost, een diepe troost, dat er voor haar gebeden werd. Dat anderen in de gemeente voor haar baden, dat anderen die priesterlijke dienst voor haar verrichten. Het geeft aan hoe belangrijk onze voorbede is, soms dus ook vóórbede in die zin, dat je voor iemand bidt die zelf de woorden niet meer vinden kan.

En weet u: Er is in ieder geval een priester die in die voorbede nooit verslapt, maar blijft bidden. Het is onze Hogepriester, de Here Jezus Christus. Hij is in het heiligdom. Niet een heiligdom met handen gemaakt, maar in het hemelse heiligdom. Hij is daar heengegaan, juist met het doel om voor ons te bidden. Dag en nacht! Dominee Buskes heeft het prachtig gezegd: ‘het hart van de hemel is een gebed zonder einde, een altijddurende voorbede voor ons.”
En hoe ging Jezus naar de hemel? Lukas vertelt het ons aan het slot van zijn evangelie: ‘Terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen.’ Met zegenende handen gaat Jezus naar de hemel. Jezus laat ons dus hier op aarde niet zomaar achter, maar als gezegende mensen.

Zo was het al met de pelgrims in de Psalm. Na hun bemoediging en oproep aan de priesters, antwoorden die in vers 3 met de zegen: ‘Moge uit Sion de HEER u zegenen.’ Het is de zegen van de HERE zelf. Ook Hij spreekt goede woorden uit over ons, wat dat was zegenen toch?! God heeft een goed woord voor ons: een woord van nabijheid: ‘De HERE zegene u en Hij behoede u’, een woord van genade: ‘de HERE doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig’, een woord van vrede: de HERE verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede.’ Die goede woorden heeft God voor ons over. Elke kerkdienst spreekt Hij die goede woorden over ons uit. Houdt Hij ons de hand boven het hoofd, letterlijk en figuurlijk. Ondanks al onze verkeerde woorden, heeft God toch maar weer een goed woord voor ons. Hoe is het mogelijk! Hoe het mogelijk was? Door dat altaar dat daar in de tempel stond, de verzoening die daar plaatsvond. Hoe het mogelijk is? Door onze Hogepriester, de Here Jezus. Of zoals Paulus het in Efeze 1 zegt: ‘In Christus zijn we door God met talrijke geestelijke zegeningen gezegend.’ Het kan niet op!

Zo krijgen de pelgrims van de priesters de zegen mee, voor die lange reis naar huis en voor hun leven thuis met al z’n beslommeringen. En zo als gezegende mensen gaan de pelgrims op weg. Dat wil niet zeggen dat ze nu dus automatisch een voorspoedige thuisreis hebben, zonder oponthoud en ongeluk. Nee, als je de zegen ontvangt, wil dat toch niet zeggen dat je dan niets meer kan gebeuren? De zegen is geen toverspreuk! De zegen is een zichtbaar en soms zelfs een tastbaar teken van de aanwezigheid van God. Want in zijn zegen legt God zijn naam op ons. Zijn naam die niets anders is dan Hij Zelf! Daarmee zegt God, onderstreept God, dat Hij er is, niet alleen is, maar voor mij is, met mij is, altijd.
Albert Schweizer, de grote zendeling en arts vertelt dat hij als kind elke zondag met z’n ouders naar het dorpskerkje ergens in de Elzas ging. Hij heeft daarvan geen enkele preek onthouden, wel het kerkje, het orgel én de zegen aan het einde van de dienst! Hij vertelt dat deze zegen van elke zondag de achtergrond van zijn leven is geworden. Nu wil ik hiermee niet zeggen dat je de preek vergeten mag. Wat ik wel wil zeggen is hoe belangrijk de zegen blijkbaar is. Zeker als je beseft hoe Schweizers leven is geweest: zich volledig gevend voor Christus en de medemens in nood. De achtergrond lag voor hem dus in de zegen van God. De zegen straks is dus niet zozeer het eindsignaal van de dienst dus, maar in feite een collectieve handoplegging door de Drie-enige God zelf. Hij legt ons allemaal de handen op. Handen vol zorg, genade en vrede. Zeg nou zelf, wat heb je nu eigenlijk meer nodig?! Meer nodig om er te zijn voor anderen, omdat Hij met je is?!

Psalm 134 is dus een wisselzang. Een wisselzang tussen pelgrims en priesters. Tegelijk is er ook een wisselwerking. De pelgrims roepen de priesters op, bemoedigen ze ook, en vanuit die bemoediging en oproep kunnen de priesters zich wijden aan God en aan de voorbede voor de pelgrims en zo ook de zegen van God zelf doorgeven.
Is dat ook geen prachtig beeld voor ambtsdragers en de gemeente? Dat ambtsdragers de gemeente mogen bemoedigen: pastoraal, diaconaal, als kerkrentmeesters, zich beschikbaar stellen voor de gemeente en een ieder die God op onze weg brengt. En dat de gemeente op haar beurt – u dus! – de ambtsdragers weer bemoedigt, voor hen bidt, zich door hen laat aansporen, met hen meewerkt. Tot eer van God!
En over wisselwerking gesproken… In feite is er in elke kerkdienst ook een wisselwerking, tussen ons en God. Wij zegenen God en Hij zegent ons. Wij spreken goede woorden over Hem uit en Hij over ons. Wij wijden ons aan Hem en Hij aan ons.
De nadruk ligt daarbij natuurlijk wel bij God, bij Zijn zegen. Want die geeft ons toch telkens weer de kracht en de moed om ons aan Hem te wijden en aan elkaar. Daarom:

Looft Hem als uw vaadren deden,
eigent u zijn liefde toe,
want Hij bergt u in zijn vrede,
zegenend wordt Hij niet moe.
Looft uw Vader, looft uw Vader,
tot uw laatste adem toe.

Amen.

zingen          Gezang 460:2,3

bevestiging van Johan Bezemer en Ton Snoei tot ouderling-kerkrentmeester

lezen formulier en beantwoorden van de vragen

zingen         Psalm 99:4

bevestiging en handoplegging

bevestigingsteksten

Johan Bezemer: ‘Mijn Koning en mijn God, tot U bid ik. ’s Morgens hoort U mijn stem, HERE; ’s morgens leg ik mijn gebed voor U neer en zie ik naar U uit. (Psalm 5:3b-4 HSV)

Ton Snoei: ‘Wie in het huis van de HERE geplant zijn, die mogen groeien in de voorhoven van onze God.’ (Psalm 92:14 HSV)

zingen (staande) Evangelische Liedbundel 212

toespraak Klaas Visser, voorzitter van de kerkenraad, aan nieuwe en afscheidnemende ambtsdragers

dankgebed en voorbede

zingen          Gezang 400:1,12

zegen