welkom en mededelingen

aanvangslied (met combo)          Op Toonhoogte 251 ‘Als alles duister is’.

stil gebed

votum en groet     

aanvangstekst          ‘Tot in eeuwigheid zal Hij gedenken zijn belofte aan duizenden geslachten, het verbond dat Hij sloot met Abraham.’ (Psalm 105:8,9a)

zingen           Gezang 434:1,5

binnenbrengen van de dopeling

lezen van doopformulier

doopgebed

vragen voor de doopouders

zingen (met combo)    Opwekking 518 ‘Heer, U doorgrondt en kent mij’

kindermoment

Dit is mijn schoen. De allergrootste die ik heb. Ik dacht gisteravond: die zet ik voor de kachel: met een suikerklontje erin. Waarom zou ik dat gedaan hebben, denk je? In de hoop dat er de volgende ochtend iets in zou zitten. Nou, weet je wat er inzat? Een suikerklontje! En geen cadeau…
Tja. Maar goed a.s. woensdag is het vijf december en nu maar hopen dat er iets in die zak zit voor mij. Wat denken jullie?
Vanmorgen gaat het ook over een cadeau. Het cadeau van de doop. Wie krijgt dat vanmorgen? Wijs hem maar aan. Inderdaad, Evan.
Wat is dat cadeau van de doop eigenlijk? Wat zegt het? Daar ging het de vorige doopdienst ook over… Dat God ons zegent. Dat Hij bij ons is, dat je bij Jezus mag horen.
En om dat extra te onderstrepen krijgt Evan nog een cadeautje, bij de doop. Deze kaars.


Een kaars is mooi. Zeker als hij brandt. Een kaars lijkt eigenlijk op de Here Jezus. Want een kaars geeft licht. En Jezus is het Licht van de wereld. Hij maakt het donkere licht. Hij helpt ons door moeilijke tijden heen. Hij maakt zelfs het zwarte, het verkeerde licht, wit, schoon.
Maar weet je: een kaars brandt en wordt zelf steeds kleiner. Zo heeft Jezus zich ook klein gemaakt. Als een baby’tje. En door steeds maar de minste te zijn.
Bij die Jezus mag Evan horen, hopelijk ook een beetje op Hem lijken: ook licht geven, ook de minste kunnen zijn, ook mensen blij maken.
God wil daarbij helpen. Dat zegt de doop. Dat zegt die kaars erbij. En nu gaan we kijken hoe Evan gedoopt wordt. Dan zijn we heel stil en eerbiedig.

bediening van de Heilige Doop aan Evan Renger Hans Hage (Psalm 36:10)

zingen           Lied 416:1,2

vraag aan de gemeente

ouderling van dienst, Henk van Vliet, overhandigt de doopkaars

de dopeling wordt weggebracht en de kinderen gaan naar de kindernevendienst

dankgebed en gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezingen       Johannes 1:1-5; 14-18 en Romeinen 6:3-9

uitgangspunt voor de verkondiging    Gezang 116 ‘Daar komt een schip geladen’

1
Daar komt een schip, geladen
tot aan het hoogste boord,
draagt Gods Zoon vol genade,
des Vaders eeuwig woord.

2
Hoe ’t schip het water kliefde!
Het bergt een kostbren last;
het zeil, dat is de liefde,
de Heilige Geest de mast.

3
Het anker valt ter rede,
nu is het schip aan land.
Het woord is vlees geworden,
Gods Zoon reikt ons de hand.

4
Te Bethlehem geboren
als kindje in een stal,
geeft zich voor ons verloren
de Heiland van ’t heelal.

5
En wie in groot verblijden
dit kindje kussen wil,
moet vooraf met Hem lijden
zijn kruis, om zijnentwil,

6
en daarna met Hem sterven,
om met Hem op te staan
en ’t leven te verwerven,
gelijk Hij heeft gedaan.

zingen           Gezang 116:1,2

Liedpreek over Gezang 116 deel 1

Gemeente van Jezus Christus, René en Annelous,

Het is een apart adventslied, dat ‘Daar komt een schip geladen.’ We denken met advent  niet zo snel aan een schip. Ja, wel met Sinterklaas, maar dat is iets anders. Ik herinner me nog goed dat ooit een organist (niet hier hoor!) over dit Gezang tegen me zei: ‘Ik vind dat zo’n vreemd lied. Ik kan er echt niks mee, qua tekst dan.’
Ja, het is ook een ongewoon beeld voor advent, dat van dat schip. Het komt uit de koker van ene Johannes Tauler, een mysticus uit de Middeleeuwen die leefde in Straatsburg. Hij zag in veel dingen in deze wereld een soort gelijkenis van Gods wereld. Zo liep hij in Straatsburg regelmatig langs de Rijn en dan zag hij al die schepen varen, soms zo diep geladen dat de rand ervan maar net boven de waterspiegel uitkwam. Voor die Tauler was dit een gelijkenis voor de komst van God naar deze wereld. Dat wat met kerst ingezet is: dat God zelf de oversteek gemaakt heeft van Zijn wereld naar de onze, van de hemel naar de aarde. Vroeger werd de ruimte tussen de hemel en de aarde voorgesteld als water – denk maar aan die regel uit de Tien Geboden: ‘de wateren bóven de aarde’ – zo gezien gaat de oversteek van God gaat dus over water, de zogenaamde hemeloceaan. Tauler zag dat heel plastisch als een schip. Een schip geladen tot aan het hoogste boord met een kostbare lading, namelijk ‘Gods Zoon vol genade, des Vaders eeuwig Woord.’ Ja, nu horen we bekende klanken. We hebben ze vanmorgen ook gelezen, Johannes 1: ‘Het Woord – dat is God zelf – is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van genade en waarheid.’ Gewichtiger dan dit kan de lading niet zijn: God zelf, vol genade!

‘Ja, die lading is me intussen duidelijk. Maar waar staat dat schip dan voor? Dat wordt in dat hele lied nergens gezegd.’
Dat klopt. In de oorspronkelijke versie van die Tauler trouwens wel. Zelfs in een refrein dat elke keer terugkomt: ‘Maria, Gods moeder, gij edele koningin, waar de engel op schijnt.’ Oorspronkelijk betrof het dus een Marialied. Maria is in het lied dus het schip, want zij heeft die kostbare lading gedragen. Negen maanden lang. Beeldend wordt dat in het tweede couplet onder woorden gebracht:

Hoe ’t schip het water kliefde!
Het bergt een kostbren last;
het zeil, dat is de liefde,
de Heilge Geest de mast.

Het zeil de liefde. Gods liefde is de grote drijfkracht achter Zijn oversteek, bij dit schip: ‘want alzo lief had God de wereld dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…’
‘De Heilige Geest de mast…’ Ja, hoe Maria in verwachting raakte, was zo bijzonder. Daar was geen man aan te pas gekomen. De apostolische geloofsbelijdenis zegt: ‘Jezus is ontvangen door de Heilige Geest.’ Zo is Maria een hele bijzondere vrouw. Wat haar gebeurt, is geen enkele andere vrouw gebeurd: Gods Zoon dragen, als kindje in haar baarmoeder. Het is niet vreemd dat zo’n Tauler daar zo lyrisch van werd.
Tegelijk loop je zo wel het risico dat Maria wel heel veel aandacht krijgt, teveel. Het gaat immers wel om die kostbare lading ín het schip. Toen ene Johannes Sudermann een paar eeuwen later dat lied van Tauler in een kloosterbibliotheek vond, bewerkte hij het. Bij hem werd het in plaats van een Marialied een adventslied, over Hem die gekomen is, over die kostbare lading zeg maar.
Toch liet hij die eerste paar coupletten over dat schip wel staan. Gelukkig maar, zou ik zeggen. Want het is en blijft een prachtig beeld. Jezus’ komst naar deze wereld wordt niet getekend als een oceaanstomer of een slagschip. ‘Nee, allicht, die had je in de zestiende eeuw niet.’ Dat is waar. Maar dat beeld van een zeilschip is veelzeggend. Dat volgens de Duitse versie ‘still im triebe geht’, dus stil drijft. Niet met veel herrie en bombarie, met kracht of geweld, nee stil, rustig, bijna onopvallend komt dat schip eraan. Je hoort het zelfs aan de melodie: die is niet spectaculair, maar rustig, ingetogen, hij gaat van laag naar hoog en weer naar laag (neuriën): het klinkt als de golven die tegen het schip klotsen. Maar niet als een eindeloze cadans, want dit schip gaat wel ergens naar toe… ‘Land in zicht!’ Laten we daar nu van gaan zingen.

zingen    vers 3 en 4

Liedpreek over Gezang 116 deel 2

Het schip is in de haven aangekomen. Het anker wordt uitgeworpen. De lading wordt uitgeladen. De hemel raakt de aarde. God wordt mens. Hij krijgt een gezicht. Of zoals het lied zegt:

Gods Zoon reikt ons de hand. 

Dat is nou zo’n regel, waar je bij wijze van spreken uren over na kunt denken, stil van kunt worden, verwonderd over kunt raken: ‘Gods Zoon reikt ons de hand.’ God komt naar ons toe. Zo dichtbij, dat Hij één van ons wordt, mens, in hart en nieren, van vlees en bloed. Hij kruipt in onze huid. Hij reikt ons de hand: ‘Kom maar. Ik ben er voor je. Helemaal.’
Jezus zelf reikt je de hand. Pak hem maar, telkens weer. En denk niet: ‘Die hand is er niet voor mij, want je moest eens weten wie ik ben, wat ik heb uitgespookt.’
O nee, die hand van Hem is zo ruim en zo uitgestrekt, dat jij en u daar ook bij en in kunnen. Pak hem maar, laat je door Hem leiden en de weg wijzen. Je zult er geen spijt van krijgen!
We zingen dit lied in een doopdienst… Eén van jullie zei het tijdens het voorbereidingsgesprek: ‘In de doop steekt God zijn hand uit: naar Evan, naar ons.’ Oftewel: ‘Gods Zoon reikt ons de hand…’ In de doop wordt het zichtbaar gemaakt: Jezus reikt ons de hand. Handen vol water. Een hand op het hoofd, zegenend, nabij. Zag je het? Hoorde je het? Dat veelzeggende teken. Ja, zo zeker als je die doop zag en hoorde, zo zeker is Gods verbond. Zo zeker is Zijn genade. Ja, voordat wij nog maar iets kunnen zeggen en vinden, zegt Jezus al: ‘Jij hoort bij Mij. Mijn genade is ook jou genoeg.’ Ook voor jullie, René en Annelous. Gelukkig maar, want hoe zul je het kunnen? Je kind voorgaan op die weg van het geloof? Hem opvoeden naar Gods wil? Die liefde en die wijsheid opbrengen, telkens weer, in deze tijd, waarin het allesbehalve vanzelfsprekend is om te geloven, om die weg van God te gaan? Om de doop uit te leggen, voor te leven? Jezus zelf reikt je de hand. Pak hem maar, telkens weer.

Terug naar het lied, het vierde couplet. Het beeld van het schip wordt losgelaten. Er klinken nu vooral Bijbelse beelden, Bijbelse topografie ook:

Te Bethlehem geboren
als kindje in een stal,

Ja, dit is bekend. Overbekend misschien. Met het gevaar dat het ons weinig meer doet. En alsof de dichter dat ook beseft, komen er twee diepe regels achteraan:

geeft zich voor ons verloren
de Heiland van ’t heelal.

Ach, als je denkt dat jij voor Hem niet in aanmerking komt, vind je hier het antwoord. Hij is de Heiland van ’t heelal. Ruimer kan niet. Daar hoort u en jij en ik toch echt bij. ‘Heiland’, dat wil zeggen: Hij die heel maakt: de brokken die ik zelf gemaakt hebben, de puinhoop die ik er zelf van maken kan. Jezus weet er raad mee: Hij wil helen, vergeven, vernieuwen. En Hij wil me ook de kracht geven anderen te vergeven, naar hen toe naar heling te zoeken, een nieuw begin. Hij is een Heiland.
Hoe is Hij die Heiland? Door zelf uiteindelijk stuk te gaan aan onze schuld, door die mee te nemen aan het kruis, en daarvoor te sterven. Of zoals het in het lied staat: ‘Hij geeft zich voor ons verloren.’ Om ons te redden! Wat een geweldige ruil! In de oorspronkelijke Duitse versie van het lied staat dan ook: Gelobet muss er sein – geloofd moet Hij zijn!’ Laten we dat nu ook in praktijk brengen door te zingen:

zingen    couplet 5 en 6

Liedpreek over Gezang 116 deel 3

Een kindje roept vaak vertedering op. Zeker ook het kerstkindje in de kribbe: ‘Al wie in groot verblijden dit kindje kussen wil.’ Eigenlijk heel idyllisch. Maar het lied gaat verder: 

die moet vooraf met Hem lijden
zijn kruis, om zijnentwil,
en daarna met Hem sterven.

De idylle wordt hier toch wreed verstoord?! Het gaat opeens over lijden met Jezus, zijn kruis opnemen en met Hem sterven. Shocking!
Ach, is wat in de doop gebeurt, in feite niet net zo schokkend?! Hoorden we het Paulus niet zeggen: ‘Weet u niet dat wij die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn gedoopt in zijn dood? We zijn door de doop in zijn dood met Hem begraven.’ In feite is gedoopt worden, kopje ondergaan, sterven. Wat moet er sterven dan? Onze oude mens, zoals we uit onszelf zijn: vervreemd van God, zondaar, precies dat doen wat God niet wil. Daarmee wil God afrekenen, dat wil Hij begraven. En gelukkig maar dat Jezus die oude mens, die zonden, met zich meegenomen heeft in het graf. Gelukkig maar, anders kwamen we nooit in dat koninkrijk van God. Gelukkig maar dat Hij ons de hand reikt. Maar als we die hand pakken en Hem volgen, dan betekent dat geen makkelijk leventje. Nee, het betekent strijd. Strijd tegen die oude natuur van ons, die telkens weer de kop opsteekt. Strijd tegen Gods tegenstander ook, de duivel, die niets liever wil dan ons losweken van Jezus. Strijd ook met onze twijfels. Het betekent ook lijden. Paulus zelf wist daar alles van. Hij schrijft ergens dat hij drie keer schipbreuk heeft geleden, terwijl hij op reis was om mensen van Jezus te vertellen! De consequenties daarvan waren dus ook tegenslagen en tegenstand. Die Tauler, de eerste dichter van het lied, wist ook wat lijden was. In zijn tijd brak de pest uit en in Straatsburg stierven duizenden mensen. De zielzorg voor vele zieken en stervenden moest hij op zich nemen. Het viel hem zwaar. Die Johannes Sudermann, die het lied later bewerkte, leefde in de 30-jarige oorlog. Die gruwelijke oorlog die Duitsland verscheurde, waar protestanten en katholieken elkaar letterlijk naar het leven stonden. Het ging die Sudermann zo aan het hart. En ds. Aris die het lied in het Nederlands vertaalde, kwam in de oorlog in het concentratiekamp terecht, omdat hij het waagde te zeggen tegen de Duitse bezetter: ‘Jezus Christus was ook een Jood, heeft Hij iets slechts gedaan?’ Hij overleefde ternauwernood het concentratiekamp, maar zijn gezondheid had zo’n knauw gekregen, dat hij in de herfst van 1947 overleed, 48 jaar oud.
Bij alle 4 werden die woorden waar: om Jezus te ontmoeten, moesten zij vooraf met Hem lijden en zijn kruis opnemen. En het is voor ál Jezus’ volgelingen niet anders. Hij zei het zelf: ‘Wie mij volgen wil, neme zijn kruis op zich.’ Het is voor  u en jou en mij niet anders. In Jezus geloven betekent tegenstand, strijd, afzien, lijden. De doop is ook hiervan een teken: het is ondergaan, sterven, begraven worden. Maar er is ook een andere kant: bovenkomen, opstaan, leven! Dat zegt het lied ook:

om met Hem op te staan
en ’t leven te verwerven,
gelijk Hij heeft gedaan.

In de oude Hervormde Gezangenbundel waar dit lied ook in staat, is de tekst hier iets anders, eigenlijk ook letterlijker vertaald vanuit het Duits trouwens: ‘om geest’lijk op te staan.’ In Jezus geloven, met Hem verbonden zijn, betekent geestelijk opstaan, nu al in een nieuw leven, een leven waarin niet meer ons eigen ik in het middelpunt vormt, maar Hij, waar geloof, hoop en liefde de beslissende waarden zijn. Die opstanding gebeurt nu al.
Tegelijk is ook die regel uit het Liedboek helemaal waar. Er is ook een opstanding in Zijn eeuwigheid. Die opstanding staat nog uit. Dat is zeg maar de haven waar het naar toe gaat. Een veiliger haven is er niet. Een mooiere haven ook niet. De thuishaven.
Bij Jezus horen betekent naar die haven op weg zijn. Met je levensschip. En dan mogen ruwe stormen woeden, de golven hol en hoog zijn, het water soms tot je lippen staan, met Hem kom je daar.
Maar laten we het niet alleen heel persoonlijk bekijken. Ik ken namelijk een ander lied dat ook over een schip gaat. Nee, niet over Maria als schip, maar over de kerk:

Looft God, Hij stuurt het schip der kerk,
dat naar de morgen vaart.

Het raakte mij dat jullie tijdens het doopgesprek hier zelf over begonnen. Hoe belangrijk die kerk voor jullie is, de kring waarin Evan vanmorgen gedoopt is, welkom is geheten en jullie ook het ja-woord van de gemeente mochten horen om jullie te ondersteunen er voor jullie te zijn.
Natuurlijk: de eerste verantwoordelijkheid ligt thuis, in je gezin. Maar godzijdank is er ook dat grote gezin van de kerk: waar ook ruimte is voor de kleinsten, waar ze horen over de Bijbel en er ook uit leren, waar ze terechtkunnen met hun vragen, met alles wat ze bezighoudt, waar je ook toegerust mag worden om in deze tijd je kinderen voor te gaan op die weg achter Jezus aan, waar je ook andere ouders tegenkomt, die met diezelfde uitdaging te maken hebben. Ja, dat schip van de kerk heb je hard nodig.
En ik weet wel, er is genoeg op dat schip aan te merken: soms kraakt het in z’n voegen, soms vechten de opvarenden elkaar bijna de tent uit. Op een schip krijg je misschien ook sneller irritaties: je zit zo dicht op elkaar, je bent aan elkaar overgeleverd. Zo is het nu eenmaal in de kerk, net als in een familie. Je broers en zussen kies je niet, die krijg je. Broeders en zusters ook. En dat kan soms heel wat gedoe geven. Maar vergeet niet: ook hier is toch het zeil de liefde en de Heilige   de mast?! En laten we het kompas van het Woord niet vergeten en de stuurman die God zelf is. Zolang we ons daar op richten, blijft dit schip op koers, op koers naar de morgen.
Martinus Nijhoff zegt het wat poëtischer en mysterieuzer. Het is uit het gedicht – heel toepasselijk – ‘Het schip’. Eerst zegt daar de schippersmaat:

Ik die de witte zeilen hijs
zit op het grote roer en zing –
het leven is een vreemde reis,
ons hart een donker ding –

De schippersvrouw zegt dan:

Ik weet dat ik niet veilig reis
als niet de witte vreemdeling (Jezus is dat),
als niet de witte vreemdeling
voor de boot uit naar ’t paradijs
over het water ging –

Amen.

zingen           Gezang 319:1,2,3

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven     Tijdens de collecte speelde de organist een harmonisatie van J.S. Bach bij ‘Wie schön leuchtet der morgenstern’.

zingen    Gezang 127:1,5

zegen

zingen (als gezongen amen)   Gezang 456:3