welkom en afkondigingen 

zingen                       Gezang 145:1,2  Nu sijt wellekome

stil gebed

votum en groet

aanvangstekst        ‘Ik ben de HERE, uw God, die uw rechterhand vastgrijpt en tegen u zegt: Wees niet bevreesd, Ik help u.’ (Jesaja 41:13)

zingen (met combo) Gezang 132 Er is een roos ontloken

lezing van het gebod des Heren   uit 1 Johannes 4

zingen           Zingende Gezegend 113:1,2,4 God in ons midden

gebed

zingen (met combo)   de kinderen van de kindernevendienst zingen (in wisselzang) Vrolijk kerstfeest allemaal

kindermoment

Tussen alle kerstkaartjes zat dit kaartje.

Achterop staat: ‘Fijne feestdagen & en een heel gelukkig nieuwjaar!’, maar als je het zo ziet, is het dan een kerstkaartje? Nee, het is een geboortekaartje. Van Joas. Wie wil het voorlezen?
Het is dus het geboortekaartje van Joas, het broertje van Bas en Jesse…
Het kaartje kreeg ik bij de post. Ik kreeg het van de papa en mama van Joas, dus ook de papa en mama van Bas en Jesse.

Op zo’n geboortekaartje staat altijd ‘wij’ en óns: ‘Dankbaar en blij zijn wij met de geboorte van’. Of: ‘Ons is gegeven… en dan komt de naam van het kindje.’
Maar stel dat er op zo’n geboortekaartje zou staan: ‘Voor u, voor jou is een zoon geboren.’ Dan zou je toch zeggen: ‘Drukfout! Dat klopt niet!’
Maar dat is wel precies wat er met kerst is gebeurd. Dan komt er zeg maar een postbode uit de hemel, een engel, en die bezorgt ons allemaal het geboortekaartje.
En daarop staat echt: ‘Voor u, voor jou is geboren… Jezus, de Zoon van God.’ Nee, dat is geen drukfout. Het is echt voor u, voor jou, voor mij! Daarom is Jezus geboren. Dat deed Hij voor jou en voor mij. Waarom?
Om ons te redden. Om alles goed te maken. Nou, daar kun je helemaal dankbaar en blij mee zijn. Elke dag. Daarom inderdaad: ‘vrolijk kerstfeest allemaal!’

schriftlezing                        Lukas 2:8-20

zingen                       Opwekking 527  Licht in de nacht  

tekstlezing   Lucas 2 vers 10a: ‘Vreest niet!’

verkondiging          Thema: Kerst in een angstige tijd

Gemeente van Jezus Christus,

In april van dit jaar werd er voor het eerst een zwart gat in de ruimte gefotografeerd.

Een zwart gat is een plek in de ruimte waar de zwaartekracht zo zwaar is dat zelfs licht er niet aan ontkomt. De wetenschapper Robert Dijkgraaf omschreef het als volgt: ‘Zwarte gaten zijn de afvoerputjes van het heelal, kosmische stofzuigers, de ultieme bad guys.’ Razendknap dus dat er eindelijk één gefotografeerd kon worden. Deze bevindt zich trouwens in het centrum van sterrenstelsel M87, op een afstand van 55 miljoen lichtjaar van de aarde. Dat is ver, heel ver…
Toen ik het zag, deed het mij denken aan het oog van Sauron, de heerser van Mordor, het rijk van de duisternis uit The Lord of the Rings van Tolkien, een aantal jaar geleden nog geweldig verfilmd. Peilloze duisternis in een ring van vuur.
Lijkt voor veel mensen vandaag de dag de toekomst ook niet op een peilloos zwart gat? Neem onze planeet, het klimaat. Wetenschappers hebben duidelijk gemaakt dat we tot ongeveer 2030 hebben om maatregelen te nemen. Daarna zal de opwarming – en daarmee het smelten van de ijskappen, het stijgen van de zeespiegel en andere ellende – onomkeerbaar worden. Een donkere toekomst, aardedonker als dat zwarte gat…  En die vurige ring om dat zwarte gat heen doet toch denken aan de enorme bosbranden dit jaar, in het Amazonegebied en Australië. Angstaanjagend zijn ze…
Dat zwarte, peilloze gat, kan ook staan voor het onbekende, ook in persoonlijke zin. Wat hangt mij boven het hoofd?  Natuurlijk, onze smartwatch zegt hoeveel calorieën we nog mogen nemen, de buurt-app zegt waar er ingebroken is in de straat, en de buienradar hoe laat we van huis moeten gaan. Maar de paradox is nu juist dat hoe meer we onder controle willen houden, hoe banger we kunnen worden voor wat we niet in de hand hebben. Onze gezondheid, onze veiligheid, onze levensduur, enz.
Ben jij ook zo bang? was in mijn jeugd een hit. Maar het is eigenlijk een liedje voor alle tijden. Want wie is er nooit bang? Bang om ziek te worden. Bang om je geliefden te verliezen. Bang om in de steek gelaten te worden. Bang om oud en dement te worden. Enzovoort.

Ben jij ook zo bang?
De herders in de kerstnacht zeker. Ze zijn doodsbang. Dat zou je toch niet gelijk verwachten. Een herder is niet bang aangelegd. Die houdt de wacht in het open veld, waar ook de wilde dieren huizen, die wel een schapenboutje lusten, en jou erbij… Dan moet je geen bangig type zijn.
Maar toch, deze herders zijn wel degelijk bang. ‘Ze schrokken hevig’, vermeldt vers 9. Letterlijk staat er dat ze een mega-angst hadden.
Waarom? Wat maakt hen zo vreselijk bang? Wat zorgt voor die mega-angst? De verschijning van een engel van de Heer en het stralende licht van de Heer zelf! In dat licht blijft namelijk echt niets verborgen, gemeente. Stelt dat zo’n engel hier zou verschijnen. Nu. Stel dat Gods heerlijkheid ons zou omstralen, wie zou er dan zich geen hoedje schrikken? Mega-bang zijn. Ik wel!
Want juist in dat licht komt alles aan het licht. In dat licht zijn je eigen donkere plekken zichtbaar, de vlekken, de smerigheid, de laagheid, de laksheid. Het betreft hier de Heilige, gemeente. Daarmee vergeleken zijn wij zo onheilig. En zijn licht is scherper dan röntgenstralen. Dat brengt alles aan het licht, ook dat wat ik zorgvuldig voor anderen verborgen heb, mijn ergste gedachten, mijn duistere kant. Als dat in dit licht ontdekt wordt, dan slaat de vrees me wel om het hart. Net als bij die herders.

Maar de engel zegt: ‘Vreest niet!’ Het is de allereerste kerstpreek, gemeente. Niet van een profeet, een priester of een dominee. Nee, van een engel. Een hemelse boodschapper van God. En zijn preek begint met: ‘Vreest niet! Wees niet bang.’ En hij geef er ook nog de reden bij: ‘Wánt ik kom jullie goed nieuws brengen dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen.’ En hier staat letterlijk: ‘een mega-vreugde’. Dus tegenover de mega-angst van de herders verkondigt de engel nu een mega-vreugde. Dat is wel een verschil, een megagroot verschil…
Het geheim zit ‘m in waar de engel vervolgens over spreekt (vers 11): ‘Vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de Messias, de Heer.’ De engel refereert hier aan de beloofde Messias. De verwachte Redder, waar het Oude Testament van spreekt, naar smacht, naar uitziet. Hij is nu geboren! En dat maakt verschil, een mega-verschil!!
De Messias is gekomen. De Redder is geboren. Hij die redt van het kwaad, van de zonde, van de dood. ‘Voor jullie’, zegt de engel er nog expliciet bij. Ja, voor de herders. Want zij zijn de eerste hoorders van deze kerstpreek. Die dus heel persoonlijk is. Tot die herders, die doodsbang zijn. Maar evengoed tot ons, tot u, tot jou en mij.
Ja, dat goede nieuws wordt ook vanmorgen – kerst 2019 – aan je verteld, in je handen gelegd, aan je hart gedrukt. Hoe je hier vanmorgen ook zit. Welke donkere plekken er door Gods heerlijke licht bij jou zichtbaar worden. Wat er in jouw hart verborgen ligt. Waar jij mee worstelt. Waar jij bang voor bent. Hij weet er raad mee! Dat goede nieuws is voor heel het volk, niemand uitgezonderd. Dus ook voor u, voor jou en voor mij. Pak het aan. Sluit het in je hart. Als een geweldig antigif tegen al die angst.

Om de herders tegemoet te komen in hun angstige ontreddering ontvangen ze van de engel een teken (vers 14): ‘een pasgeboren kind in doeken gewikkeld, gelegd in een voederbak.’ Nee, de engel zegt niet: ‘Je zult weliswaar een kind vinden, maar kijk daar alsjeblieft doorheen.’ Hij zegt ook niet: ‘Dat kind ligt in doeken, in een voederbak. Let daar maar niet op.’ Nee, de engel zegt: ‘Dát is juist het teken: een kind, in doeken gewikkeld, in een voederbak.’ Daaraan zie je dat God in het spel is, dat het de Heer is, de Redder.
Die doeken en vooral die voederbak zijn tekenend voor het buitengesloten zijn, voor armoede en nood. Het is letterlijk bij de beesten af. Maar juist daarin blijkt hoe ver God gaat in zijn reddingsactie. Hij deelt ons menselijk bestaan, juist in al z’n nood en ellende. Daarin vernedert de Allerhoogste zich. Hij maakt zich zo klein als een kind, als een baby’tje. Nee, voor een baby hoef je niet bang te zijn. Dat is kwetsbaar en toegankelijk. Die ruige herders zullen het voorzichtig in de armen genomen hebben en met hun eeltige handen gestreeld hebben.
Waarom maakt God zich zo klein, zo kwetsbaar, zo weerloos? Uit liefde! Om ons zo te redden. Van binnenuit. Heel ons bestaan te delen. Vanaf het prilste begin! Hij kruipt letterlijk in onze huid. Om ons zo lief te hebben. Om zo de machten van het kwaad teniet te doen. En die liefde laat geen ruimte voor angst, hoorden we eerder in deze dienst Johannes zeggen, of moet ik zeggen: jubelen?! Volmaakte liefde sluit angst uit!! Nou, hier hebben we de volmaakte liefde, Gods eigen liefde, vleesgeworden in een mensenkind, in een voederbak.
Daarbij verdwijnt toch onze angst?! Als God mij (ja, maak het maar weer zo persoonlijk), als God mij zo liefheeft, dan hoef ik toch niet bang te zijn voor Hem? Als Hij zo dichtbij komt, mij van binnenuit, met huid en haar liefheeft, dan kniel ik toch naast die herders?! Dan neem ik Hem toch ook in mijn armen en druk Hem aan mijn hart?!

Daarom: wat een geweldig intro van die kerstpreek van de engel! ‘Vreest niet!’ Het is trouwens niet de enige keer dat die woorden in de Bijbel klinken. Iemand heeft het eens geteld en kwam erachter dat er maar liefst 365 keer ‘Vreest niet!’ in de Bijbel staat! 365 keer… Toevallig natuurlijk. Of… In ieder geval precies voor elke dag van het jaar. Want angsten zijn er, gemeente. Dagelijks.
Zoals die dag dat ik bij iemand was, die ernstig ziek was en me eerlijk zei: ‘Nu ik zo vaak op bed lig, heb ik tijd om te piekeren. En dat gebeurt ook. Al die scenario’s, die voorbijkomen… Hoe zal het zijn? Die laatste fase van mijn leven? Ik weet het niet… En daarna?’ Ik zag angst in de ogen. Dat werd niet verdrongen, maar eerlijk opgebiecht. Zou dat al niet zo helpend zijn, gemeente? Als we dat ook eerlijk konden delen met elkaar? Binnen Gods gezin, dat de gemeente is, waar we ons toch niet hoeven op te blazen, extra stoer of vroom hoeven te zijn?! Ik merkte dat dit het gemeentelid opluchtte. ‘Ach, is iedereen niet bang?’ Het gemeentelid keek me vragend aan. Ik knikte en zei: ‘Zou er daarom 365 keer ‘Vreest niet’ in de Bijbel staan? Voor elke dag. Ook voor vandaag. Voor u. Voor mij.’ En ik las uit het slot van Romeinen 8, over Gods liefde in Christus, waarvan niets – ook dit niet! – ons kan scheiden. Drijft immers de liefde, Zijn liefde, de vrees niet uit?! Het gaf rust, vertrouwen en hoop.
365 keer ‘Vreest niet’ in de Bijbel. Ook voor die ene dag, een paar jaar geleden, na die aanslag op een kerstmarkt in Berlijn, met 12 doden en meer dan 70 gewonden. Gruwelijk. Angstaanjagend. Toen opende een Berlijnse krant met de volgende kop: ‘Fürchtet euch nicht!’, oftewel: ‘Vreest niet!’ Alsof de kerstengel deze kop geschreven had. Nee, geen haat, geen blinde paniek, geen wanhoop, maar ‘Fürchtet euch nicht!’ Het raakte me diep, want dit is het Evangelie, lieve mensen. Dat mogen we ook vandaag, kerst 2019, horen. En het ter harte nemen en beamen, maar ook nazeggen, doorvertellen, doorgeven.
Juist ook in de wereld van vandaag. Met dat grote zwarte gat, onheilspellend, alles wat boven ons hoofd hangt, wat we met angst en vrezen tegemoet zien. Daartegenover het Evangelie: ‘Vreest niet!’ Want in die wereld is God gekomen. Die wereld laat Hij niet los. In die wereld mogen wij liefhebben, mogen we vertrouwen, mogen we hopen. Tegen alle angst, wanhoop en verdeeldheid in.

Over een zwart gat gesproken, en dat dat niet het laatste woord heeft… Ik las een aangrijpend en hoopvol verhaal bij dominee Troost. Het ging over een goede vriend van hem, een collega, een lotgenoot ook. Want beiden hadden een kind verloren, een dochter. Het dochtertje van ds. Troost was overleden aan kanker, zes jaar oud. De dochter van de collega was 17. Ze kreeg een ongeluk met haar brommer. Ze kwam in het ziekenhuis met brandwonden, omdat haar brommer in brand was gevlogen. Ze spraken elkaar door de telefoon, omdat ze ver van elkaar woonden. ‘We hebben goede moed’, zei de collega, hoopvol. In vele kerken werd voor haar gebeden. Maar vijf dagen later overleed ze. Dominee Troost moest de afscheidsdienst leiden. De kerk was overvol. En dan schrijft Troost: ‘Namens allen heb ik geroepen, van de kansel af, geschreeuwd naar de hemel: ‘Waarom, o God, waarom?’ Vlakbij de kerk werd ze begraven. Op de steen stond: ‘Talitha kumi – meisje, sta op.’ Twee handen op de grafsteen verbeeldden wat de Heiland deed: één hand die van boven komt en een andere, lagere hand vastgrijpt.
Niet lang daarna diende zich nieuw leven aan. De oudste dochter van die collega was zwanger. Opa zou hij worden. Half december zou het kindje geboren worden. Maar het werd kerst en het kindje was er nog niet…
In de nacht voor kerst was de collega naar het graf van zijn andere dochter gegaan. Met een lichtje. Waarom? Hij moest het doen. Zo voelde hij dat. Een lampje, een lichtje brandend in de kerstnacht, een heenwijzing naar wat de engel zei: ‘Vreest niet.’
De volgende ochtend belde de collega naar ds. Troost. Die hoorde al aan zijn stem dat het goed was, dat het kleinkind geboren was, een heus kerstkind! Hij vertelde ook over het lichtje. Maar hij vertelde nog iets: ‘Ik heb het nog tegen niemand gezegd, maar jij mag het wel weten. Toen ik ’s morgens dat lampje weer ging ophalen, zag ik op het graf een klokje, een sneeuwklokje, open opgekomen, juist in die nacht.

En het was alsof de hemel knipoogde en glimlachte en zei: ‘Ik heb aan jullie gedacht.’
Een lampje op het graf, een lichtje in de kerstnacht. En een sneeuwklokje, wit bloeiend op de kerstmorgen. Een gelijkenis van meer dan aards geheimenis. Een beetje Pasen al op kerstmorgen. Een ‘Vreest niet’ ook op deze dag.
Ds. Troost maakte toen een gedicht, en daarmee wil ik eindigen:

Een sneeuwklok in de winter, wit bloeiend op een graf –
want wie God zoekt, die vindt Hem soms zomaar, onverwacht:

een lichtje in het donker, een godslamp in de nacht,
een wonder boven wonder – geen mens die het bedacht. 

Wij zijn, in dreigend duister, de wanhoop steeds nabij,
de nacht is vol gefluister: verdwenen, dood is Hij! 

Maar dan, een levensteken: licht, engelen sneeuwwit,
het grauw gordijn geweken – kniel, herders, en aanbid!

Een sneeuwklok in de winter, signaal van Gods geduld –
Hij geeft zijn Kind, maar windt Hem in doeken: zeer verhuld,

tot in de lieve lente dit licht de aarde raakt
en niemand meer zal schenden wat Hij ooit heeft gemaakt.

Dan breekt de aarde open dan klinken klokken blij:
dan lopen onze doden voorop, één lange rij –

want op die dag begint er te spelen in de zon
ten afscheid van de winter: een sneeuwwit carillon.

En wat die klokken spelen en zingen in dat uur?
Dat God ons hart zal helen – zijn licht is vreugdevuur!

Amen

zingen (met combo)         Gezang 118: 1 en 2 Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven   tijdens de collecte zingt het combo a capella In ons hart geboren (Sela)

zingen           Ere zij God

zegen

zingen   Gezang 456:3  Amen, amen, amen, dat wij niet beschamen