zingen           Psalm 107:1

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘Doe aan mij een teken ten goede  ; zodat wie mij haten het zien en beschaamd worden, wanneer Ú, HERE, mij geholpen en vertroost hebt.’ (Psalm 86:17, Herzien Statenvertaling)

zingen           Psalm 107:2,3

voortzetting Heilig Avondmaal  

lezen aan tafel        Openbaring 19:5-9
zingen aan tafel      Gezang 459:5

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

schriftlezing            Genesis 4:1-16 (Herziene Statenvertaling)

tekstlezing                ‘En ​Kaïn​ zei tegen de HEERE: Mijn ​misdaad​ is te groot om ​vergeven​ te worden.Zie, U verdrijft mij heden van het aangezicht van de aardbodem en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn en dolend en dwalend over de aarde gaan; en het zal zo zijn dat al wie mij tegenkomt, mij zal doden.Maar de HEERE zei tegen hem: Daarom zal al wie ​Kaïn​ doodt zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE merkte ​Kaïn​ met een teken, zodat niemand die hem tegenkwam, hem zou doden.’ (Genesis 4:13-15, Herziene Statenvertaling)

zingen           Psalm 86:6,7

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

Wind, waarom streel je dit lichaam nog?
Uwe ontfermingen zijn te groot
over mij heen, dan dat ik nog
ween in mijn nood,
alleen.

Nacht, ik lig in u over
als een verdonkerd deel;
wentel het in het meer
en sluit het water toe van boven.

Dit gedicht is van Gerrit Achterberg, misschien wel de grootste Nederlandse dichter van de 20e eeuw. Het is een aangrijpend gedicht over eenzaamheid en eigenlijk niet meer verder willen. Achterberg zette er als titel boven: Kaïn. Maar hij schreef het intussen wel in de ik-vorm. Achterberg identificeerde zich dus met Kaïn. Daar was voor hem ook alle reden toe, want ook hij had iemand vermoord, twee jaar voordat dit gedicht uitkwam… In een vlaag van verstandsverbijstering had hij zijn hospita doodgeschoten. Veel van zijn gedichten zijn in feite een verwerking van deze vreselijke daad en de gevolgen. Dat geldt ook voor dit gedicht Kaïn.
Achterberg was opgegroeid in een streng christelijk milieu, ‘waar’, zoals hij zelf ergens dichtte, ‘de godsdienst zwaar tegen de hanenbalken hing en de bijbelteksten op de loer lagen.’ In dat milieu was ook een duidelijke visie op Kaïn: deze was een vervloekte, een verdoemde. Had Kaïn van God immers geen teken gekregen? Een teken als bewijs van Gods vloek en straf. En zo voelde Achterberg zich ook: een getekende, een verdoemde, zonder uitzicht. Vandaar dit inktzwarte gedicht.
Donker en uitzichtloos was de situatie voor Kaïn toch ook, na zijn broedermoord?! Zwerven moest hij, zonder echt thuis, zonder rust voor zijn ziel. Want zegt hij het niet, in vers 13, volgens de Statenvertaling, de vertaling waarmee Gerrit Achterberg opgegroeid is: ‘Mijn misdaad is te groot om vergeven te worden.’ Kan het uitzichtlozer?

Laten we dergelijke gevoelens maar niet beperken tot Achterberg, of tot bepaalde milieus. Ik kom ook tegen: mensen die hiermee worstelen. Die een schuld met zich meetorsen, waar misschien wel niemand van weet, en waarvan ze diep van binnen denken dat-ie te groot is, om vergeven te worden.
Of het is een zonde die telkens terugkeert, zo’n verslavende weet u wel. Je hebt om vergeving gevraagd, en je doet niet lang daarna diezelfde zonde weer. Aarzelend vraag je God weer om vergeving, en een tijdje later gebeurt het weer, enzovoort. Tot je denkt: Zou God me nu bij de tigste keer nog wel echt willen vergeven? ‘Mijn misdaad is te groot om vergeven te worden.’
Je snapt Kaïn, je begrijpt Achterberg, in hun hopeloosheid, hun uitzichtloosheid hieromtrent. Stond het bij Kaïn ook niet letterlijk op z’n voorhoofd, dat teken, dat toch duidelijke taal sprak: voor altijd vervloekt door God….

Maar is dat eigenlijk wel zo? Zo’n bijbelverhaal kan namelijk een eigen leven gaan leiden, los van wat er werkelijk staat. En daarom is het altijd nodig terug te gaan naar de bijbeltekst zelf en nauwkeurig te lezen: wat daar staat, en wat er niet staat.
Allereerst die vervloeking. In vers 11 en verder noemt God die: ‘Nu dan, u bent vervloekt, weg van de aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan om het bloed van uw broer uit uw hand op te nemen.’ En dan komt de inhoud van die vloek, van die straf: ‘Als u de aardbodem bewerkt, zal die u zijn volle opbrengst niet meer geven; u zult dolend en dwalend over de aarde gaan.’
Met andere woorden: het gaat hier niet om een eeuwige vloek. Daar wordt door God niets over gezegd: het gaat hier juist om een straf die met het hier en nu te maken heeft. Kaïn, die immers akkerbouwer was, zal nog maar weinig opbrengst van het land kunnen halen. Vandaar dat hij telkens gedwongen zal zijn om zijn geluk op een andere plaats te beproeven: een zwerver, een nomade, zal hij worden. Dat is concreet die vloek. Toch iets anders dus dan vaak gedacht is of nog gedacht wordt.
Vervolgens die verzuchting van Kaïn dat zijn zonde te groot is om vergeven te worden. Ja, zo zegt de Statenvertaling het. En de Statenvertaling is een prima vertaling, vaak dicht bij de grondtekst, maar hier niet. De NBG-vertaling zit hier dichterbij als zij vers 13 als volgt vertaalt: ‘Mijn misdaad is te groot om de straf te dragen.’ Het gaat Kaïn dus niet om het niet vergeven kunnen worden van zijn zonde. Nee, het gaat hem om de zwaarte van de straf. Zijn opmerking is vooral een verwijt, een verwijt aan God. De NBV heeft dat verwijt kort en krachtig vertaald: ‘Die straf is te zwaar.’ Dat blijkt ook wel uit het vervolg als Kaïn de gevolgen van deze straf schetst: omdat hij een zwerver zal worden, zal iedereen die hem tegenkomt hem kunnen doden. Is deze straf zo in feite niet gewoon een uitstel van executie? Hij zal toch vogelvrij zijn? Ondraaglijk toch zo’n straf…
Kaïn is doodsbang, want die en gene kunnen kan hem zomaar doden. Hij is echt vogelvrij. En God, laat Hij Kaïn als een bang vogeltje los tussen de wilde dieren? Trekt Hij zijn handen terug van Kaïn? Zegt Hij: ‘Je hebt er toch zelf om gevraagd? Je weet toch hoe het werkt? Nu is het te laat voor dit geklaag’? Nee! ‘Zo niet!’ staat er in vers 15 in de Naardense Bijbel, die nog dichter tegen de grondtekst aanzit dan de Statenvertaling. ‘Geenszins’, heeft de NBG-vertaling ook heel sterk. M.a.w. God laat Kaïn niet aan zijn lot over. Geenszins. Zo niet. Integendeel dus. De straf blijft, jazeker: de vloek van de geringe opbrengst voor zijn akkerbouwbedrijf blijft staan, evenals zijn noodgedwongen moeten zwerven. Maar Kaïn zal niet vogelvrij zijn. Integendeel. Kaïn zal door de HERE God beschermd zijn! Deze zet zich zelfs persoonlijk voor Kaïn in!, vers 15: ‘Al wie Kaïn doodt, zal zevenvoudig gewroken worden.’ Zevenvoudig, helemaal en totaal dus. En als extra onderstreping merkt  God Kaïn met een teken, zodat (dus met het doel), zodat niemand die hem tegenkwam, hem zou doden.’
Is het niet ongehoord, als je erover nadenkt?! Kaïn, die broedermoordenaar, die misdadiger, hij wordt beschermd door God zelf! Hij mag blijven leven, niet omdat hij nu zelf zo sterk en gewiekst is om de dood te ontlopen, maar omdat God het wil.

Dat moeten we ook nooit vergeten. Dat God niet alleen te maken wil hebben met mensen zonder strafblad, met nette mensen en brave burgers. Maar net zo goed ook met goddelozen, met criminelen en moordenaars. Ook zij blijven mensen van Hem. Gods bescherming van Kaïn is verrassend, om niet te zeggen: verbijsterend en vooral veelzeggend…
Ja, ook hoe wij vandaag de dag met zulke mensen omgaan, hoe we over hen praten. Nee, niet om misdaad goed te praten. Misdaad hoort gestraft te worden. Dat hoort niet alleen bij de rechtstaat, maar is ook voluit bijbels. Dat zie je ook bij Kaïn, maar dus niet ongebreideld. Laat staan dat we mensen met een strafblad hun leven lang brandmerken. Zoals dat ene, korte spreekwoord zegt: ‘Eens een dief, altijd een dief.’ Dat is toch ook het makkelijkst om iemand z’n leven lang te stigmatiseren? Of… durven we hen ook te zien met andere ogen: als medemensen, als mensen van God ook?
God kijkt in ieder geval wel zo, ook naar Kaïn. En Hij kijkt niet alleen, Hij handelt ook. Hij geeft Kaïn een teken, een merkteken ter bescherming. Wat is dat teken precies geweest? Hier zijn in de loop van de geschiedenis talloze antwoorden op gegeven. Een oude Joodse traditie zegt dat Kaïn melaats geworden zou zijn. Anderen denken aan een woest en verwilderd uiterlijk. Weer anderen denken aan een brandmerk in het gezicht. Er wordt zelfs gedacht aan een teken, dat lijkt op een kruis.
De meest aparte uitleg van het teken die ik las, komt uit een ander Joods geschrift. Dat had het over een vervaarlijke hond die Kaïn vergezelde op zijn zwerftochten. Deze hond zou Kaïns bescherming verzekeren en mensen afschrikken.
Ach, ik wilde alleen maar aangeven hoeveel er gespeculeerd is over de aard van dat Kaïnsteken. Maar je kunt speculeren tot je een ons weegt, de Bijbel zelf zegt nu helemaal niets over wat dat teken precies geweest is. Het is dus blijkbaar het belangrijkste ook niet.
Wel belangrijk lijkt me waar zo’n teken van God voor staat. Zulke persoonlijke tekenen kom je in de Bijbel meer tegen. Ik moest denken aan Mozes en Gideon die beiden een teken krijgen van God voordat ze aan hun taak beginnen. En beide keren is dan het teken een waarborg van God, dat Hij zorg zal dragen, dat Hij zich verbindt aan degene die het teken krijgt.
Het teken is dus een uiting van het verbond, zou je kunnen zeggen. Zeker bij Kaïn. De HERE God sluit een persoonlijk verbond met hem, dat Hij persoonlijk voor Kaïn zal zorgdragen, hem zal beschermen.
Zo blijkt dus dat dat Kaïnsteken niet zozeer een teken is van oordeel, maar veelmeer van barmhartigheid. Kaïn wordt niet van de genade uitgesloten, maar wordt de genade aangeboden. Toen de dichter Gerrit Achterberg dit later ontdekte, onder andere via dominee Doornebal, met wie Achterberg persoonlijk bevriend was, een dominee die een echte zielenherder was, ook voor de gekwelde Achterberg; deze dominee Doornebal liet hem een Duits bijbelcommentaar lezen, waaruit voor Achterberg duidelijk werd dat Kaïn niet als een afgeschrevene, een eeuwig verdoemde te beschouwen was, maar als iemand met wie God een persoonlijk verbond gesloten had – toen dit voor Achterberg duidelijk geworden was, toen schreef hij een ander gedicht over Kaïn, een veel positiever gedicht. Fall-out heet het. En het gaat zo:

Kaïn, vervloekt na broedermoord, terstond
van de aarbodem, van de grond verdreven,
die hem de vrucht des velds niet meer wou geven,
Kaïn was bang dat doodsloeg wie hem vond.
Hij riep het uit: mijn zonden zijn te groot.

Maar God stelde een teken, dat geen hond
hem aan zou raken op straffe van zeven
keren vervloekt te worden, een verbond
om in t’ verborgen verder mee te leven.

Hij woont, door een Ausweis gedekt van God,
onder het paradijs, in het land Nod.

Vooral die slotregels vind ik zo prachtig, zo bevrijdend, zo origineel ook met die omschrijving van het teken als een ‘Ausweis’, oftewel een persoonsbewijs. Hierdoor was Kaïn ‘gedekt’ door God, stond de Here God dus zelf voor hem garant!
Toen Achterberg dit dichtte, was er intussen bij hem zelf ook een stuk bevrijding gekomen, bevrijding van zijn schuldgevoel, van zijn neerslachtigheid en eenzaamheid. En dat had alles te maken omdat Achterberg intussen ook werkelijk geloven mocht dat God hem in Christus aanvaard en vergeven had.

En wij? Wij zijn geen Achterberg, wij zijn geen Kaïn. Aan onze handen kleeft waarschijnlijk geen bloed, want we zijn beschaafde, nette mensen, toch? Jawel, maar er is meer dan onze beschaafde, nette buitenkant. Er is ook zoiets als ons hart. En wat leeft daarin? Jezus gaf een heel scherp doorkijkje, toen Hij zei: ‘Want van binnenuit, uit het ​hart​ van de mensen, komen slechte gedachten, ontucht, ​diefstal, ​moord, overspel, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, laster, hoogmoed, dwaasheid; al deze slechte dingen komen van binnenuit, en die maken de mens ​onrein.’ Zo ziet onze binnenkant, ons hart eruit. En het kan er ook allemaal uit komen. Nou, denkt iemand misschien, de meeste van die dingen doe ik niet. Ach, het bedenken ervan, het alleen maar in gedachten met de zonde spelen, maakt je al schuldig, kan je zelfs al een moordenaar maken. En bovendien, één van die zaken is al genoeg om ons hele leven te verknoeien. Want het Nieuwe Testament zegt dat als wij op één punt de wet overtreden, wij schuldig staan aan de hele wet. Bij Kaïn begint het ook met de afgunst, met een hevige jaloersheid, die zeg maar het ontstekingsmechanisme is tot die verschrikkelijke moord. Dus toegeven aan jaloezie kan zoveel kapotmaken. En wie van ons is daar niet vatbaar voor? Ik wel…
Is dit om een zwartgallig beeld van ons te schetsen? Nee, het is een eerlijke diagnose: de diagnose van ons schuldig-zijn tegenover God. Maar die eerlijke diagnose is geen doel op zich. Het is bedoeld om ons ervan te doordringen dat er een medicijn is: het medicijn van de vergeving, van een volkomen verzoening hoorden we vandaag nog aan de avondmaalstafel. ‘Volkomen’, dus zelfs voor de verschrikkelijkste zonde, voor de grootste zondaar. Maar dan moet je wel naar God toe voor dat medicijn, dat Hij om Christus’ wil verstrekt: gratis, uit gratie, uit genade.
En dat lijkt Kaïn nou net niet te doen. Hij klaagt over de straf in plaats van berouw te tonen over z’n zonde. Hij gaat, zegt vers 16, ‘weg van het aangezicht van de HERE.’
Maar hij draagt het teken bij zich. Een teken van Gods bescherming en zorg. Een teken ook dat wat God betreft de deur openblijft, dat Kaïn altijd terug kan komen. Of Kaïn dat gedaan heeft, weten we niet. Ik weet wel van andere moordenaars uit de Bijbel, die dat wel gedaan hebben. David, met het bloed van Uria, de man van Batseba, aan z’n handen. Hij is met z’n schuld naar God toegegaan, vol berouw. Lees Psalm 51 maar na om er een indruk van te krijgen, en bid hem vooral maar mee. Want die Psalm is niet alleen voor David bestemd. Niet voor niets staat hij in het Psalmboek…
Ik denk ook aan die ene moordenaar die naast Jezus hing, ook aan een kruis. Voor hem bleef de deur ook openstaan, tot op het allerlaatst. Toen hij zich aan Jezus vastklampte, toen mocht hij binnen, door die open deur van het paradijs.

Worstelt u met schuldgevoel vanwege die ene zonde: is er vergeving voor? Vraag jij je af, of God, na de zoveelste keer, je die zonde nog wel vergeven wil? Dan mag ik het u en jou vanavond verkondigen: Zonde is altijd te zwaar om te dragen, maar zonde is nooit te zwaar om vergeven te worden. Anders gezegd: blijf je zelf met die zonde torsen, dan ga je er uiteindelijk aan onderdoor. Maar laat je ‘m los: spreek je ‘m eerlijk uit tegenover God, tegenover een ander mens als dat aan de orde is, toon je berouw, dan vergeeft God, omdat Jezus Christus die zonde gedragen en weggedragen heeft.
De deur staat van Gods kant altijd open. Hoe ik dat weet? Door dat persoonlijke teken dat wij meedragen, net als Kaïn ook een teken van het persoonlijke verbond dat God met ons sloot: het merkteken van de doop. Het watermerk van de doop, teken van echtheid, dat de Here God het echt meent met Zijn vergeving, zijn verzoening, zijn vernieuwing. Dat, zoals het klassieke doopformulier het zo onsterfelijk mooi zegt, dat als wij uit zwakte in zonden vallen, dat we dan aan Gods genade niet moeten twijfelen, want de doop is een zegel en ontwijfelbaar getuigenis dat wij een eeuwig verbond van de genade met God hebben. Hoe helder, hoe zeker wil je het hebben?!
Trouwens, vandaag mocht je het hier aan de avondmaalstafel ook horen, en zien, en proeven zelfs. Zo zeker als je het brood at, zo zeker als je de wijn dronk – over tekenen gesproken!! – zo zeker is Christus’ volkomen verzoening. Of zoals Gerrit Achterberg dichtte en hoor de vergeving, de vernieuwing, de verwondering:

BEKERING

Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Heere Jezus
Tussen ons en den Vader, naar Uw Woord
mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens
wat er ook in ons leven is gebeurd.

Ik deed van alles wat gedaan kan worden,
het meest misdadige – en was verdoemd.
Maar Gij hebt God een witte naam genoemd
met die van mij. Nu is het stil geworden,
zoals een zomer om de dorpen bloeit.

En moeten ook de bloemen weer verdorren:
mijn lendenen zijn omgord, mijn voeten staan geschoeid.
Uit Uwe Hand ten tweede maal geboren,
schrijd ik U uit het donker tegemoet.

Amen

zingen  (als gezongen geloofsbelijdenis)         Evangelische Liedbundel 274a.

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

zingen           Gezang 387:1,2,5,7

zegen