de orde van dienst:
zingen Gezang 318:1,7,10
stil gebed
votum en groet
aanvangstekst ‘De HEER is koning’ (Psalm 99:1a)
zingen Psalm 99:1,3
lezing van gebod uit Deuteronomium 5 en 6
zingen Psalm 99:6,8
gebed om de verlichting met de Heilige Geest
kinderlied ELB 188 (gezongen in canon) met combo
kindermoment
Laat ik nu wat ik mee wilde nemen thuis hebben laten liggen! Maar ik zal jullie helpen. Dan maken we er gewoon een klein raadspelletje van… Ik heb het één keer per jaar aan, op Koningsdag. Nou ja, en als het Nederlands elftal speelt in een belangrijke wedstrijd op het EK of het WK. Het wordt dus dit jaar één keer… Het is dus een kledingstuk. Inderdaad, een oranje-shirt. A.s. woensdag is het weer zover. Doen jullie dan ook iets oranjes aan? En wat ga je verder doen op Koningsdag?
Eigenlijk is het in de kerk veel vaker Koningsdag. En dan heb ik het niet over Koning Willem Alexander. Maar over de Koning van de Koningen. De koning van hemel en aarde. Wie is dat? De Here Jezus. Wanneer vieren we zijn Koningsdag? Op Pasen. Maar eigenlijk ook elke zondag. Dat is de eerste dag van de week en dan weten we: op die dag stond de Here Jezus op. Elke zondag is daarom een soort Pasen, een soort Koningsdag waarop we vieren dat Jezus leeft. Dat Hij koning is. Maar nu zien we dat nog niet altijd hè. Er is nog tegenstand, verdriet, pijn, oorlog, ziekte, kwaad, enz. enz. Maar er komt een dag dat dat allemaal voorbij is. Wanneer zal dat zijn? Op de dag dat Jezus terugkomt. Dan zullen we Hem zien. Dan zal iedereen voor Hem buigen. Dan komt er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Dan zal het voor altijd goed zijn. Ja, dan is het pas echt Koningsdag, die nooit meer voorbij gaat. Zou je daar niet naar verlangen?
Een goede kindernevendienst en tot straks.
schriftlezingen 1 Korinthe 15:20-28 en Hebreeën 2:5-13.
zingen Psalm 110:1,2
tekstlezing ‘Want Hij moet koning zijn totdat God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd. De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood.’ (1 Korinthe 15:25,26)
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
Kijk, daar komen mensen aan.
Ze denken dat er geen muren zijn, geen valkuilen, geen dodelijke
omhelzingen op het midden van onze weg.
Pats!
En daar komen auto’s, fietsers, spreeuwen, muggen.
Pats!
(…)
Daar komen zij die ‘Koest!’ roepen tegen de dood, ‘Koest nou!
Koest!’ en de dood met zijn hitsige gebaartjes, zijn sluike
haartjes, zijn spitse oortjes, zijn sluwe oogjes, zijn grijpgrage
klauwtjes, zijn pruilende mondje, zijn voldongen tongetje, zijn
warrige taaltje, zijn kwaadschikse willetje, die lieve, lieve dood,
die aanvalt en zich terugtrekt en hergroepeert en weer aanvalt…
Pats!
(…)
Er knarst iets, een hek misschien, en een stem zegt: ‘Wie volgt?’
en overal vandaan komt het schoorvoetende antwoord: ‘Ik.’ ‘En
ik.’ ‘En ik waarschijnlijk ook.’
Dit komt uit het gedicht De Optocht van Toon Tellegen. Dat gedicht is meer dan 70 bladzijden lang! Het gaat over één lange optocht van alle mogelijke mensen en andere levende wezens achter de dood aan. Met als telkens terugkerend refrein: ‘pats!’ Als de nekslag, de doodsklap, de haal met de zeis van Magere Hein, aan wie niemand ontkomt. Inderdaad: ‘Wie volgt?’ Iedereen moet schoorvoetend antwoorden: ‘ik’.
Het is een schitterend gedicht qua taal en verbeeldingskracht, maar tegelijk is het ook heel confronterend, omdat je hardhandig geconfronteerd wordt met het feit dat je sterven moet. Dat wordt echt niet mooier gemaakt dan het is. Integendeel. De dood is hier geen goede vriend, maar een nietsontziende vijand.
Dat brengt mij bij onze tekst waar Paulus de dood zelfs ‘laatste vijand’ noemt. De laatste van de vijanden. We hebben er dus het langst mee te stellen, tot onze laatste snik, tot de slothartklop. Maar ook voor God zelf is het de laatste vijand. De vijand die het langste standhoudt, want ieder mens dat geboren wordt, zal ook weer sterven, tot het moment dat Jezus terugkomt.
De dood als vijand, dat staat wel haaks op het gevoel van veel mensen in deze tijd. Daar spreekt men van ‘euthanasie – een goede dood.’ Daar zegt men: ‘de dood hoort bij het leven.’ Nou, Toon Tellegen schrikt je daar al uit wakker met zijn voortdurende ‘pats’, als een knallende zweepslag. En Paulus doet daar nog een schep bovenop, helemaal in lijn van de Schrift: de dood is een vijand, de laatste vijand. Zelf kwam ik daar al vroeg achter. Ik was vijf jaar en op onze kleuterschool overleed Keesje v.d. Vlist, door een hersentumor. Zijn foto zat, als blijvende herinnering, in mijn album, ouder werd hij nooit. Z’n ouders droegen deze open wond hun leven mee. De dood als een vijand. Of toen ik mijn lieve oma Steenks, nog geen 70, zag liggen in de kist. Zo mooi, zo echt, maar tegelijk zo stil, zo voorgoed onbereikbaar. Wat had ik nog graag veel met haar gedeeld, maar een hartaanval maakte daar abrupt een einde aan. De dood als vijand, geen vriend.
Maar niet alleen nu staat dat haaks op de tijdgeest, dat gold ook al voor de tijd van Paulus, ook voor een aantal mensen in de gemeente van Korinthe. Vorige week hoorden we al dat er daar waren die niet in de lichamelijke opstanding geloofden. Volgens hen had de opstanding zich al voltrokken toen ze tot geloof kwamen. Daardoor waren ze helemaal nieuw geworden – geloofden ze – en zo boven zonde en dood verheven. Het lichaam deed er ook niet meer toe, dat was toch maar een gevangenis voor de ziel. Dus wat moet je dan met een lichamelijke opstanding? Nergens voor nodig! We hoorden ook hoe Paulus hier fel tegenin ging, omdat hiermee de kern van het geloof wordt aangetast. Als er geen lichamelijke opstanding is, is Jezus zelf niet opgestaan. En dan heeft ons geloof, onze verkondiging en onze toekomst geen zin. Dan stort alles in. Maar goddank, Jezus is opgestaan. Het is Pasen geworden. ‘Jezus is werkelijk opgewekt (vers 20) als eersteling van de gestorvenen.’ Ja, als eersteling. De gestorvenen zijn nog niet opgewekt. De dood is nog niet onttroond, nog niet vernietigd. Die leeft nog, om het maar eens paradoxaal te zeggen: de dood is nog springlevend, met alles wat aan hem voorafgaat: ziekte, angst en pijn. En wat er in zijn kielzog komt: verdriet, gemis, heimwee naar die overleden geliefde. Wie van ons weet daar niet van?! Misschien nog wel heel recent. Maar ook als het langer geleden is, wennen doet het niet, doet het nooit. Nee, de dood, die laatste vijand, is nog niet onttroond.
Dat geldt trouwens ook voor de andere vijanden. Onze tekst zegt het helder: ‘Jezus moet koning zijn totdat ‘God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd.’’ Juist in dat ‘totdat’ hoor je het ‘nog niet’. Die vijanden zijn nog niet onttroond. Ze hebben nog macht. In het vers voor onze tekst, in vers 24, noemt Paulus ze ‘alle heerschappij en elke macht en kracht’. Dat klinkt als een heel front. En zo is het. Er zijn vele vijanden die Jezus onttronen moet, waartegen Hij te strijden heeft, die zich tegen Hem verzetten, die haaks staan op zijn koningschap. Ze worden hier in algemene termen genoemd, maar het is niet moeilijk om concreter te worden, toch? Wat dacht u van armoede, die nog steeds zovelen in zijn greep heeft. Of honger, die voor zovelen op deze wereld het leven afstompt en kapotmaakt. Of ziekte, die zoveel kan beperken, kan slopen zelfs. Maar ook materialisme en egoïsme zijn vijanden. Er zijn ideologieën die tegen God en het geloof ingaan, antichristelijk zijn. Of ze nu gekleed gaan in een bomgordel of in een wittenbord. Vijanden van Christus, vijanden van hen die bij Hem horen, die Hem volgen. Dat roept immers tegenstand op.
Iemand die dat aan den lijve ervoer, was de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Guido de Brès. Vanwege zijn geloof kwam hij in de gevangenis terecht. De dodencel. Op een briefje schreef hij twee Latijnse woorden, bestemd om gelezen te worden door de tegenstanders van de Reformatie: ‘Habemus regem!’ Oftewel: we hebben een Koning! Ja, ook dat was een geloofsbelijdenis. Want De Brès zag wat anders: de muren van zijn dodencel. Hij voelde wat anders: de boeien om zijn handen en voeten, de minachting van zijn tegenstanders. Maar met zijn hart geloofde hij en vertrouwde hij erop: we hebben een Koning. Hij regeert. Uit zijn hand val ik niet. Dat kun je alleen zien met de ogen van het geloof zeg maar. Zo zegt de Hebreeënbrief het ook, we lazen het: ‘Dat alles aan Christus onderworpen is, zien wij echter nu nog niet.’ Jezus’ koningschap is verborgen.
Dat bewaart ons voor triomfalisme, gemeente. Kijk, die mensen in Korinthe die waren er al voor hun gevoel. Ze waren al opgestaan: ze waren verheven boven alle tegenstand, boven de dood. Alsof het Koninkrijk hier al helemaal is, alsof het één groot Gloria is. Maar we roepen ook Kyrie, gemeente: ‘Ontferm U, Heer.’ Want er is nog zoveel dat haaks staat op Jezus’ koningschap. Afgelopen donderdag was het de generale repetitie voor het Vurig Fietstheater. U leest daar ook over in de Zondagsbrief. Ik werd daar o.a. geraakt door het verhaal van Aartsbisschop Romero uit El Salvador en Pater Frans v.d. Lugt uit Homs in Syrië. Beiden werden vermoord. De eerste bij het opdragen van de mis, toen hij zei: ‘Laten we ons innerlijk verenigen in geloof, hoop en…’ ‘Liefde’ kon hij niet meer zeggen, want toen trof een dodelijke kogel hem. En pater Frans wilde alleen maar goed doen in die prachtige stad Homs, bracht verschillende groepen bij elkaar. Maar toen werd het oorlog in Syrië, en ze schoten die hele stad aan puin. Ze zeiden: ‘Vertrek, pater.’ Maar hij ging niet, wilde trouw blijven aan de mensen daar. En ook hij werd vermoord. Net als die christenen op het strand in Lybië, afgeslacht door IS. Net als die vrouwen en kinderen op Eerste Paasdag in Pakistan, weggevaagd door een bom van de Taliban. Net als die bootvluchtelingen deze week, die over wilden stappen op een grotere boot, die al zo vol was, dat hij kapseisde en velen verdronken. Een man vertelde hoe hij zijn vrouw en hun twee maanden oude baby’tje zag verdrinken. Nee, het is niet alleen maar Gloria, ook Kyrie. We snappen er soms niets van. En we roepen, we zuchten: ‘Hoe lang nog?!’
Habemus regem – we hebben een Koning. Maar er zijn nog zoveel machten, krachten, vijanden die onttroond moeten worden. En laten we het niet alleen buiten onszelf zoeken. De theoloog Miskotte preekte ook eens over deze tekst en hij zei, heel raak: ‘Paulus noemt de dood Gods laatste vijand, maar die beschouwen wij van nature als onze eerste vijand. Góds eerste vijand, dat is een leger van wezens, dat zijn wij. Daarom zegt de Bijbel dat ‘Christus voor ons gestorven is, toen wij nog vijanden waren.’’ Inderdaad, dat is onze achtergrond. Daar komen wij vandaan, gemeente. In ons zit van nature verzet tegen God, tegen zijn genade: de eerste vijanden van God. Omdat wij als Hem willen zijn, onszelf voorop zetten. Maar wat doet God? Wat doet Christus? Die stierf voor ons, om onze vijandschap te verzoenen. Laat ik me dan ook verzoenen? Laat ik mijn egocentrisme los, en laat ik ook alles, wat ik aan wil dragen om maar bij God goed voor de dag te komen, uit handen en laat ik m’n lege handen door Hem, door Zijn genade, vullen? Telkens weer. Zo regeert Jezus dus, gemeente. Zo’n Koning hebben we. ‘Hij regeert vanaf het hout’ zegt een oude liedregel. Hij is de Gekruisigde. Die zichzelf geeft. Hij komt niet met de botte bijl, Hij dwingt ons niet te geloven, maar van binnenuit, door Zijn Woord en door zijn Geest wil Hij ons winnen, ons veranderen. Daarom duurt het ook zo lang. Omdat Hij ieder mens gunt om van vijand zijn vriend, zijn kind te worden. Daar heeft Hij onnoemelijk geduld mee. Met u, met jou, met mij, maar ook met de ander. En als Hij zo regeert, met de overmacht van zijn liefde, en niet door nietsontziende almacht, daarom blijft zijn koningschap verborgen en vraagt het een lange adem, ook van ons. En als wij bij Hem horen, koningskinderen zijn dus, dan zullen we toch ook die stijl kennen: niet die van de macht, van het geweld, van de botte bijl en de veroordeling, maar juist die van de aanvaarding, zachtmoedigheid, geduld en liefde. Net als bisschop Romero, als pater Frans, als Majoor Bosschard, of zuster Neelie v.d. Veen, of wie er nu misschien wel bij u of jouzelf in gedachten komt. Mensen die deze koninklijke weg van Jezus bewandelen, juist in alle nederigheid en liefde. Ja, hopelijk ben je zelf zo iemand, aan wie anderen kunnen merken wat dat koningschap van Jezus inhoudt.
Hoe verborgen Jezus’ koningschap ook is, dat wil niet zeggen dat het niet reëel is. Zijn we daar zelf ook niet het bewijs voor? Het bewijs dat God vijanden aan zijn voeten legt. Want uit onszelf zijn ook wij, zoals gezegd, vijanden van God en zijn genade, maar we zijn toch aan Jezus’ voeten terechtgekomen? We hebben ons toch aan Hem overgegeven? En goddank gebeurt dat nog steeds. Mensen die aan Jezus’ voeten terechtkomen. Beter kun je niet verliezen… Want je wint er alles mee. Ja, ook de dood moet het verliezen, komt aan Jezus’ voeten terecht. De dood heeft het op Paasmorgen al verloren, toen God Jezus dwars door de dood heenhaalde en opwekte. De dood verloor het, omdat Jezus dat als Eersteling deed, als voorbode van een ieder die bij Hem hoort. Daardoor heeft de dood voor een ieder die in Hem gelooft geen gruwelijk karakter meer. De dood is voor Jezus een voetbank geworden, een gebruiksvoorwerp zeg maar. Door Hem is voor ons de dood geen verschrikkelijk einde, maar een doorgang, een portier die de deur opendoet naar het eeuwige leven.
Zeker, die laatste vijand is nog niet definitief onttroond. En er zijn ook nog andere vijanden. Maar toch, de beslissende slag is al geslagen. Dat doet denken aan de Eerste Wereldoorlog. Eigenlijk was deze van meet af aan al beslist. Bij de slag aan de Marne, in 1914. Toen hadden de geallieerden in principe al gewonnen. Toch duurde het nog tot 1918 voordat de uiteindelijke ineenstorting van het Duitse rijk een feit was. Maar dat was wel een gevolg van die slag in 1914. Zo is het ook met Christus. De eindoverwinning zal bij zijn wederkomst zijn, maar de beslissing is al gevallen. Aan het kruis, op Paasmorgen, toen Jezus de machten van zonde en duivel versloeg, toen Hij de dood bedwong en als Levende tevoorschijn kwam. Sindsdien is Hij koning, heerst Hij, brengt Hij al strijdend zijn koningschap aan het licht. En de eindoverwinning staat vast!
Bij die eindoverwinning, als Hij terugkomt, zullen allen levend gemaakt worden, schrijft Paulus in vers 22. Opstaan. Met een nieuw lichaam. Ja, totaal anders dan nu. Paulus schrijft daar verderop in het hoofdstuk over. Vanaf vers 35. Dat moet u vandaag maar eens voor uzelf lezen. Het is geen makkelijke passage. Maar duidelijk wordt dat dat nieuwe opstandingslichaam wezenlijk anders is dan wat we nu hebben. Het is niet meer sterfelijk. Niet meer vergankelijk. Dus ook geen ziekte en aftakeling. Dus een geest zonder gebreken, geen psychisch lijden meer. Dus een hart dat niet meer zondigen kan. Totaal anders dan nu, maar tegelijk zijn wij het zelf, die opstaan, die unieke mens die we hier zijn en blijven. Bij dat einde, beter: bij die voleinding, zal Jezus het koningschap aan de Vader overdragen, dan zal Hij zelfs zichzelf onderwerpen aan de Vader, vermeldt vers 28. Daar is veel over gespeculeerd. Zal Jezus terugtreden, zal Hij zich ondergeschikt maken aan God? Maar Hij is toch Drie-enig met de Vader en de Geest? Inderdaad, de engel zei al tegen Maria dat Jezus zal heersen tot in eeuwigheid en met de geloofsbelijdenis van Nicea belijden we dat aan Jezus’ rijk geen einde zal komen. Wat dan wel voorbij is, is Jezus’ wijze van Koning zijn nu. Het verborgen karakter ervan. Zijn middelaarschap. Want dan is er niets meer wat tussen ons en God instaat, geen zonde en geen kwaad meer. Dan maakt het rijk van Christus plaats voor het rijk van God. Dan is God alles in allen. Wat een vooruitzicht! Het ongekende slotakkoord dat nooit eindigt…
Nog één keer dat lange gedicht De Optocht uit het begin van de preek. Als die hele optocht ten einde is, nadat ontelbare keren dat ‘pats!’ geklonken heeft, is de slotregel: ‘Alleen een duif is nu nog onderweg, de witte duif van de onverschilligheid.’ En dat is juist wel typerend voor het levensgevoel van velen vandaag: ‘Als we er toch allemaal aangaan, als niemand ontkomt aan die laatste vijand die de dood is, wat heeft het dan voor zin? Dan maakt het toch allemaal niet uit?!’ Onverschilligheid en nihilisme, ze tieren welig, juist als ‘antwoord’ op de eindigheid van het leven.
Maar Paulus’ conclusie aan het eind van 1 Korinthe 15 is tegenovergesteld (vers 58): ‘door de Heer zijn je inspanningen nooit tevergeefs’. Dankzij Jezus Christus, de Koning die regeert, die de dood verslagen heeft en door Wie ook wij zullen leven, daardoor heeft het leven wel zin en ten diepste ons sterven ook. En deze hele wereld ook. De geschiedenis van deze wereld is niet een triomftocht van duistere en verdervende machten; ze is troonsbestijging van koning Jezus. En als Hij dan komt? Ja, dat zal nog eens een Koningsdag zijn! Dan… dan… Ja, dat is toch eigenlijk niet te omschrijven? Anton B. Lam verwoordde het eens in een gedicht. Een gedicht vol stille verwondering én tintelend verlangen:
Recreatie
Wij zagen het aan de bomen,
toen wij vanmorgen ontwaakten,
aan de hoge bomen
rondom het huis.
En wij hoorden het, overal om ons heen:
het was met geen naam te benoemen,
het was met geen pen te beschrijven,
het was als met handen te tasten.
De wind was gaan liggen,
de honden waren weg,
de zee was niet meer.
En wij hebben elkander omarmd,
zwijgend, maar met gebaren
van vreugde.
En onze ogen fluisterden:
Eindelijk,
het is er eindelijk.
Het is er onomwonden.
Amen
zingen (samen met combo) ‘Stil, mijn ziel wees stil’ (Opwekking 717)
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
zingen Gezang 300:1,2,6
zegen
zingen Wilhelmus, vers 1 en 6
0 Reacties