zingen          Gezang 319:1,3

stil gebed

votum en groet    

openingstekst        ‘Laat allen die Jeruzalem liefhebben zich met haar verheugen en juichen om haar, laat allen die om haar treuren nu                                                samen met haar jubelen.’ (Jesaja 66:10)

zingen (met combo)        ‘Samen’ van Sela

lezing van het gebod                 uit Efeze 4:17-5:2

zingen          Psalm 43:3,4

gebed

kinderlied (met combo)    Opwekking 148 ‘Gods volk wordt uitgeleid’

kindermoment

Wat is dit? Een briefje van 20. Zou het echt zijn? Hoe checken we dat? Aan het watermerk. Gelukkig is het echt. Ik heb het namelijk gisteren uit de flappentap gehaald, eh de geldautomaat. Zou het helemaal nieuw zijn? Nou, ik zie wat vouwen. Volgens mij is het al gebruikt. Maar betekent dat dat het minder waard is? Nee, nog altijd 20 euro. En als ik nu mijn neus er in snuit of erin spuug, is het dan minder waard? Nee, nog altijd 20 euro. En als ik het nu zo helemaal in elkaar frommel… Is het dan minder waard? Nee, nog altijd 20 euro. En als ik het zo op de grond gooi en er flink mijn voeten op afveeg, dan is het toch zeker wel minder waard? Nee, nog altijd 20 euro.
Weet je, zo is dat met ons ook. En hoeveel we waard zijn voor de Here God. Er kan van alles misgaan in ons leven. We kunnen dingen verkeerd doen. We kunnen erge dingen meemaken, verfomfaaid raken. Maar maakt dat ons minder waard voor God? Nee! Hij blijft van ons houden, Hij blijft ons opzoeken, Hij blijft het beste met ons voorhebben. Wij blijven voor Hem alles waard! Dat is toch geweldig!
Een goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezing 1                 Psalm 122

zingen                    Psalm 65:1

schriftlezing 2        Lukas 2:40-52

zingen          Psalm 65:3

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Voor de prekenserie over de Psalmen maak ik ook vaak gebruik van een boek met daarin meditaties door verschillende auteurs over alle 150 Psalmen. De titel is veelzeggend: ‘Met de Psalmen zing je het uit.’
Daaraan moest ik ook denken toen afgelopen week die herinnering aan een gemeentereis naar Israël weer bovenkwam. Het was 2011. De rondreis was met gemeenteleden uit Nieuw-Vennep. We kwamen met de bus uit het noorden, uit Galilea, en reden naar Jeruzalem. Toen we de stad inreden, begonnen we te zingen. Een toepasselijk lied, dé Psalm die aan Jeruzalem gewijd is, de 122-ste:

Jeruzalem dat ik bemin,
wij treden uw poorten in,
u, Godsstad, mogen wij ontmoeten!
Jeruzalem van ver aanschouwd,
wel saamgevoegd en welgebouwd,
o schone stede, die wij groeten.

We zongen het uit volle borst. De bus werd een soort mobiele kerk…

Met de Psalmen zing je het uit. Dat geldt ook voor de dichter van Psalm 122. Ook hij komt in Jeruzalem aan. Niet met de bus. Nee: lopend. Want zo gingen toen de pelgrims naar Jeruzalem toe.
Met de Psalmen zing je het uit. Bij hem is het vooral blijdschap die naar buiten komt, blijdschap die hem helemaal overspoelt nu hij aangekomen is op de bestemming: de heilige stad. Blijdschap die er trouwens ook al was aan het begin van zijn pelgrimstocht: ‘Verheugd was ik toen ik hoorde: ‘Wij gaan naar het huis van de HEER.’’ In gedachten gaat hij terug naar dat begin, naar de thuissituatie. In zijn woonplaats was er een bode gekomen – want zo ging dat vaak als één van de grote feesten aanstaande was: het Pesach, Loofhutten- of Wekenfeest. Het was een voorschrift dat Israëlieten tijdens die feesten de tempel in Jeruzalem bezochten, ‘Israëls plicht’, zoals dat in vers 4 heet. Het bericht van de bode ging als een lopend vuurtje door het dorp en al snel werd duidelijk wie er dit jaar ging: ‘Wij gaan naar het huis van de HEER.’ Dat was namelijk een hele onderneming, want je verliet voor een hele periode je thuissituatie, je werk, enz. Het is dan ook niet vreemd dat menig Israëliet maar één keer per jaar naar één van die feesten ging. Van Elkana lezen we bijvoorbeeld dat hij één keer per jaar met zijn gezin naar het heiligdom ging. De dichter heeft de afweging gemaakt en is dus meegegaan. Op die lange tocht, over harde wegen, door vaak barre omstandigheden, naar Jeruzalem. Dan is in je eentje die pelgrimstocht maken niet verstandig. Sowieso trok men op in groepen, in een soort ‘heilige saamhorigheid’, zoals ik ergens las. De dichter heeft zich dus laten meenemen.
De Psalm is persoonlijk. Hij begint ook met ‘ik’: ‘Verheugd was ík toen ík hoorde: ‘Wij gaan naar het huis van de HEER’, maar in vers 2 wordt het ‘ons’: ‘verheugd ben ik, nu ónze voeten staan binnen je poorten, Jeruzalem.’ Intussen is het ook tegenwoordige tijd: ‘Verheugd bén ik.’ ‘Onze voeten stáán’. Ja, nu al die pelgrims vanuit allerlei richtingen door de stadspoorten gaan, stroopt het op. Het is gewoon ‘filelopen’. Dan schuifel je. Dan moet je regelmatig stilstaan. Maar het maakt de vreugde alleen maar groter, want het is een gedeelde vreugd: met zovelen hier te zijn! In Jeruzalem!
Ja, het is één van de ontroerende kanten van deze Psalm, gemeente. Hoe een ‘ik’ transformeert in een ‘wij’. Hoe die ene persoon meegenomen wordt en zich laat meenemen in die heilige saamhorigheid. Ik hoop ook dat u en jij dat herkent. Wat een enorme verrijking juist dat gezamenlijke, die verbondenheid, de gemeenschap is: ik ben niet alleen, ik ben samen, of beter: wij zijn samen, als dat ene volk van God!
Tegelijk vraagt het ook een actieve houding. Ik bedoel, die pelgrim was aangesproken en meegenomen. Doen wij dat naar anderen toe? Juist die mensen die niemand ziet of die zich teruggetrokken hebben. Deze tijd kent veel eenzaamheid. Onder ouderen, maar ook onder jongeren. Dat zou toch anders moeten zijn in de gemeente. ‘Gij geheel anders!’, ook daarin. Dus naar elkaar omzien. Natuurlijk, het is ondoenlijk om al die honderden gemeenteleden te kennen. Maar al zou je je al richten op de mensen uit je bank, om je heen. En als nu eens iedereen dat zou doen… Moet je eens kijken, wat dat betekent! Bijvoorbeeld als je iemand al een tijd niet meer in de kerk ziet, dat je diegene opbelt of opzoekt. Niet als sociale controle, maar diegene echt laten merken dat hij of zij gemist wordt. Dan ervaart die ander dat-ie echt van waarde is, meetelt, gezien wordt! Ander voorbeeld, dat ik van Janneke Bregman hoorde: een ouder iemand uit je straat, uit je wijk, waarvan je weet dat diegene echt steeds afhankelijker wordt, diegene opzoeken en zo samen kerk zijn: een wij, een heilige saamhorigheid. Als diegene niet meer naar de kerk kan, dan komt zo de kerk naar hem of haar toe! Zo word ‘ik’ ook ‘wij’, zo wordt het gedeelde vreugde! Zo kostbaar!

Ja, met de Psalmen zing je het uit. Zeker ook met die 122-ste. De vreugde gutst er vanaf. De vreugde om de aankomst in Jeruzalem, om het feest dat gevierd gaat worden, om de ontmoeting met de Here God en met elkaar.
Psalm 122 wordt regelmatig aan het begin van de kerkdienst gezongen. Sterker nog: als ik op de fiets zit, richting Pauluskerk, dan fluit ik nogal eens deze Psalm. ‘Kom ga met ons en doe als wij.’ De ultieme aansporing voor de kerkgang!
Maar zeg eens, toen u vanmorgen de klok hoorde luiden, toen jij je moeder hoorde roepen: ‘Opstaan! Het is zondag, we gaan straks naar de kerk’, begon de blijdschap toen ook in je te golven; of iets rustiger: had je toen zin? Verlangen om naar de kerk te gaan? Of…?
Natuurlijk, er is wel verschil tussen die pelgrim van Psalm 122 en ons als kerkgangers. Die pelgrim ging één keer of hoogstens drie keer per jaar naar Jeruzalem. Samen met duizenden anderen. En dan een week feest in een prachtige ambiance. Dat is anders dan onze wekelijkse kerkdiensten.
Toch is de kern hetzelfde. Het gaat in de Psalm om het ‘Huis van de HEER’. Daar begint en eindigt de Psalm zelfs letterlijk mee. Mooi trouwens, dat woord ‘huis’. Geen ‘paleis’ of ‘kasteel’. Dat had allemaal gekund, daar in Jeruzalem. Maar nee: ‘Huis van de HEER’. Dat heeft iets intiems. Geloven is ook ‘huiselijk’, gemeente. Het gaat om het gezin van God, dat het volk toen, dat wij nu als gemeente mogen zijn. De tempel toen, en de synagoge en de kerk nu, worden ‘huis van God’ genoemd. Hier woont zijn Woord… Hier mogen we kind aan huis zijn, bij onze Vader. En nog iets, vroeger zeiden ze plechtig met het oog op de kerkgang: ‘we gaan op naar Gods huis’. Psalm 122 is een ‘pelgrimslied’, letterlijk staat er: ‘een lied van de opgang.’ Dat mag je letterlijk nemen: de tempel lag op een berg. Je ging letterlijk op, je besteeg die tempelberg. Maar het is ook geestelijk vooral. Je gaat óp. En dan zijn we ook bij de strekking van de kerkdienst: je verheft je hart tot God, de Allerhoogste. Hij ontmoet ons. En je weet nooit wat Hij je nu weer te zeggen heeft, hoe dichtbij Hij komt, in het lied dat je zingt, in de preek die tot je komt, in de ontmoeting met een medegemeentelid. Maar Hijzelf komt naar je toe, spreekt je aan, schudt je wakker als dat nodig is, vertroost je, richt je op, laat het in je bruisen. Als je die kans hier loopt, ga je toch met vreugde en verlangen naar de kerk?
Geert Bogaard vertelt in zijn bijbels dagboek dat hij zo houdt van de Oude Berijming van deze Psalm, vooral van de woorden:

Ik ben verblijd wanneer men mij
godvruchtig opwekt: zie wij staan
gereed om naar Gods huis te gaan.

Ja, met name dat woordje ‘opwekt’. Dat klinkt volgens Bogaard naar de opstanding. ‘Mensen komen in beweging en houden zich gereed om naar het heiligdom te gaan. En vergeet dan niet te bedenken dat ook God zich gereedhoudt. Ook Hij komt in beweging. Straks volgt een ontmoeting, als in de gelijkenis van de verloren zoon, waarin men de zoon en de vader ziet opstaan, de één om te omhelzen, de ander om omhelsd te worden. Ze vinden elkaar in de verzoening, een moment van heil.’
En dan vervolgt Bogaard: ‘Iedere moeder, die haar kinderen op zondagmorgen wekt, opdat zij tijdig in het heiligdom kunnen zijn, doet een godvruchtig werk. Zij doet haar kinderen opstaan ten leven. Zij wekt, omdat de Vader de Zoon heeft opgewekt. Zij bedenkt dat een mens geen mens is omdat hij verwekt is. Mens worden wij in de opwekking. Deze dingen vinden wij bevestigd in de prediking, en wie ze hoort, mag opgewekt naar huis gaan.’ Tot zover Bogaard. Wat een opwekkende woorden! Daar ga je toch fluitend van naar en uit de kerk?!

Terug naar de dichter, oftewel de pelgrim en zijn Psalm. Daar staat hij, te midden van die drom medepelgrims. Hij kijkt om zich heen, met zo’n 360-graden-view bij wijze van spreken. En het leidt tot een loflied op de stad: ‘Jeruzalem, als een stad gebouwd, hecht en dicht opeen. Daar komen de stammen samen, de stammen van de HEER.’ De huizen lijken zich aaneen te rijgen, het is een prachtgezicht. Een Joodse uitleg is dat Jeruzalem niet alleen mooi is samengevoegd of gebouwd, maar dat de stad zelf ook samenvoegt. Inderdaad, want daar komen al die stammen samen. Twaalf stammen in totaal, met niet alleen hun verschillende topografische ligging, maar ook hun verschillende mentaliteiten en gevoelens. Dat gaf regelmatig spanningen. Maar Jeruzalem is de stad die samenvoegt en samenbrengt. Jeruzalem was namelijk niet van één stam, ook al lag het in Juda, maar van allemaal. Daar ontdekken al die pelgrims uit die verschillende stammen met hun eigen achtergronden, met hun eigenaardigheden, met hun verschillen, dat ze bij elkaar horen, als dat ene volk, als onderdanen van die ene God in zijn stad: Jeroesjalayim. Niet voor niets zit daar het woord ‘shalom’ in, oftewel ‘vrede, heelheid, eenheid.’ Daar in die vredesstad, in de tempel, in het huis des HEREN, vinden ze elkaar in het vieren, in het gedenken, in het prijzen van Gods naam.
Ach, is dat hier in de kerk eigenlijk anders? Hier zitten we ook als verschillende mensen, met onze eigen achtergronden, met onze eigenaardigheden – genoeg aanleiding voor onenigheid en onbegrip – maar we zoeken en vinden elkaar toch in de Ene, in de Drie-enige, in de lof op zijn onvolprezen naam?!

Met de Psalmen zing je het uit. Dat geldt ook voor Jezus. Hij heeft de Psalmen ook gezongen, ermee geleefd, ervan geleefd, tot op het allerlaatst. Zijn laatste woorden aan het kruis waren immers Psalmwoorden. Daarmee uitte hij zijn diepe klacht ‘Mijn God, mijn God, waarom heeft U mij verlaten?’ en zijn diepe vertrouwen: ‘In uw handen beveel ik mijn geest.’ Psalmwoorden, waarmee Jezus het uitzong en uitsprak en zijn laatste adem uitblies… Maar ook als kind zong Hij de Psalmen. Ook onze Psalm van vanmorgen. Het is immers één van de 15 liederen Hamaälot (Psalm 120-134), één van de pelgrimsliederen die steevast gezongen werden op de reis, bij de aankomst in Jeruzalem, het verblijf daar en het vertrek.
Ook Jezus heeft Psalm 122 gezongen. Ook toen Hij als 12-jarige jongen met Jozef en Maria optrok naar Jeruzalem, om daar het Pascha te vieren. We lazen het. Expliciet wordt vermeld dat ze hun gebruikelijke pelgrimstocht maakten. Jozef en Maria, mét Jezus, voegen zich naar die gewoonte. Sterker nog: Jezus gaat helemaal in de lijn van de Psalm als Hij niet vertrekt, maar langer blijft in de tempel, om daar te leren, in gesprek te zijn met de schriftgeleerden. Als Maria hem verwijt: ‘Wat heb je ons aangedaan, met een angstig hart hebben we naar je gezocht!’, antwoordt Jezus: ‘Waarom hebt u naar me gezocht? Wist u niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?!’ Dit is trouwens het eerste woord dat in het Evangelie uit Jezus’ mond klinkt. Verder vinden we eigenlijk niets van Hem uit die periode, uit zijn kindertijd.  Maar dit was blijkbaar het vermelden waar. Meer dan waard, want je zou het met goed recht zijn levensmotto en zijn levensmotief mogen noemen. Letterlijk staat er ‘de dingen van mijn Vader’. Wat zijn dat? Is dat inderdaad de tempel, als het huis van God? Is het het onderwijs dat Jezus daar geniet én geeft? Is het het Woord waaruit Hij put? De sleutel zit ‘m in dat woordje ‘moest’: ‘Ik moest in die dingen van mijn Vader zijn.’ Datzelfde woordje wordt later in het Evangelie gebruikt in de uitdrukking dat ‘Jezus moest lijden.’ Dat duidt op het goddelijk moeten. Jezus is nu al bezig in de dingen van zijn Vader, daar in zijn huis, omdat dat bij zijn missie, zijn goddelijke missie hoort. Vergeet niet dat ze op het feest van Pascha waren. Het feest van de uittocht. Het feest waarin het lam een cruciale rol speelde. Jezus moet daar zijn. Hier ontdekt Hij de weg die Zijn Vader met Hem heeft en door Hem met alle mensen. Jezus gaat dé Exodus volbrengen, de uittocht uit de duisternis, de verlossing uit alles wat ons tot een slaaf maakt: de zonde, het kwaad, de afgoden. En juist in Jeruzalem zal dat z’n climax bereiken. De stad die ook Jezus zo hoog had staan, zal Hem uiteindelijk eruit werpen. Maar die verschrikking wordt toch tot een bevrijding. En daardoor toch tot een diepe vreugde, de ultieme vreugde.

Met de Psalmen zing je het uit. Het zal intussen duidelijk zijn dat je voor deze Psalm niet naar Jeruzalem hoeft. Trouwens dat ontdekten de Joden ook al. Er is een mooi liedje van Herman van Veen en dat gaat zo:

Mijn kleinzoon vroeg me op een dag
toen ik wandelde met hem:
“Opa, vertel me alstublieft,
waar ligt Jeruzalem?
Waar ligt, waar ligt Jeruzalem?”

“Waar,” zei ik, “ergens in een sjoel
met diep ontroerde stem
het ‘Kol Nidrei’ gezongen wordt,
daar ligt Jeruzalem.
Daar ligt, daar ligt, Jeruzalem.

Waar het gezin dat sjabbes viert
in Bonn of Nottingham
zijn kippensoep in vrede eet
daar ligt Jeruzalem.

Ook waar men ’t groot verdriet herdenkt
dat snap je later wel,
ook daar, Sam, ligt Jeruzalem,
maar niet, maar niet in Israël.”

Zo’n lied is natuurlijk ontstaan in de diaspora, in de verstrooiing. Voor iedere Jood kan Jeruzalem dus ook thuis zijn. Het doet denken aan wat Jezus ooit zei dat je God in Geest en waarheid overal kunt aanbidden. Daarvoor hoef je niet in de tempel in Jeruzalem te zijn. Die tempel is er ook niet meer. Paulus noemt niet voor niets ook de gemeente een tempel. Wij zijn met elkaar de tempel van God, waar Hij woont, waar Hij zich laat vinden, waar we Hem aanbidden en zijn volk mogen zijn, waar we leren uit te zien naar het nieuwe Jeruzalem, dat van Godswege zal neerdalen op de nieuwe aarde. Daar zal het alleen maar vrede, vreugde en geluk zijn.
Tot die tijd vinden we hier ook een huis van God, waar we net als Jezus mogen bezig zijn in de dingen van God. Als Hij niet zonder kon, kunnen wij het zeker niet! Dat huis, waarvan geldt:

God lof! Wij zijn genodigd tot
het vieren van een feest,
bemoedigd door de groet van God,
geroepen door de Geest.

Wie oren heeft, die hore wat
God zijn gemeente zegt,
hoe Hij de Schrift ons als een schat
ontsluit en openlegt.

En wie dat Woord vernomen heeft
en ziet wat is geschied,
die zingt, zolang hij leven heeft
het allerhoogste lied.

Wie zou dan niet God loven waar
Hijzelf zijn volk ontmoet,
voortdurend bidden met elkaar
om licht dat leven doet?

God lof! Wij zijn genodigd tot
het eeuwig bruiloftsfeest –
gezegend is wie zo bij God
als kind is thuis geweest!

Amen

zingen (met combo)        Psalmen voor Nu 84

dankgebed en voorbeden                  

dienst van de offeranden

zingen         Gezang 459:1,5,6,7

zegen