zingen         Gezang 182:1

stil gebed

votum en groet    

openingstekst       

‘Hoor mijn woorden, HEER, sla acht op mijn klagen.
Luister naar mijn hulpgeroep, mijn koning en mijn God,
tot U richt ik mijn bede.
In de morgen, HEER, hoort U mijn stem, in de morgen wend ik mij tot U en wacht. (Psalm 5:2-4)

zingen          Psalm 42:2,5,7

lezing van het gebod des Heren uit 1 Johannes 4:7-12

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

kindermoment

Het is lente. Dat heb je vast gemerkt toch? Waar merk je dat aan?
Nou, wij merkten het ook in onze tuin. Daar staan een paar bomen en struiken met echt hele mooie bloemen. Zo mooi, dat mensen soms gewoon bleven staan om te kijken, om te genieten.
Maar ja, intussen vallen die bloemblaadjes er al weer af. En dat gaat heel snel. Kijk maar… (schudden met tak). En dan lijkt het weer kaal. Of toch niet? Nee, want wat komt er voor in de plaats, groene blaadjes. Kijk maar, en straks is die hele boom weer helemaal groen met mooie bladeren, waar vogels in kunnen schuilen en waar wij heerlijk in de schaduw kunnen zitten als het heet is.
Ik dacht: dat lijkt eigenlijk wel op deze week. Wat is het vandaag voor een zondag? Palmzondag. En waar komt die naam vandaan? Dat Jezus Jeruzalem binnentrok. En de mensen waren zo blij. Dat ze met takken zwaaiden en hun mantels op de weg spreiden. Ze dachten: nu wordt Jezus koning en komt alles goed. Maar vijf dagen later riepen diezelfde mensen: ‘Kruisigt Hem!’. En dat gebeurde ook. Jezus stierf. Het leek voorbij. Net als met die bloemen die er afvielen. Maar wat gebeurde er na drie dagen, met Pasen? Jezus stond op. Het was niet voorbij. Nee, Hij was er weer. En hoe! Als zo’n prachtig groen blad na die afgevallen bloem. En het mooie van Jezus is dat Hij blijft leven. Dat Hij er altijd is. Als onze Koning. Als onze Heer.
Daar moest ik aan denken bij die bloemen en die blaadjes. Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezingen Psalm 88 en Matteüs 27:45-50

zingen  Psalm 22:1,8

verkondiging Thema: ‘De donkerste Psalm’

Gemeente van Jezus Christus,

‘The Man in Black’, alias Johnny Cash: het zal u waarschijnlijk niet ontgaan zijn dat ik een groot liefhebber ben van zijn liedjes. Dat heeft niet alleen te maken met zijn prachtige donkere stem, maar ook omdat je aan alles merkt dat hij weet waarover hij zingt. Het komt echt van binnenuit.
Johnny Cash had geen makkelijk leven. Hij groeide op in een arm arbeidersgezin, waarbij iedereen moest meewerken als katoenplukker. Op jonge leeftijd overleed zijn lievelingsbroertje Jack. En al als jonge man raakte Cash zelf verslaafd aan de pillen, wat hem bijna noodlottig werd als hij niet ene June Carter was tegengekomen, die hem bij het geloof bracht en zijn vrouw werd. Maar het bleef altijd een zwakke plek: die verslavingsgevoeligheid. Op latere leeftijd kwamen er een aantal ziekten bij en werd z’n lichaam steeds brozer.
Zijn leven is mooi verbeeld in een graphic novel – een stijlvol stripboek – met de veelzeggende titel ‘I See A Darkness – Ik zie een duisternis’. Die titel verwijst ook naar één van zijn mooiste liedjes. Letterlijk geen liedje van hemzelf – het is een cover – maar zoals altijd heeft Cash het zich wel helemaal eigen gemaakt.

In dat liedje ‘I See A Darkness’ praat hij a.h.w. tegen een goede vriend aan. Het is een eerlijk gesprek. Z’n vriend weet dat hij een diepe liefde heeft voor de mensen om hem heen en ook een sterke wil om te leven en om niet op te geven, maar soms komt er wat anders over hem heen: het volstrekt tegenovergestelde daarvan, dat alles donker maakt: ‘And then I see a darkness.’ Het is het refrein, waarin die ene regel vier keer herhaald wordt: I see a darkness. En het eindigt met de wanhopige vraag: ‘Kun jij me redden van deze duisternis?’ ‘Darkness’, het is het laatste woord uit het liedje…

Net als in Psalm 88. De slotregel daar luidt immers: ‘Mijn enige metgezel is de duisternis.’ Ja, ‘I See A Darkness’ zou daarom ook goed als titel boven deze Psalm kunnen staan. Niet voor niets noemde iemand Psalm 88 ‘de donkerste Psalm’.
Maar moet je daar dan over preken?! Nou, tot nu toe had ik het niet aangedurfd. Het is wel erg donker. Als de Psalm eindigt in diepe eenzaamheid -‘Mijn beste vrienden hebt U van mij vervreemd’ en intense duisternis – ‘mijn enige metgezel is de duisternis’ – dan vraag je je toch af: ‘Wat moet je daarmee?!’
Natuurlijk, in het boek van de Psalmen klinken genoeg donkere tonen: boetepsalmen en klaagpsalmen. Diversen kwamen al voorbij dit seizoen tijdens onze ‘Speurtocht in de Psalmen’. Maar in die Psalmen was er toch altijd licht, een wending. Neem de bekendste klaagpsalm, die we vanmorgen ook zongen: Psalm 42. Daar vind je ook zo’n wending: van het donker naar het licht, van de wanhoop naar de hoop: ‘Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij? Vestig je hoop op God, eens zal ik Hem weer loven, mijn God die mij ziet en redt.’ Maar zo’n wending zoek je tevergeefs in Psalm 88. Daar is het donker en daar blijft het donker: stikdonker. ‘I see a darkness’ – ‘mijn enige metgezel is de duisternis.’

Wat is er aan de hand? Zoals wel vaker in de Psalmen blijft dat onduidelijk. Hoe dan ook, de psalmdichter heeft het zwaar, ontiegelijk zwaar (vers 4): ‘Ik word door rampen bezocht, mijn leven nadert het dodenrijk.’ Hij staat bij wijze van spreken al met één been in het graf. Sommigen denken aan melaatsheid, vanwege vers 9: ‘Bekenden hebt U van mij vervreemd, afgrijzen roep ik bij hen op.’ Mensen deinzen voor hem terug, bewaren afstand. Hij ziet er afzichtelijk uit. Allemaal kenmerken die een melaatse en zijn uiterst besmettelijke ziekte omringen.
Maar niet alleen lichamelijk heeft hij het zwaar, ook geestelijk. Het meest drukt het op hem dat God dit toelaat, sterker nog: dat God hem in deze omstandigheden heeft gebracht (vers 7): ‘U hebt mij onder in de kuil gelegd, in het duister van de diepte, uw toorn drukt zwaar op mij, uw golven slaan over mij heen.’ Hij is murw gebeukt door al die rampen, die als mokerslagen op hem zijn neergekomen. En hoe hij ook roept, er komt geen antwoord. God is ver, heel ver weg, alsof Hij zich verstopt heeft. Waarom?! Maar het blijft stil. Hij hoort alleen zijn eigen stem weerkaatsen als een echo tegen de wanden van die diepe put waar hij inzit. Hij voelt alleen z’n eigen lege hart. Hij ziet alleen de ondoordringbare duisternis van zijn benauwde geest. I see a darkness… Als de dichter vandaag de dag naar de dokter zou gaan, zou deze al snel de diagnose stellen: depressief.

Misschien denk je intussen wel: Tjonge zeg, hier word ik niet vrolijk van! Zacht gezegd. Waarom nou toch deze Psalm?! Op Palmzondag! Doe mij maar een vrolijk gezang of een blij opwekkingslied. Hier word ik alleen maar depri van.
Of is het juist niet bijzonder dat deze allerdonkerste Psalm een plek heeft gekregen in het boek van de Psalmen, dat ook deze donkere tonen er mogen klinken? Juist in al z’n rauwheid en eerlijkheid, ook als een signaal dat niet ieder levensverhaal persé goed afloopt, dat er ook donkere, pijnlijke en raadselachtige kanten aan kunnen zitten.

Ik moest zelf denken aan moeder Theresa. Wie kent haar niet, die kleine zuster, die zo groot was in haar liefdadigheid, juist onder de verschoppelingen, de daklozen, de lepralijders, de allerarmsten in Calcutta. Samen met haar medezusters deed zij zoveel en zulk goed werk voor hen. En als mensen dan zeiden: ‘Maar moeder Theresa, wat u doet, is toch maar een druppel op een gloeiende plaat?!’, dan zei ze: ‘O vast, maar als nu iedereen zo’n druppel laat vallen: een druppel van onvoorwaardelijke liefde, van concreet goed doen, dan wordt het bij elkaar toch een malse regenbui!’ Toen ze aan haar werk in Calcutta begon, schreef ze: ‘Mijn ziel is op dit moment volkomen vredig en blij… De oude man die op straat lag, ongewenst, volkomen alleen, stervende – ik gaf hem carbosone (een bepaald medicijn) en water om te drinken en hij was zó dankbaar, zo raar was dat…’ Dan voelt dit toch al als die malse regenbui? Maar binnen twee maanden raakte zij in een diepe geloofscrisis, waar ze tot haar dood in 1997 mee zou blijven worstelen. Die kant kennen weinig mensen van haar. Ze sprak er ook maar met een paar mensen over. Zoals die abt waaraan ze schreef: ‘Er is geen God in mij. Ik verlang en verlang en dan voel ik opeens iets – Hij heeft mij niet nodig. Hij is er niet, Hij moet me niet. Soms hoor ik mijn eigen binnenste uitroepen: ‘Mijn God!’ en niets komt er terug.’ Ja, ook zij kende die duisternis, die donkere diepte van Psalm 88.
Zo donker kan het voor mensen worden. Ook voor gelovige mensen. Net zo goed. Zulke aanvechtingen. Zulke twijfels. Zulke zwaarmoedigheid. Zo’n depressie of ander psychisch lijden.
En wat is het dan eigenlijk bijzonder dat aan zulke gevoelens recht wordt gedaan door deze Psalm. Dat zulke aardedonkere tonen ook in de Bijbel klinken. Als herkenning. Als erkenning voor al die mensen voor wie het ook donker is, voor wie de put zo diep is, die zich zo alleen en depressief voelen. Dat intense zwart daar wordt niet opgegrijsd zeg maar, maar mag blijven staan.
Een aantal jaar geleden las ik een heel eerlijk interview met ds. Belder. Hij raakte burn-out en dat leidde vervolgens tot een zware depressie. Hij vertelt daarover (en het raakte me diep): ‘De Bijbel werd een gesloten boek voor mij. De bijbelteksten op de wenskaarten van gemeenteleden deden mij niks. Als een collega-dominee en vriend zei dat er een Hogepriester in de hemel zit die voor mij bidt, dan kon ik dat met mijn verstand beamen, maar gevoelens had ik er niet meer bij. Ik zat in een diepe donkere put, was van God en mensen verlaten.’ Als de interviewer dan vraagt: ‘Hoe bent u er overheen gekomen?’, zegt hij: ‘Alleen Psalm 88 zei me nog wat. Daaruit spreekt de desolaatheid van de mens die God niet vindt. Ik heb God ervoor gedankt dat deze Psalm in zijn Woord staat. Als het aan ons mensen had gelegen, hadden we deze psalm er vast uitgeredigeerd.’
Goddank staat deze Psalm in Gods Woord. Om te lezen. Om te zingen. Om te bidden. Ja, dat laatste vooral! Psalm 88 is geen doffe berusting, geen hoofd in de schoot leggen. Nee, de psalmdichter kijkt omhoog en wendt zich tot God. Hij spreekt God aan. Hij schreeuwt z’n klacht uit.

Maar let dan op hoe het begint: ‘HEER God, mijn redder.’ Dat is niet alleen een gebed, maar ook een belijdenis. Hier klinkt z’n geloof: ‘U bent HEER.’ Dat is de naam van God die aan zijn verbond refereert: U bent erbij. U bent Wie u bent en U bent er voor mij. ‘Mijn redder’ noemt hij God ook. M.a.w.: ‘Zo ken ik U. Zo heb ik U leren kennen. En die naam, die betekenis, die werkelijkheid die erin schuilgaat, houdt Hij God nu voor: ‘Want als U zo bent, waar bent U dan nu en waarom doet U met dit allemaal aan?!  Waarom bent U zo ver weg?! En wat heeft U eraan als ik nu sterf? Juist in dit leven kan ik U loven en van Uw wonderen vertellen. Maar dan moet U met niet laten gaan!’
In het intro wordt Psalm 88 een ‘beurtzang’ genoemd. Dan moet je denken aan twee groepen die afwisselend, om de beurt, de strofen van de Psalm zingen. Maar ik dacht: inhoudelijk is het toch ook een beurtzang. Het begint met een belijdenis, het diepe geloof in de Here God, in zijn naam. En daarna klinken de diepe klachten, de waaroms, de hartverscheurende schreeuwen. Het is dus en/en. Allebei mag het z’n plek hebben in de beurtzang van het leven met God. Terwijl het bij ons toch vaak of/of is. Omdat we vinden dat het om dat eerste gaat: om dat geloof, om die belijdenis, om het loven van God. En klagen? Nou ja, er is niet voor niets zo’n gezegde: ‘Niet klagen, maar dragen en bidden om kracht.’
Maar dat is niet Bijbels, gemeente! Het is geen of/of, maar en/en. Hem belijden en loven, én Hem bevragen en tot Hem klagen. Wist u dat er net zo veel klaagpsalmen zijn als lofpsalmen? Veelzeggend, toch?!!
Maar klagen is in de Bijbel, in het Psalmenboek, geen zelfbeklag en zelfmedelijden, je rondwentelen in doffe berusting om wat je allemaal is aangedaan. Nee, het is je richten op God, Hem zijn eigen naam voorhouden, zijn beloften. Tegen God op God hopen. En dan mag je zeker ook ‘waarom’ vragen. Die bekende regel uit ‘Wat de toekomst brengen moge’: ‘Zie ik vraag U niet waarom’, die klinkt wel heel vroom, maar in de Bijbel kom ik genoeg waaroms tegen. In de Psalmen, bij de profeten en uit Jezus’ eigen mond. Daarover straks nog meer. Dus laten we niet vromer willen zijn dan de Bijbel, dan Jezus zelf. Dat hoeft niet. Sterker nog: dat is niet goed, want dan houd je dingen binnen, waar Gods Woord juist de weg voor opent. Zoals in deze Psalm.

Over Jezus gesproken… Calvijn schijnt gezegd te hebben: ‘Alle Psalmen zijn Messiaans.’ I.i.g. zijn veel Psalmen Messiaans, dat wil zeggen: je kunt ze niet lezen zonder aan de Messias, aan Jezus te denken. Dat geldt zeker ook voor Psalm 88. Neem bijvoorbeeld die regel uit vers 16: ‘Van jongs af ben ik in doodsgevaar.’ Jezus moest als klein kind al met z’n ouders op de vlucht vanwege de moorddadige plannen van Herodes. En hoe vaak lees je later niet dat de leidslieden zochten om Hem te doden. Of vers 19: ‘Mijn beste vrienden hebt U van mij vervreemd.’ Jezus’ naaste vrienden, zijn discipelen, laten Hem stuk voor stuk in de steek, met als dieptepunten de verloochening door Petrus en het verraad door Judas.
Vers 4: ‘Mijn leven nadert het dodenrijk.’ Jezus naderde dat niet alleen, maar ging er in. Hij stierf – aan wat voor een dood! – en werd in het graf gelegd.
En niet te vergeten vers 15: ‘Waarom, HEER, verstoot U mij en verbergt U voor mij uw gelaat?’ Dat rijmt toch helemaal zeg maar op Jezus’ kruiswoord: ‘Mijn God, mijn God, waarom heeft U mij verlaten?’!
Ja, niet voor niets wordt in de kloosters Psalm 88 op Goede Vrijdag gelezen. Die donkerste Psalm klinkt op de dag dat we gedenken hoe Jezus in een drie uur dikke duisternis hing. De Psalm is één lange schreeuw naar boven. En Jezus schreeuwde zijn diepe klacht ook uit, lezen we expliciet in Matteüs 27.
Kortom: Psalm 88 is een Messiaanse Psalm pur sang. Hij is Jezus als geen ander op het lijf geschreven. Hij weet uit eigen ervaring wat hier gezongen en geschreeuwd wordt. Goddank, gemeente! Want dat betekent dat Hij al onze duisternis kent, van binnenuit. De diepste put waarin wij terecht kunnen komen, is Hem niet vreemd. Nee, Hij is afgedaald in de allergrootste diepte. Dus, tot op de bodem vinden we Hem. Daar is Hij namelijk.
Ergens bij de Italiaanse kust, bij het dorp San Fruttuoso om precies te zijn, staat een Christusbeeld. Op de zeebodem dus, onderwater. Het heeft de handen omhoog geheven, roepend, smekend om ontferming.
‘Il Christo degli Abissi’ heet het beeld: ‘de Christus van de afgrond’. Toen ik erover las, en het zag, ontroerde me dat. Maar meer dan dat: het bemoedigde me ook.
Kijk, wij zetten Christus vaker bovenop een kerk. In de vorm van een kruis. Of bovenop een berg, zoals dat enorme Christusbeeld bij Rio de Janeiro, hoog uittorenend boven de stad. Iedereen kan Hem zien. Maar er is ook een andere kant, gemeente. De kant van Psalm 88. De kant van Jezus’ klacht aan het kruis: ‘Waarom?’ De kant van Johnny Cash’s liedje: ‘I See A Darkness.’ De kant waar u of jij misschien zelf wel zo tegenaan gelopen bent.
En die kant zien we zo aangrijpend verbeeld op de zeebodem voor de Italiaanse kust in ‘Il Christo degli Abissi – De Christus van de afgrond.’ Zo diep wilde Christus zinken, voor u, jou en mij. Hij drong door tot de diepste nacht, de zwartste duisternis, tot in de hel. Sindsdien is geen plek meer vogelvrij. Nergens kan het kwaad nog een monopolie claimen. Christus is er altijd bij.
Of zoals het klassieke avondmaalsformulier zo weergaloos mooi en diep zegt: ‘Hij heeft zich vernederd tot in de allerdiepste versmaadheid en angst van de hel, met lichaam en ziel, aan het hout van het kruis, toen Hij riep met luider stem: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? opdat wij tot God zouden genomen en nimmermeer door Hem verlaten zouden worden.’
Nee, dat voel je niet altijd. Dat zie je niet altijd. Maar je mag het wel weten, geloven en telkens weer te binnen brengen. Ook aan de avondmaalstafel komende vrijdag. Zo zeker als ik het brood ontvang en de beker aan mijn lippen zet, zo zeker is het dat Hij me niet verlaat – nooit verlaat! – dat Hij mijn HEER is, mijn God, mijn Redder. Of zoals Bonhoeffer eens bad en laten we met hem meebidden:

God,
help mij te bidden
en mijn gedachten te richten op U,
ik kan het niet alleen.

In mij is duisternis
maar bij U is licht.
Ik ben eenzaam,
maar U verlaat mij niet
ik ben bevreesd,
maar bij U is hulp
ik ben onrustig,
maar bij U is vrede
in mijn hart is bitterheid,
maar bij U is geduld
ik begrijp Uw wegen niet,
maar U kent mijn weg.

Amen

zingen         Gezang 193

lezen gedeelte avondmaalsformulier van Calvijn

zingen         Gezang 366:1,6

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

zingen          Gezang 182:3,6

zegen