de orde van dienst:

zingen         Psalm 95:1

stil gebed

votum en groet    

aanvangstekst       ‘O God! Op mij zijn uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden.’ (Psalm 56:13 NBG-vertaling)

zingen          Gezang 318:1,5,9,10

voortzetting Heilig Avondmaal

lezen aan tafel       Romeinen 5:15-17

zingen aan tafel     Gezang 446:6

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezing           Psalm 116:10-19

zingen          Psalm 116:6,8

tekstlezing   ‘Hoe kan ik de HEER vergoeden wat Hij voor mij heeft gedaan?’ (Psalm 116:12)

Gemeente van Jezus Christus,

Druipend staat hij in het kamertje van de reddingspost. Hijgend en trillend als een rietje, ondanks de deken die ze om hem heen hebben geslagen. Langzaam komt hij weer tot zijn positieven. ‘Waar is degene die me gered heeft’, stamelt hij.
Wat was er gebeurd? Hij was in zee gaan zwemmen. Maar hij had de trekkende kracht van het water onderschat. Opeens merkte hij, hoe ver hij van de kustlijn verwijderd was. Maar hoe hij ook zwom, steeds verder werd hij de zee in gedreven. Toen was hij gaan roepen, schreeuwen uiteindelijk. Gelukkig had de redddingsbrigade hem opgemerkt. Met hun snelle boot waren ze op hem afgevaren. En net toen hij voor de laatste keer z’n hand boven water stak en wegzonk naar de zeebodem was er iemand uit die boot gedoken en had hem opgevist. Levend en wel.
En nu stamelt hij: ‘waar is diegene die m’n leven gered heeft? Hoe kan ik diegene ooit bedanken?! Wat kan ik voor hem doen?!’

Hetzelfde heeft in feite de dichter van Psalm 116, maar dan naar God toe. Zo althans hoor ik onze tekst: ‘Hoe kan ik de HEER vergoeden wat Hij voor mij heeft gedaan?’ Ook hij was van de dood gered. Dat blijkt heel duidelijk uit het eerste deel van de Psalm: ‘banden van de dood omknelden mij … HEER, red toch mijn leven! … U hebt mijn leven ontrukt aan de dood.’ Hij zag bij wijze van spreken de poorten van het dodenrijk al openstaan. Nog even en hij zou die drempel over moeten. Maar de HERE had zijn hulpgeroep gehoord en hem voor de poorten van de dood weggesleept. ‘Hoe kan ik God daar ooit voor danken? Wat moet ik doen?’
De dichter geeft zelf het antwoord. Op verschillende manieren wil hij de Here God danken. Zo groot is zijn dankbaarheid. Zo blij is hij met zijn God. Dan mag het toch best een onsje meer zijn…?Allereerst zegt hij, vers 13, dat hij ‘de beker van bevrijding zal heffen.’ Dat klinkt, met eerbied gezegd, als een toast. Dan pak je een glas en dat steek je omhoog: ‘Ik wil een toast uitbrengen op …’ Vanwege diens verdiensten, omdat je diegene zo waardeert, zoveel van hem of haar houdt. Zo wil de dichter toasten op de Allerhoogste, die hem gered heeft, verlost heeft. Daarom is het een ‘beker van bevrijding.’
Later is dit de naam geworden voor één van de bekers aan de Pesachmaaltijd. Vanmorgen hoorden we al dat Psalm 116 tot het zogenaamde ‘Hallel’ behoort, de Psalmen 113-118, die gezongen worden bij het Pesachfeest in huis. Bij die maaltijd worden vier bekers wijn gedronken. Ze hebben allemaal hun eigen naam: ‘Ik zal uitvoeren.’ ‘Ik zal redden.’ ‘Ik zal verlossen’ en ‘Ik zal nemen.’ De vijfde beker die apart staat en meestal wat groter is, is net als de lege stoel tijdens het feest, bestemd voor Elia de profeet. Want stel dat hij komt om de Messias aan te kondigen… Als de maaltijd afgelopen is, wordt de derde beker gedronken, de ‘beker der verlossing’. De deur wordt dan even opengezet voor Elia. Wat een rijke symboliek, gemeente. Pesach vieren is voor een gelovige Jood terugkijken. De HERE danken en prijzen om zijn verlossing uit de slavernij eens uit Egypte. Maar het is ook naar het heden kijken: die verlossing geldt ook nu, geldt ons, geldt mij. En het is naar de toekomst kijken: vol verwachting zien we uit als God de hele werkelijkheid zal verlossen en alles nieuw zal maken.
Lijkt dat ook niet sterk op ons avondmaal? Waar we gedenken wat Christus voor ons heeft gedaan, door zijn sterven, door zijn opstanding. Hoe Hij zo onze Verlosser is geworden. En dat ook persoonlijk mogen beamen, terwijl we die beker aan de lippen zetten: in die verlossing mag ik delen, nu en voor immer! En tegelijk daarmee ook het verlangen mogen voeden naar de dag dat Hij zal terugkomen en God alles in allen zal zijn. Verleden, heden en toekomst.

‘Hoe kan ik de HEER vergoeden wat Hij voor mij heeft gedaan?’ Of zoals de NBG-vertaling heeft: ‘Hoe zal ik de HERE vergelden voor al zijn weldaden tegenover mij?’ M.a.w.: Hoe zal ik Hem daarvoor danken? We hebben dat al gedaan, gemeente! Want avondmaal vieren is zelf al een vorm van dankzeggen. De katholieke term voor het avondmaal is ‘eucharistie’ en dat betekent letterlijk ‘dankzegging’! En hoe noemen we die beker die rondgaat? De ‘beker der dankzegging, waarover we de dankzegging uitspreken.’ Vanmorgen tijdens één van de tafels speelde de organist ook een lied waarin de regel zit: ‘Mijn Jezus, dankuwel!’ Zo toepasselijk! Avondmaal vieren is zelf al dankzegging. Door het vieren van het Avondmaal danken we God al voor zijn weldaden, voor zijn goedheid, voor zijn genade, voor zijn verzoening en vernieuwing. Dat maakt het avondmaal al tot iets geweldig vreugdevols, tot iets feestelijks!
Dus: wil je God dankbaar blijven? Wil je die uiten? Wees er dan in ieder geval de volgende avondmaalsviering weer bij! Het is één van dé plekken in de kerk waar we Hem danken, Hem zegenen, Hem aanbidden. In die zin is het toch eigenlijk onbegrijpelijk hoe makkelijk mensen daar verstek kunnen laten gaan?!

De dichter gaat verder in zijn antwoord hoe hij God zijn dankbaarheid zal brengen: ‘ik zal de naam aanroepen van de HEER.’ Dit komt zelfs drie keer voor in de Psalm. Vers 4: ‘Toen riep ik de naam van de HEER.’  Hier in vers 13. En ook in vers 17: ‘U wil ik een dankoffer brengen. Ik zal de naam aanroepen van de HEER.’ Eerst was het een aanroepen midden in zijn nood: ‘HEER, red toch mijn leven.’ Zoals die drenkeling riep, terwijl z’n benen loodzwaar waren, hij niet meer kon: ‘Help me!’ Zo heeft die dichter tot God geroepen: ‘red me Heer! Bewaar me!’ Maar nu hij gered is, weer nieuwe kracht heeft gekregen, genezen is; nu zal hij opnieuw Gods naam aanroepen. Dat Hebreeuwse woord kun je ook en misschien nog wel beter vertalen met ‘uitroepen’. Ik zal de naam van de HEER uitroepen. Dat is Hem belijden. Getuigen van zijn goedheid en grootheid. Met een deftig woord: Hem proclameren.
Nu klinkt dat misschien in je oren veel te groots en te verheven, maar wie weet kun je dat morgen toch al in praktijk brengen. We hadden het daar van de week op de voorbereidingsavond nog over. Hoe het Avondmaal ook mag doorwerken in de dagen, de week erna. Op je werk, op de koffie bij de buren, op je opleiding. Of waar dan ook. Dat mensen tegen je zeggen: ‘wat is er toch met jou? Je ziet er zo blij uit. Je straalt zo. Wat is er gebeurd?’ Dat je dan mag zeggen: ‘ik heb zo’n heerlijke zondag gehad. Zo’n weldadige dag. Ik ben zo blij dat m’n week met zo’n rustpunt mag beginnen. En hoogtepunt gisteren was het avondmaal. Zo dicht bij mijn Heer en God. Hij is zo goed voor mij geweest.’ Dat is ook de naam des HEREN uitroepen. Zodat anderen merken wat een geweldige God we kennen, die er ook voor hen is.
Dat uitroepen van de naam des Heren, Hem proclameren, kan zelfs ook als de omstandigheden moeilijk en donker zijn. Die eerste keer dat het in de Psalm aan de orde komt,  in vers 4, kun je daar dus ook vertalen met ‘ik riep de naam van de HEER uit.’ Terwijl het water aan z’n lippen stond, hij de dood voor ogen had, hij benauwd en doodsbang was, toen riep hij toch de naam van God uit. Toen proclameerde hij dus, misschien wel met zwakke stem: ‘wat er ook gebeurt, God is groter, is sterker dan al die bedreigende machten bij elkaar.’ En dat mogen wij – in het geloof – hem nazeggen. Te midden van alle angst, van alle onzekerheid, van alle teleurstellingen en pijn, van alle duivelse aanvechtingen, die ons kunnen overkomen: jullie krijgen mij niet klein, omdat mijn God zo groot is, omdat niets me kan scheiden van zijn liefde in Christus. Hij zij geprezen, tot in eeuwigheid. Een bijzonder getuigenis hoorden we gisteren op de kerkenraadsdag. We waren te gast in het Zendings-diaconessenhuis in Amerongen. Zuster Dorien vertelde daar over haar werk en haar roeping. Zo had ze ook 6 jaar in Rwanda gewerkt. Net na de vreselijke genocide die daar gebeurd was. Ze vertelde dat het voor de christenen daar geen reden was om te twijfelen aan Gods bestaan. Nee, ook in hun verdriet en hun trauma’s bleven ze God zoeken en Hem danken voor Wie Hij is en hoe Hij verder helpt. We werden er stil van.

Hoe kan ik de HERE vergoeden wat Hij voor mij heeft gedaan?’ De dichter ziet nog een mogelijkheid, vers 14: ‘Mijn geloften aan de HEER inlossen.’ En ook dat herhaalt hij, vers 18: ‘mijn geloften aan de HEER inlossen in het bijzijn van heel zijn volk.’ Geloften, wat zijn dat eigenlijk? Het konden toen bijvoorbeeld dankoffers zijn. Je had de hulp en redding van de HERE gemerkt en als dank daarvoor had je beloofd hem te zullen offeren  in de tempel. Als je dat deed, betaalde je je gelofte. Een ander vorm van gelofte is je wijden aan de Here. Je noemt dat het ‘nazireaat’. Simson was dat zijn leven lang: een Nazireeër. Maar je kon dat ook voor een bepaalde periode zijn: dan knipte je je haar niet, je dronk geen alcohol en je besteedde je tijd in Gods dienst. Van niemand minder dan Paulus lezen we in het boek Handelingen dat hij ook voor een periode die gelofte van het nazireaat gedaan had.
Een gelofte is dus een belofte om iets of jezelf aan God te geven, aan Hem te wijden. In eerste instantie zie je dat het voorwaardelijk is: de vervulling ervan was afhankelijk van het verkrijgen van een gunst: ‘als U mij redt, o God, dan zal ik dat doen of U dit geven.’ Het was dus ook een manier om je gebed kracht bij te zetten. Nu klinkt dit misschien als een manier van onderhandelen met God: voor wat, hoort wat. Later zie je dat die voorwaardelijke kant ook veel meer naar de achtergrond verdwijnt. Het wordt veel meer een uiting van dankbaarheid. Ook in deze Psalm: ‘omdat U mij verlost hebt, HEER, zal ik offers aan U brengen’ en wie weet wat de dichter nog meer in petto heeft. Daar wijdt hij verder niet over uit. Maar de gemeenschap in de tempel zal het wel merken. Want te midden van hen zal hij die geloften betalen. Dankbaarheid gedijt immers het best met anderen, met de gemeente.
Heeft u wel eens zo een gelofte gedaan? U was zo blij, zo dankbaar met de HERE, met een gebedsverhoring, met een gebeurtenis waar u zijn hand in zag, met een wonder dat gebeurde, dat u Hem iets beloofde. Bijvoorbeeld om iets in de kerk te gaan doen. Of om een bepaalde gift te geven. Of om een bepaalde tijd vrij te maken voor extra gebed en Bijbellezen, een aantal dagen in retraite. Of juist heel praktisch je inzetten voor iemand die het zwaar heeft. Hoe dan ook: zo’n gelofte kan je geloofsleven zoveel bewuster, zoveel rijker maken!
Ach, geloften in de zin van een plechtige belofte, voor Gods aangezicht, te midden van de gemeente, is trouwens al iets dat wij ook kennen. Denk maar aan de huwelijksgeloften, hier voor in de kerk, maar ook het beantwoorden van de doopvragen, de vragen bij de belijdenis van het geloof, bij de bevestiging van ambtsdragers. Daarmee belijd je niet alleen je geloof, maar beloof je ook van alles. Je zegt ernstig toe je er aan te houden. Je mag er ook aan gehouden worden. Je spreekt die geloften immers uit te midden van getuigen, die de gemeente is. Zij kunnen jou er op aanspreken. Zoals jij dat weer bij anderen kunt doen. Niet om elkaar de maat te nemen of af te katten, maar wel om elkaar te steunen en aan te moedigen. Daar hebben we elkaar ook gewoon in nodig, gemeente!
Zo hoorde ik ooit van een aantal bevriende stellen, die bij elkaar het kindje in de doopdienst binnenbrachten, óók en vooral als uiting om elkaar in de uitwerking van die doopgeloften te steunen, om elkaar in de geloofsopvoeding vast te houden, om met elkaar daarin mee te leven, van elkaar te leren. Prachtig. Zoiets zouden we toch eigenlijk in de gemeente veel vaker moeten doen, niet alleen rond de doop, maar ook bijvoorbeeld rond de belijdenis en het huwelijk.

Maar het diepste geheim van het houden van die geloften, is toch de dankbaarheid. Hoe zou je die geloften kunnen vervullen, als je niet beseft aan Wie je het beloofd hebt. Wat je aan Hem te danken hebt. Wat Hij jou geeft en jou beloofd heeft. En hoe ongelooflijk trouw Hij daarin is. Je hebt het vandaag weer mogen proeven. Zo zeker als dat brood in je hand. Zo zeker als die wijn door je keel. Zo zeker is zijn hartelijke liefde voor jou. Dan zul je toch je leven aan Hem wijden?! Dan zul je toch die geloften inlossen ?!

‘Hoe kan ik de HEER vergoeden wat Hij voor mij heeft gedaan?’ De dichter heeft een aantal antwoorden gegeven. Herkenbare antwoorden. Navolgenswaardige antwoorden. Tegelijk is het natuurlijk ook een retorische vraag. Hoe zou ik U kunnen vergelden voor al die weldaden van U tegenover mij. Het kan niet. Want U bent te groot en te goed, en ik te klein en te vaak geneigd tot het kwaad. Mijn hart is te klein. Daarom aanbidden wij U ook, Vader, Zoon en Heilige Geest. Of zoals een lied zegt:

Gij die geroepen hebt ‘licht’ en het licht werd geboren,
en het was goed, het werd avond en morgen,
tot op vandaag.

Gij die geroepen hebt ‘o mens’
en wij werden geboren,
Gij die mijn leven zo geleid hebt tot hiertoe
dat ik nog leef.

Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart,
die mij hebt gezien eer ik werd geboren.

Amen

zingen          Psalm 56:4

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

zingen          Evangelische Liedbundel 174

zegen