zingen Psalm 103:1
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Ik zal de daden van de HERE gedenken, ja, ik zal denken aan Uw wonderen van oudsher. Ik zal al Uw werken overdenken en over Uw daden spreken.’ (Psalm 77:12,13 Herziene Statenvertaling)
zingen Psalm 103:2,3
voortzetting heilig avondmaal
aan tafel werd gelezen uit (het slot van) Romeinen 11 en (ook als geloofsbelijdenis) gezongen Evangelische Liedbundel 341
schriftlezing Jozua 4, door Eva Bruggeman, onze PIO, oftewel: predikant in opleiding
verkondiging Thema: Gedenkstenen
zingen Psalm 78:1,2
Gemeente van Jezus Christus,
Vorige week zondag mocht ik voorgaan in de Oude Kerk in Delft. Ik was er vroeg, dus ik had nog alle tijd om rustig deze prachtige kerk te bekijken. Ik kwam tot stilstand bij het eeuwenoude witmarmeren doopvont, een echte gedenksteen….
Op 9 maart 1969 hadden mijn ouders daar ook gestaan, met mij, hun eerste kind. Ik was vernoemd naar mijn opa. Drie weken voor mijn geboorte was hij overleden, na een slopend ziekbed. Op mijn geboortekaartje staat: ‘Na het smartelijk verlies van onze vader heeft het God behaagd ons te verblijden met de geboorte van onze zoon Cornelis.’
Ook mijn opa heette Kees van den Berg. Ik heb hem dus nooit zelf meegemaakt. Ik ken hem alleen uit de verhalen. Over z’n humor, z’n eigenzinnigheid, maar ook hoe hij als bakker het niet makkelijk had, een paar keer ternauwernood ontkwam aan een faillissement. En hoe hij steeds meer beperkt werd door een ernstige longziekte. Hoe hij het niet alleen letterlijk benauwd had, maar ook geestelijk: is Gods genade wel voor mij? Uiteindelijk kwam er op z’n sterfbed ruimte en stierf hij getroost en gerust.
Het ging door mij heen toen ik daar bij dat doopvont stond, bij die gedenksteen. Maar nog meer, want de vorige keer dat ik daar in de Oude Kerk was geweest, was jaren geleden. Bij de rouwdienst van mijn oom Kees. Ja, ook een naamgenoot. Op de liturgie stond Cornelis van den Berg, alsof je naar de liturgie van je eigen rouwdienst kijkt. De kist stond pal naast het doopvont, waar ik dus ooit gedoopt was: confronterend én ontroerend tegelijk.
Oom Kees – ook een oudste zoon – moet al op jonge leeftijd de bakkerij gaan leiden, omdat zijn vader, mijn opa dus, dat niet meer kon met z’n longziekte. Oom Kees deed het. Hij bouwde de zaak op tot een bloeiend bedrijf, tot het ook daar misging en hij een faillissement niet kon tegenhouden. Maar dat was niet de enige klap. Hij kreeg darmkanker. Een aantal jaar kreeg hij nog. In die tijd ging ik ook een keer voor in Delft. Zelf luisterde hij naar de kerkradio. Daarna ontmoetten we elkaar bij mijn oma, na de dienst. Dat werd zo’n kostbaar gesprek, over de dienst, over de preek, maar vooral over Gods hand in ons leven, over hoe Hij – juist ook in de moeite – ons draagt en versterkt.
Ik moest er aan denken terwijl ik bij dat doopvont stond. Het is een prachtig doopvont, met de symbolische afbeeldingen van de vier evangelisten, Matteüs, Marcus, Lukas en Johannes erop: respectievelijk een mens, een leeuw, een stier en een arend. Alsof het zeggen wilde: in dat veelvoudige Evangelie, die blijde boodschap, mag jij dopeling delen. Ook stond het Christusteken erop afgebeeld. Gedoopt worden betekent immers met Hem begraven worden én opstaan. Op zijn naam gezet worden. Er kwam een dankgebed in me naar boven: ‘Duizend duizendmaal o Heer, zij U hiervoor dank en eer. U bent de Eerste geweest in mijn leven. Ook ik draag uw watermerk. Goddank ben ik van dat Evangelie, van Uw Woord, gaan houden. U bent de Eerste gebleven. Als ik bij U wegliep, wist U mij weer te achterhalen. Ach, als ik aan U twijfel, Heer, als ik het niet meer weet, U bent vast en zeker. Dit massieve doopvont zegt het al. Uw beloften zeggen het. Met U mag ik het wagen. Alle dagen.’
Zo stond ik daar bij dat doopvont: een moment van gedenken…
Daar gaat het vanavond over, gemeente. Over gedenken. Niet voor niets is gedenken een sleutelwoord in de Bijbel. Rabbi Baal Sjem Tov deed in dit verband eens een beroemde uitspraak: ‘Vergeten leidt tot ballingschap, in gedenken ligt het geheim van de verlossing.’ Zo wezenlijk is gedenken dus.
Israël wordt er ook bij bepaald. Ze zijn op wonderlijke wijze de Jordaan doorgetrokken. We hoorden het vanmorgen. De immens brede en metersdiepe Jordaan, vol met ijskoud, kolkend water was drooggevallen, door Gods ingrijpen. Dat werd tot uitdrukking gebracht door de priesters met de ark op hun schouders. Zij gingen voorop. Toen hun voeten het water raakten, was de Jordaan drooggevallen. Ze waren naar het midden van de bedding gelopen en hielden daar halt, met de ark op hun schouders: teken van Gods aanwezigheid. En het volk trok erlangs.
Waar geen weg leek, had de Here God een weg gebaand. O, reken maar dat zoiets een enorme boost geeft, om het maar eens modern te zeggen. Om zó het beloofde land binnen te trekken. Vers 13 vermeldt dat verschillende stammen als voorhoede van het leger, voor de ark uit, ten strijde trekken tegen Jericho. Ja, dat is de eerste vestingstad die nu wacht. Nou, met zo’n boost, na zo’n wonder, wil je wel, toch? Max Lucado ziet het in zijn boek over Jozua voor zich: ‘Ze renden naar de overkant, schreeuwend en juichend. Als God hen niet tegengehouden had, waren ze direct door gerend naar Jericho.’
Maar God houdt ze tegen. Hij zet ze stil. Twaalf mannen, uit iedere stam één, moeten teruglopen. Terug naar het midden van de Jordaan, waar de priesters staan, met de ark. Daar moeten ze allemaal één steen loswrikken uit de rivierbedding en meenemen naar de overkant. Daar ergens, in het beloofde land, zullen ze een gedenkteken vormen, een ‘eeuwig gedenkteken’ wordt het zelfs genoemd. Dat wil zeggen: niet alleen voor hen, maar ook voor de volgende generaties.
Ja, dat laatste blijkt ook wel uit vers 6 (en het wordt herhaald in vers 23): ‘Wanneer uw kinderen later zullen vragen, wat deze stenen betekenen…’ Een vader komt met z’n kind aan in Gilgal, waar die 12 stenen staan opgericht. Of een moeder loopt met haar kind langs de Jordaan, in het zomerseizoen, en middenin zijn ook 12 stenen zichtbaar. Het kind vraagt: ‘Waarom staan die stenen daar? Wat betekenen ze?’
Tussen haakjes: dat is ook één van de mooie dingen van kinderen. Dat ze vragen stellen. Ook als het over het geloof gaat. Soms ook lastige vragen. Maar laten we dankbaar zijn voor die vragen, gemeente. Het opent de weg naar een gesprek, naar het geloof. Bij geloven hoort vragen stellen. Als de twaalfjarige Jezus in de tempel is, stelt Hij ook vragen. Het is ook de Joodse manier van leren, van lernen. Dat begint met vragen stellen. Zoals het kind ook bij de Pesachmaaltijd vraagt: ‘Waarom is deze nacht anders dan alle andere?’
Over Pesach gesproken… Daar heeft die doortocht door de Jordaan ook alles mee te maken. Het lijkt een terloopse opmerking in vers 19: ‘het volk bereikte de overkant van de Jordaan op de tiende dag van de eerste maand’, maar hij is veelzeggend. Want dat is precies het moment waarop het Pesach is, oftewel het vieren van de bevrijding uit Egypte, de uittocht. Ook daar kwam er een pad door het water. En nu bij de Jordaan, veertig jaar na dato, heeft God weer zo’n wonder gedaan!
‘Ja, vertel daar maar over,’ zegt Jozua tegen het volk, ‘als jullie kinderen zullen vragen naar de betekenis van die twaalf opgerichte stenen, dat gedenkteken, vertel dan maar dat jullie God de Jordaan voor jullie heeft drooggelegd, totdat jullie waren doorgetrokken, zóals Hij ook de Rietzee voor ons heeft drooggelegd, totdat we die waren overgetrokken.’ In één adem worden die beide doortochten, die beide wonderen, genoemd.
Weet je wat eigenlijk zo bijzonder is? Er wordt tegen de kinderen gesproken over ‘jullie die door de Jordaan getrokken zijn’, maar dat zijn ze niet, en zeker de komende generaties niet. En de ouders hebben het over ‘wij die door de Rietzee getrokken zijn’, maar ook zij waren daar niet fysiek bij. En toch is het ‘jullie’ en ‘wij’!
Kijk, hier zijn we precies bij de kern van dat gedenken: er zó aan denken, dat het nu voor jou helemaal geldt, dat jij er zelf helemaal bij betrokken bent, dat het ook om jou gaat! Zo staat het ook expliciet in de Haggada, de Joodse liturgie bij de Pesachmaaltijd: ‘Iedere generatie moet zich opnieuw beschouwen als gered uit de slavernij in Egypte.’
Dat geldt ook voor het christelijk geloof. Kierkegaard noemde dat gelijktijdig worden met het Evangelie. Dat als we bijvoorbeeld horen over Maria die aan Jezus’ voeten zit, dat wij dan naast haar, ook aan Jezus’ voeten, plaatsnemen en zijn woorden indrinken. Of dat Hij ook mij aankijkt met diezelfde genadige blik, als ik net als Petrus Hem verloochend heb, Hem aan de kant heb gezet.
Zo mag Israël gedenken bij die 12 stenen: wat de Here God toen deed, kan Hij ook nu doen: een weg maken, waar geen weg lijkt. Ook nu. Ook bij ons. Ook bij mij.
Ja, gedenken is ook persoonlijk. Als zo’n kind vraagt, betrekt de ouder het op hem, op haar, op zichzelf. Zo komt het heel dichtbij, komt het van binnenuit. Dan is het ook niet versteend, maar levend, doorleefd. En ik merk elke keer dat dat overkomt, ook bij mensen die er weinig mee hebben. Zoals toen Beatrice de Graaf bij De Wereld Draait Door vertelde over haar geloof, over hoe zij daarvanuit omgaat met angst en dreiging, omdat ze hoopt, gelooft, dat God uiteindelijk het kwaad overwint, in haar eigen leven, maar ook in de wereld. Het maakte indruk.
Laten we niet er niet voor weglopen als de vragen komen, van kinderen, kleinkinderen, of wie dan ook. Houd het dan dichtbij jezelf: hoe je zelf gemerkt hebt dat God redt, dat Hij erdoorheen helpt, dat Hij de levende God is.
Hebben wij daarbij ook zulke stenen zeg maar? Zulke gedenktekens, zoals Israël had?
Kijk, die doortocht door de Jordaan, kwam hier in de Pauluskerk al eens eerder aan de orde. Het was mijn eerste dienst als wijkpredikant hier in de Pauluskerk, na de intrededienst in de Sint-Jan. Het was een doopdienst. Niet voor niets. Want het is, net als die doortocht van de Rode Zee, een echt doopverhaal. Ik las trouwens ergens dat ze in een gemeente bij de doop ook een steentje meegaven aan de dopelingen, refererend aan dit verhaal. Prachtig. Maar ook je doopkaart, de doopkaars is zo’n tastbare herinnering. Pak straks thuis die kaart, die kaars, de liturgie van de dienst, of welke herinnering je er aan hebt, weer eens bij. Waarbij het gaat natuurlijk vooral om die doop zelf. Die steen, die gedenksteen, die er in je leven ligt. Je draagt het watermerk van de Drie-enige: zo waar, zo echt, zo zeker is dat. Je bent op Zijn Naam gezet, met Christus begraven en opgestaan. Ja, tegenwoordige tijd! Dat blijft gelden. Leg er je hand op. Geloof het. Put er moed uit, juist als het water je zelf tot de lippen staat en je geen weg ziet. Hij is erbij.
Zoals Hij erbij was, midden in die Jordaan. Ja, letterlijk, want daar, precies midden in de bedding van de Jordaan, stonden de priesters. Met de ark. De ark van het verbond. Die gouden kist, met bovenop het verzoendeksel met de twee engelen. Op dat gouden verzoendeksel waren bruinrode spatten te zien. Vanwege het bloed dat daar elke Grote Verzoendag op gesprenkeld werd, als verzoening. Wij leven van dé Grote Verzoendag, Goede Vrijdag, toen Jezus, eens en voor goed, zijn bloed, zijn leven gaf, als een volkomen verzoening voor al onze zonden. Ja, we hoorden dat vandaag weer, aan de tafel.
Het Heilig Avondmaal is zeker ook zo’n steen, zo’n gedenksteen. ‘Gedenk en geloof!’, klonk het. Weer tegenwoordige tijd. Over gelijktijdigheid gesproken. Vandaag zaten we toch, net als de discipelen, ten diepste bij Jezus aan tafel. Hij reikte ons het brood aan, dat breekbare brood, teken van zijn lichaam, teken van zijn offer, waarin wij mogen delen, dat ons voedt. Zoals een lied van Sela zo prachtig zegt – we hoorden het afgelopen woensdag op de voorbereidingsavond. En let weer op de tegenwoordige tijd, op de gelijktijdigheid, op het persoonlijke:
Dit breekbaar brood legt mij de woorden op de lippen:
Als tastbaar voedsel wordt uw leven aangereikt.
Ik smaak hoe goed U voor mij bent met al mijn zinnen
en zie ik Uw liefde fonkelen in rode wijn.
Heb je het gesmaakt? Heb je het gezien? Ja, het avondmaal is zo’n gedenksteen, om stil bij te staan, om stil van te worden, wie Christus voor ons is en wie wij in Hem mogen zijn: zijn kind, kind aan huis, kind aan tafel: geliefd, verzoend, geheeld.
Jozua noemt die 12 stenen een ‘eeuwig gedenkteken’, bedoeld voor vele komende generaties. Nou, zo’n eeuwig gedenkteken is het avondmaal zeker, want we blijven het vieren totdat Christus komt en dan zullen we de bruiloft van het Lam vieren tot in alle eeuwigheid!
Maar er kunnen ook nog andere stenen zijn in je leven. Een kruisje om je nek dat je kreeg bij je belijdenis. Elke keer als je het omdoet, word je eraan herinnerd, als een ander er op wijst en naar vraagt, mag je vertellen van Hem, zonder Wie je niet kunt, die de vaste grond is onder je bestaan.
Bij ons in de woonkamer hangt een kruis. Het is van aardewerk. Daarop is met as gekrast. Het lijkt een lichaam. Daardoor heeft het iets van een crucifix. We kochten het ooit in Borculo. Het was in het jaar dat Myrthe geboren werd. Een jaar waarin ons leven op z’n kop stond, door zoveel onzekerheid en spanning. Dat waren krassen, zeker, maar tegelijk wisten we ons daarin dichtbij Hem, die meevoelt, meelijdt, die draagt. En als ik naar dat kruis in onze huiskamer kijk, moet ik daaraan denken. Moet ik aan Hem denken, de Gekruisigde, de Levende. Ja, dit aardenwerken kruis is ook zo’n gedenksteen.
Ik zou u nu willen vragen om stil te worden en bij uzelf na te gaan wat zulke stenen in uw leven zijn. Zulke gedenktekens. Je doop. Je belijdenis. Het avondmaal. En misschien ook wel persoonlijke moment, waarin je onvergetelijk merkte hoe de Heer er voor je was. Haal ze naar boven in de stilte van je hart. Dank Hem ervoor. Aanbid Hem. Vertrouw dat Hij dezelfde is gebleven en Hij jou niet loslaat. En dat voor Hem geen water te diep is, geen hindernis onoverkomelijk. Zullen we zo stil worden?
(stilte)
zingen Evangelische Liedbundel 327a ‘Tel uw zegeningen’
dankgebed en voorbede
inzameling van de gaven
slotlied Gezang 390:1,3
zegen
0 Reacties