zingen Psalm 146:1,4
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Er zijn dus drie getuigen; de Geest, het water en het bloed, en het getuigenis van deze drie is eensduidend.’ (1 Johannes 5:7,8)
zingen (met combo) Opwekking 159
lezing van het gebod uit Filippenzen 2:1-11
zingen (met combo) Evangelische Liedbundel 304
gebed om verlichting met de Heilige Geest
kindermoment
Kennen jullie Tom v.d. Molen? Nee? En als ik het op z’n Frans uitspreek? Tom Dumoulin? Dan wel hè! Tom Dumoulin, wie is dat dan? Een wielrenner. Een hele goeie ook. Hij werd tweede in de Giro, de Ronde van Italië. Natuurlijk hoopten we dat hij zou winnen, net als vorig jaar, maar Froome was beter. Maar tweede is natuurlijk ook heel goed. En weet je wat ik nu zo mooi vind aan die Tom Dumoulin? Dat hij helemaal geen opschepper is. Niet zo’n type van ‘Kijk mij eens, hoe goed ik ben!’ Nee, hij zei: Froome was beter. Ik heb m’n uiterste best gedaan. Meer kon ik niet doen. En ik ben dankbaar voor die tweede plek.’
Mooi, als je zo bescheiden bent. Weet je hoe dat in de Bijbel heet? ‘Nederig zijn’. Oftewel ‘de minste kunnen zijn’. Het allerbeste deed dat Here Jezus, Zoon van God. Hoe werd Hij de minste? Hoe was Hij nederig? Door uit de hemel te komen naar deze aarde, door mensen te helpen, die niemand zag staan, door de voeten van z’n discipelen te wassen, door aan het kruis te sterven. Wat zou het mooi zijn als wij daar ook een beetje op lijken. Daarom vertel ik het verhaal over twee Joodse rabbi’s, een soort dominees zeg maar. Ze zaten allebei in de koets op weg naar een vergadering. Bij de stadspoort stond een enorme groep mensen hen op te wachten, die hen feestelijk wilden binnenhalen.
Toen al die mensen met de koets meewandelden, gingen die twee rabbi’s stiekem de koets uit. Waarom? De ene rabbi dacht dat al die mensen voor de andere rabbi waren gekomen. Daarom hielp hij met het leiden van de paarden. Maar de andere rabbi dacht juist dat de mensen allemaal juichten voor die ene rabbi. Dus daarom liep hij achter de wagen. Toen de koets aankwam bij het hotel merkten de mensen dat de koets helemaal leeg was…
Allebei die rabbi’s waren dus heel bescheiden en nederig, die vonden de ander belangrijker dan zichzelf. Dat is een mooie les toch? Een goede kindernevendienst en tot straks.
schriftlezingen Spreuken 18:10-15 en 1 Petrus 5:1-7
zingen Psalm 138:1,3
tekstlezing ‘Overigens, in de omgang met elkaar moet ieder van u altijd de minste willen zijn, want God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt Hij zijn genade. Onderwerp u dus nederig aan Gods hoge gezang, dan zal Hij u op de bestemde tijd een eervolle plaats geven.’ (1 Petrus 5:5b-6)
verkondiging Thema: ‘Het schort van de nederigheid’
Gemeente van Jezus Christus,
Met enige regelmaat hoor ik juist oudere mensen zeggen dat ze elke week uitzien naar het kindermoment: ‘Wat zou die dominee nu weer hebben meegenomen?’ Zojuist had ik bij het kindermoment geen voorwerp bij me. Dat heb ik bewaard voor nu…
En ik hang het hier op, zodat u het allemaal goed kunt zien. Het is geen nieuw, alternatief antependium oftewel kanselkleed. Het is een schort.
Dat heeft alles te maken met onze tekst. Tenminste, in de Nieuwe Bijbelvertaling blijkt dat nog niet zo, maar in de meer letterlijke Naardense Bijbel wél: ‘Knoopt allen tegenover elkaar het schort van de nederige bescheidenheid om.’
De nederigheid als een schort. Daar konden de eerste lezers van de Petrusbrief zich wel iets bij voorstellen. Een schort hoorde toentertijd namelijk tot de standaarduitrusting van een slaaf. Vanwege het vuile werk dat hij moest opknappen was zo’n schort echt niet overbodig. Dat beschermde zijn eigen kleding tegen viezigheid. Daaraan kon hij z’n handen afvegen, enzovoort.
Een schort hoorde bij een slaaf. Als Jezus voor het avondmaal met z’n discipelen hun voeten gaat wassen, – in die tijd echt slavenwerk – staat er expliciet dat hij een doek, een schort, voorbond. ‘Hij diende ons als een knecht.’ En zei Hij erbij: ‘Ik heb een voorbeeld gegeven; wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.’
Daar is Petrus nooit meer los van gekomen en in ons tekstgedeelte geeft hij het door aan z’n lezers, dus ook aan ons vanmorgen: ‘In de omgang met elkaar moet ieder van u altijd de minste willen zijn.’ De minste zijn, nederigheid, was in die tijd, in de Grieks-Romeinse cultuur, niet populair. Nederigheid werd echt niet als een deugd gezien. Integendeel. Het werd als iets verachtelijks gezien. Dat hoorde bij slaven. Het ideaal was juist een vrij, onafhankelijk, mens te zijn. In ieder geval de weg omhoog: steeds beter, groter, hoger.
En nu begint hier iemand juist over de minste willen zijn, over het schort van de nederigheid tegenover elkaar aandoen! Een Griek, een Romein, schudde z’n hoofd daarbij en haalde z’n neus op. Nederigheid was geen deugd, maar een schande.
Hoe is dat nu? Tja, wij leven in een tijd waarin opkomen voor jezelf, assertief zijn, streven naar het hoogst haalbare een stuk populairder zijn dan de minste willen zijn.
Op zich hoeft er niets mis te zijn met assertiviteit, maar het kan al snel heel ik-gericht zijn: ‘Als ik maar aan m’n trekken kom. Als ik maar kan krijgen wat ik wil. Als ik maar meetel. Als ik maar scoor op de maatschappelijke ladder. Of op de kerkelijke ladder, het aanzien binnen de gemeente.’ Maar ja, zulke opwaarts gerichte ik-gerichtheid kan wel steeds eenzamer maken. ‘It’s lonely at the top’, zong Randy Newman al.
Terwijl Petrus het nu juist over elkaar heeft, over het gezamenlijke, de gemeenschap, over daarbinnen voor de ander door de knieën kunnen gaan, de minste willen zijn zelfs. ‘Knoopt állen tegenover elkáár het schort van de nederigheid om.’ Hier niet ieder voor zich in een soort ratrace naar de top, maar er voor elkaar zijn, elkaar dienen, zodat ieder tot z’n recht komt.
De filosoof Nietzsche sprak smalend over ‘de slavenmoraal’ van het christendom, die mensen er maar onder houdt, die leidt tot kruiperigheid, tot een minderwaardigheidscomplex.
Maar dat wordt niet bedoeld met nederigheid. Een beetje ouderwets woord voor nederigheid is ‘ootmoed.’ Maar eigenlijk is het een prachtig woord, waar niet voor niets woordje ‘moed’ inzit. Voor ootmoed is moed nodig. Nederigheid is dus helemaal geen kruiperig, minderwaardig, kleinzielig gedoe. Het vergt juist moed om tegen de stroom van deze tijd in te gaan, om niet mee te doen in die ratrace, je omhoog te werken, ten koste van anderen, maar juist naar beneden te zien, om de minste te willen zijn voor de ander. Het vraagt moed om dat schort van de nederigheid ten opzichte van de ander om te knopen. Het vraagt moed om de weg van Jezus te gaan. Om dat van Hem te leren, zoals Hij zelf zei: ‘Leert van Mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart.’ Leren hoe Hij dat voordeed met de voetwassing, de gezindheid van Christus, zoals we Paulus dat hoorden noemen in Filippenzen 2. Ja, als je bij Hem hoort, in Hem gelooft, niet zonder Hem kunt, dan zul je ook zijn trekken gaan vertonen. Dat kan toch niet anders?!
Aan het tegenovergestelde heeft God het land. Dat blijkt ook uit het vervolg van onze tekst: ‘Want God keert zich tegen hoogmoedigen.’ Als je je beter voelt dan een ander, als je steunt op je eigen prestaties en prestige, dan vind je God tegenover je. Waarom? Omdat Hij de Genadige is. Maar ja, als je hoogmoedig bent, dan kan Hij die genade niet aan je kwijt. Daar heb je dan immers geen behoefte aan, want je voelt je zelf immers goed en groot genoeg. Aan die arrogantie, aan die hoogmoed, heeft de Genadige, de Here God met eerbied gezegd een enorme hekel.
Hoe anders is het als je juist tegenover de Allerhoogste een nietig mensenkind weet, die geen moment zonder zijn genade kan, met andere woorden: als je tegenover Hem ootmoedig, nederig bent! Dat heeft z’n hart. Dan kan Hij zijn genade ook aan je kwijt: ‘Nederigen schenkt Hij zijn genade.’ Eigenlijk is het een soort cirkel: genade leidt tot nederigheid, en nederigheid schenkt ook weer genade, enzovoort, enzovoort. Die cirkelbeweging gunt (!) de HEER ons allemaal. Beweegt u daarin al mee? En blijf je dat doen?
Nederigheid geldt dus niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook ten opzichte van God. Sterker nog: hier ligt de basis, het uitgangspunt, waar je elke keer ook weer naar terug moet. Want wie zich tegenover de Here God niet bescheiden en nederig opstelt, zal dat ongetwijfeld ook niet doen tegenover anderen. Of zoals ik ergens las, en het sluit helemaal aan bij het beeld van vanmorgen: ‘Mensen kunnen zichzelf pas het schort van de nederigheid ombinden, als zij voor God het harnas van de hoogmoed hebben afgelegd.’
De basis voor nederigheid ligt dus echt in je relatie met God, in hoe jij je opstelt naar Hem toe. Als je voor Hem buigt, wegkruipt in zijn machtige hand, er diep van overtuigd bent, dan je zonder Hem, zijn genade in Christus, zijn leiding door zijn Heilige Geest, niet kunt, dan zul je je ook niet verheffen boven een ander, dan kun je ook nederig zijn tegenover de ander.
‘Maar loop je hier niet het gevaar van een soort gespeelde nederigheid: ‘Kijk mij eens nederig zijn. Daar kan God toch niet omheen?! Dan moet Hij zijn genade wel aan me kwijt. En dan zullen anderen ook wel onder de indruk zijn: ‘Zo, dat is nog eens een nederig iemand.’
Hierbij moet ik denken aan een uitspraak van Joost van den Vondel: ‘Geveinsde ootmoedigheid is dubbele hovaardij.’ Met andere woorden: ‘Zulke gespeelde nederigheid is eigenlijk dubbele hoogmoed.’ Valse nederigheid is nederige hoogmoed! Dan stel je jezelf óók in het middelpunt: ‘Kijk mij eens nederig zijn.’ Maar de nederigheid die Petrus bedoelt, in het spoor van Jezus, die z’n basis vindt in de nederige verhouding tot God, die zet zichzelf niet in het middelpunt, maar die komt juist op vanuit de Ander. Allereerst vanuit de liefde, de opofferingsgezindheid van Christus. En in de tweede plaats is die ook gericht op de ander, die zoekt zichzelf niet, die is uit op wat goed is voor die ander, wat helpt, wat verbindt, verzoent en openingen biedt.
‘Knoopt allen tegenover elkaar het schort van de nederige bescheidenheid om.’ Niet voor niets hebben we als symbool daarvan vanmorgen dat schort hier aan de preekstoel gehangen, de centrale plaats in de kerk, in de kerkdienst, in het midden van de gemeente. Want daar roept Petrus vooral toe op, om in die gemeente tegenover elkaar nederig te zijn, de minste willen zijn. Als we dat hier al niet kunnen, hoe zullen we het dan buiten de gemeente zijn?
Petrus haalt dat schort van de nederigheid bij wijze van spreken uit de kast en reikt het alle gemeenteleden aan: ‘Hier trek maar aan en houd het aan!’ Hij doet dat in het verband van de verschillende geledingen in de gemeente. Het gaat over de oudsten bijvoorbeeld. Daarmee wordt niet zozeer de oudere generatie bedoeld, als wel degenen die leiding geven (hoewel die vaak in die tijd wel een zekere leeftijd hadden).
Oudsten, de ambtsdragers zeg maar, zij die in de kerk leiding geven. Kortom: het gaat over leiderschap, goed leiderschap. Het bijzondere is dat Petrus dan niet spreekt over leiderschap, maar over herderschap. De oudsten worden opgeroepen de gemeente als kudde van God te hoeden, niet gedwongen, maar vrijwillig, niet om er zelf beter van te worden, maar belangeloos, en niet heerszuchtig, maar het goede voorbeeld gevend.
Het mooie is dat Petrus zelf daarin ook het voorbeeld geeft. Hij noemt zich in vers 1 ‘mede-oudste’. Hij staat er niet boven, maar ernaast en ertussenin. Terwijl Petrus natuurlijk niet zomaar iemand was. Een discipel van Jezus, die zoveel had mogen meemaken. Die een belangrijke rol mocht spelen in de verspreiding van het Evangelie. Die in de rooms-katholieke kerk zelfs als de eerste paus wordt beschouwd. Het centrale kerkgebouw van die kerk, de Sint-Pieter in Rome, is niet voor niets aan hem gewijd. Ik weet nog toen wij daar waren, hoe ik onder de indruk ik was van die immense ruimte, al dat kostbare marmer, het enorme baldakijn boven het altaar, die kolossale koepel. Op de vloer staat trouwens precies aangegeven tot waar andere grote kathedralen in de wereld daar reiken. Ze passen er stuk voor stuk in… Eigenlijk wringt dat natuurlijk wel een beetje, nou ja: meer dan een beetje, met Petrus zelf, hoe hij hier schrijft over nederigheid, als tegenpool van hoogmoed en trots.
Kijk, Petrus had die nederigheid ook moeten leren. Net als wij allemaal. Want nederig was hij niet altijd geweest. O nee, de ootmoed was ver te zoeken toen hij juist overmoedig zei: ‘Al zullen ze u allemaal verlaten Heer, ik niet!’ En toen Jezus dat schort voordeed en de voeten van z’n discipelen ging wassen, wilde Petrus niet: ‘Dat zal mij niet gebeuren.’ En toen Jezus aanhield, toen wilde hij van de weeromstuit juist helemaal gewassen worden… Ook niet echt ootmoedig. Integendeel. Maar toen Petrus juist diep gevallen was en de waarheid van die (vanmorgen ook gelezen) woorden uit Spreuken ervoer: ‘Wie zichzelf in de hoogte steekt, kom ten val’, toen hij namelijk Jezus wel degelijk in de steek had gelaten, tot drie keer toe heel bewust had gezegd dat hij Hem niet kende, niets met Hem te maken had, toen was hij heel klein geworden, toen had hij bitter gehuild uit diep berouw. En toen zag Jezus hem. Die genadige blik had hem nederig gemaakt. Ook toen Jezus hem later weer in liefde aangenomen had, door Hem ook tot drie keer toe te vragen of hij Jezus liefhad, toen had Petrus nederig en klein gestameld: ‘U weet dat ik U liefheb, Heer.’
Ja gemeente, je moet soms diep vallen, om de nederigheid weer te ontdekken, om de genade te omhelzen, om het te beseffen: ‘Ik ben klein en goddank is Zijn liefde groot! Ik pretendeer niets meer.’ Ja, als de ander die insteek nou ook heeft. Als we allemaal dat schort van de nederigheid omknopen, telkens weer, dan zou dat zo’n band, zo’n eenheid, in de gemeente geven. Een oude schriftuitlegger zegt bij dit bijbelgedeelte: ‘Ootmoedigheid is de grote bewaardster van vrede en orde in alle christelijke gemeenten, terwijl hoogmoed de voornaamste verstoordster daarvan is, en de oorzaak van de meeste onenigheden en breuken in de gemeente.’ Rake woorden! Dus…
Zo was er ooit ook grote onenigheid in de Engelse kerk uitgebroken. Het ging over Gods uitverkiezing en de eigen keuze. Aan de ene kant had je de aanhangers van George Whitefield. Die legden alle nadruk op Gods keuze, op de genade als geschenk, op de uitverkiezing dus. Aan de andere kant had je de aanhangers van John Wesley. Die legden juist alle nadruk op de menselijke keuze, op de vrije wil. Een soort clash tussen reformatorischen en evangelischen zeg maar. Ze konden elkaar vaak niet luchten of zien. En natuurlijk zoek je dan bevestiging bij je voorman… Zo gingen de aanhangers van Whitefield naar hem toe en stelden hem de directe vraag: ‘Zult u later Wesley in de hemel zien?’ Whitefield schudde z’n hoofd. ‘Zie je wel’, dachten z’n aanhangers, ‘die Wesley is een ketter! Die komt er dus duidelijk niet, Whitefield is er heel helder over!’ Maar Whitefield was nog niet klaar met z’n reactie op die vraag. Hij ging verder: ‘Ik zal Wesley zeker niet zien in de hemel. Weet je hoe dat komt? Omdat ik ergens achteraan zal staan, en Wesley juist heel dichtbij de troon van God en van het Lam, die hij zo vol liefde heeft gediend.’ Ja, dat is nederigheid, gemeente! Dan ben je echt de minste. En dat bewaart vrede in de gemeente, want die gunt de ander het beste, die ziet de ander met ogen van liefde en genade. Probeer het maar!
‘Nou, je moest eens weten, dominee. Ik heb het met die ene persoon al zo vaak geprobeerd, en nooit zet hij een stap mijn kant op. Altijd moet het van mijn kant komen.’ ‘Wacht dacht je van mij? Ik heb alleen maar het idee dat er misbruik gemaakt wordt als ik de minste wil zijn.’
De minste zijn is zeker niet eenvoudig. Nederigheid kan veel vragen, zeker bij bepaalde personen of in bepaalde situaties. U moet daar misschien nu ook wel aan denken. Maar laten we niet vergeten dat we er niet alleen voor staan. Het is voorgedaan door Jezus Christus. We gaan in zijn spoor. En niet voor niets sluit ons gedeelte van vanmorgen af met (vers 7): ‘U mag uw zorgen op Hem afwentelen, want Hij zorgt voor u.’ Of zoals het er eigenlijk staat: ‘Al je zorgen op Hem te werpen.’ Ook deze zorgen, deze pijn, deze teleurstellingen: naar Hem werpen. Hij vangt ze op. Bij Hem blijft het. Tenminste, dan moet je die zorgen natuurlijk weer niet oppakken en terug in je rugzak stoppen. Het telkens oprakelen. Nee, op Hem werpen, betekent ze daar ook laten. Want Hij zorgt voor je. Hij neemt het van je over. Hij draagt.
En laten we niet vergeten dat deze weg ook gezegend wordt. In Spreuken 18 lazen we: ‘Bescheidenheid gaat aan eerbetoon vooraf.’ God heeft dat laten zien bij zijn eigen Zoon Jezus Christus. Na diens nederige weg door de diepte heen werd Hij door zijn Vader verhoogd: opgewekt uit de dood, ten hemel opgenomen en zittend aan de rechterhand van God, om eens terug te keren om over alles en iedereen te regeren.
Dat mag ook ons bemoedigen. Juist als het er diep aan onderdoor gaat. Om dan moed te blijven houden. Om al je zorgen op Hem te werpen. Neem nou deze persoon die zijn hele leven door mislukkingen werd achtervolgd:
Hij was 31 toen hij in het bedrijfsleven mislukte.
Hij was 32 toen hij bij een plaatselijke verkiezing als politicus verloor.
Hij was 35 toen zijn geliefde overleed
Hij was 38 toen hij opnieuw een verkiezing verloor
Hij was 43 toen hij niet gekozen werd als lid van het congres
Hij was 55 toen hij tevergeefs probeerde senator te worden.
Hij was 58 toen dat opnieuw gebeurde
Toen hij 60 was, werd hij uitgeroepen tot president van de Verenigde Staten…
Dat was Abraham Lincoln. Een godvrezend man. Het is geen schande om een keer in je leven te mislukken. Het is zelfs geen schande als dat vaak gebeurt. Het is wel een schande als je daarover gaat zitten wrokken. Nee, Spreuken 18 werd ook hier waar: ‘bescheidenheid gaat aan eerbetoon vooraf.’ Of zoals ik ergens anders las: ‘De laatste halte voor het station Erepoort heet nog altijd Ootmoed.’
‘Van harte aanbevolen die ootmoed!’, zegt Petrus, namens zijn Heer. Dat schort van de nederigheid staat iedereen goed. Ook u, jou en mij. En vooral: het doet goed. Tot Gods eer. Amen
zingen Evangelische Liedbundel 213
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
slotlied Gezang 400:9,12
zegen
0 Reacties