orgelspel

welkom en mededelingen

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘Zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na.’ (Openbaring 14:13)

lied                             Gezang 290:1,2,4,6 

geloofsbelijdenis    met de woorden van zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus

gebed om verlichting met de Heilige Geest 

kindermoment

Kijk eens wat ik heb meegenomen. Hebben jullie een idee wat dit is? Een bloembol. Hij ziet er een uit als een ui… Maar het is toch echt een bloembol. En wat doe je bloembollen? In de grond stoppen.
En dan? Dan moet je wachten, wachten tot het voorjaar en dan komt er een prachtige bloem uit de grond. In dit geval een allium. Een prachtige bloem. Kijk, daar zie je hem.

Mooi hè. Apart hè, dat zo’n rare bol, best wel een beetje lelijk eigenlijk, dat die tot zo’n mooie bloem leidt…
Vandaag gaat het hier in de kerk ook over mensen die gestorven zijn, mensen uit de kerk, die we missen, die begraven zijn. En misschien denk jij ook wel aan iemand die gestorven is, die je heel erg mist. Hun lichaam is ook de grond ingegaan, want dat gebeurt met begraven. Maar je mag het vergelijken met die bloembol. Die doe je in de grond en zo gaat dat ook met het lichaam van die gestorven zijn. Maar daar blijft het niet bij. Nee, eens zullen ze opstaan, met een prachtig lichaam, nog mooier dan zo’n schitterende bloem en dan zullen ze voor altijd bij de Here Jezus zijn. Ik ben zo blij dat we dat geloven mogen. Voor de mensen die verdriet hebben, omdat ze iemand moesten begraven die gestorven was, maar ook voor onszelf. Het mooiste komt nog, echt waar!

schriftlezingen       Prediker 12:1-8 en Filippenzen 3:13-21

lied     Psalm 103:6,7

verkondiging         

Gemeente van Jezus Christus,

Het fluitje klinkt mijn trein zet zich in beweging
als een vreemd figuur het perron komt opgerend
ik maak een hulpeloos gebaar ik kan niet helpen
hij kijkt me aan met een blik of hij mij kent
hij weet nog net in de laatste wagon te springen
ik pijnig mijn hersens: wie kan dat nou toch zijn
opeens komt alles wat in me beweegt tot stilstand
mijn god ik schrik me dood: ’t is Magere Hein

ik wil de trein uit maar we stuiven door de weiden
ik zal moeten springen maar ik wil nog niet dood
maar hij komt me halen dat weet ik vrijwel zeker
mijn ogen lezen: hier trekken in geval van nood
ik voel Magere Hein door het gangpad naderen
hij verkneukelt zich al op zijn voorbedachte vangst
dan komt de trein krijsend op de rails tot stilstand
ik krijg een schok: de naam van het station luidt Angst

niet in staat tot denken besluit ik af te wachten
tot de stationschef de trein het sein van vertrekken geeft
ik voel er niks voor om in Angst verder te leven
te meer daar de klok op het perron geen wijzers heeft
ik heb heel mijn leven gekankerd op het leven
zonder de zin te weten voelde mij tot niets verplicht
maar nu in de duisternis denk ik daar anders over
de trein rijdt door een tunnel wordt het ooit weer licht

dan hoor ik in de verte iemand om mijn kaartje vragen
ik schrik wakker het is de conducteur van deze trein
ik lees de naam die op zijn uniform gespeld zit
zijn achternaam luidt Mager en zijn voornaam Hein
hij tikt aan zijn pet en laat mij in verwarring achter
ik kijk naar buiten: veel gras met hier en daar een koe
ik ben vergeten een belangrijke vraag te stellen:
conducteur waar gaat deze trein eigenlijk naar toe?

Aldus Boudewijn de Groot in zijn liedje ‘De treinreis’. Een liedje dat op een hele beeldende manier vertelt over de dood en het leven. Het zet je ook een paar keer goed op het verkeerde been. Vooral die laatste zin blijft hangen: ‘conducteur, waar gaat deze trein eigenlijk naar toe?’ Die vraag vergeet de hoofdpersoon te stellen na die verwarrende droom. Het kan dus een vraag zijn naar het reisdoel, of zou het een vraag zijn, naar waar het uiteindelijk met ons leven naar toegaat, waar onze levensreis op uitloopt?

Op díe vraag weet het Bijbelboek Prediker wel het antwoord. Het gaat richting dood. Dat is het eindpunt van onze reis. Prediker wordt ook niet moe om dat elke keer weer naar voren te brengen, van begin tot eind in zijn boek. Iemand zei eens: ‘Prediker is één lange meditatie op de dood.’ Anders gezegd: ‘We moeten onze dood net zo serieus nemen als ons leven.’
Doet u dat? Uw dood – want die komt er aan; dat is een zekerheid die we allemaal hebben, tenzij Jezus eerder terugkomt – maar neemt u, neem jij je dood net zo serieus nemen als je leven?
Dat is helemaal niet zo vanzelfsprekend. Zeker in onze tijd niet, waarin de dood vaak wordt weggestopt. Nieuwe begraafplaatsen bijvoorbeeld worden allemaal aan de rand van een dorp of stad gebouwd. Veelzeggend. Maar ook wij zelf kijken het liefst weg als het over de dood gaat. Er gewoon niet aan denken, dan gaat het vanzelf weg. Hoop je. Dat zit toch diep in ons?
Er stond eens in een advertentie ‘Beat aging – versla de ouderdom’. Dat is natuurlijk onzin, want we winnen dat gevecht nooit. Maar blijkbaar werken zulke reclames. We willen gewoon niet geloven dat we zullen sterven. De reclame-industrie verdient miljoenen aan dat geloof.

Prediker kijkt niet de andere kant op, maar kijkt de dood eerlijk aan: ook in ons tekstgedeelte, uit het slot van zijn boek. Hij idealiseert de dood ook niet. Hij spreekt immers over ‘slechte dagen die zullen komen.’ De hele Bijbel idealiseert de dood trouwens niet. De dood wordt er een vijand genoemd, ‘de laatste vijand’ zelfs. Een vijand, waar je van kunt schrikken. In die zin vind ik dat station in dat liedje van Boudewijn de Groot ook zo raak. De naam ervan luidt Angst. Dat herken ik. Ik kan ook bang voor de dood zijn. Ik wil ook helemaal niet stoerder zijn dan de Bijbel, dan Jezus zelf, die ook doodsbang was aan de vooravond van zijn sterven…
Prediker wuift de dood niet weg, maar komt hem eerlijk onder ogen, ook wat er aan de dood vooraf gaat, tenminste: vaak voorafgaat. Zeker, de dood kan heel plotseling komen, in een flits. Dat geldt ook voor enkelen van hen die we straks zullen noemen. Dat geldt misschien ook wel voor een geliefde die u eerder verloor: zo plotseling, zo onverwacht, zo zonder afscheid kwam de dood. Met alle vragen en pijn van dien. De dood kan zelfs komen als je nog jong bent of midden in het leven staat. Maar vaak gaat er veel aan die dood vooraf: het ouder worden, het minder worden, een ziekte die alles sloopt, de aftakeling, het verval. Al die woorden klinken zo hard en ze zijn het ook. Prediker kiest voor een andere manier om dit te verwoorden. Hij gebruikt een beeldende manier. In vers 2 beschrijft hij dat proces eerst aan de hand van de herfst en de winter in Palestina: het licht van de zon wordt minder, het wordt kouder en de lucht wordt grijs. Treffend wordt zo het decor van het ouder worden zeg maar omschreven. Vanaf vers 3 verplaatst het beeld zich naar een paleis als metafoor voor ons lichaam. De wachters ervan staan te beven. Dat is een beeld voor onze handen, die steeds meer gaan trillen. De soldaten zijn de benen, kromgebogen, die steeds moeizamer gaan. De maalsters staan voor de tanden, die langzaam verdwijnen. De malende molen is de mond, die steeds zwakker geluid voortbrengt. De amandelboom bloeit; die staat voor het grijze, het witte haar. Sprinkhaan en kapperbes waren toen middelen om de eetlust en de potentie op te wekken, maar ook dat wordt minder. Tot het moment komt (vers 6), dat het zilveren koord breekt en de gouden lamp valt, oftewel het levenslicht dooft.
Ik ken geen mooiere en aangrijpender verbeelding over het ouder worden dan dit gedeelte. Het is ook zo liefdevol en teder beschreven. In de afscheidsdienst van prins Claus werd het ooit ook gelezen. Zo treffend, omdat bij hem het laatste deel van zijn leven ook zo inleveren was, zijn lichaam steeds meer beperkingen kende, tot nergens meer beweging in kwam. Ach, wie krijgt hierbij zelf geen beelden op het netvlies, toen je aan het ziekbed van een geliefde zat? Een ziekbed dat uiteindelijk een sterfbed werd. Hoe een lichaam steen voor steen werd afgebroken. Hoe alles steeds moeizamer ging, de kracht verdween, het spreken nauwelijks meer verstaanbaar was, ademhalen zwoegen werd.  Aangrijpend om aan te zien. Je voelt je zelf zo machteloos en je denkt: ‘Laat dit lijden voorbij zijn.’ En tegelijk denk je ook: ‘dit is ook mijn voorland.’ Het is goed om je dat bewust te zijn: je eindigheid, je sterfelijkheid, je kwetsbaarheid.

Maar Prediker heeft in zijn wijze boek niet alleen over de dood, hij heeft het ook over het leven. Het leven hier. En nu. Hij begint daar ons tekstgedeelte zelfs mee: ‘Gedenk daarom je schepper in de dagen van jeugd.’ Het was vroeger het motto van menig jeugdvereniging. Maar je Schepper gedenken beperkt zich natuurlijk niet tot die paar uurtjes op de jeugdvereniging, catechisatie, club van de kerk of christelijke studentenvereniging. Gedenken is meer dan zo nu en dan denken aan God. Nee, het is je leven laten stempelen door God, het is Jezus Christus de hoofdpersoon van je leven laten zijn, een levende realiteit, zodat je leven van elke dag er door wordt beïnvloed. Stel dat niet uit, zegt Prediker, zo van: ‘als ik oud ben, dan is er nog tijd genoeg.’ Dat is niet verstandig, want dan komen de kwade dagen, de moeilijke jaren. Dan wordt alles je te veel. Dan heb je geen energie meer om er nog aan te beginnen. En wie zegt dat je nog tientallen jaren krijgt… Magere Hein kan al vroeg op je levenstrein springen en dan is het geen droom; en dan is het te laat… Daarom: betrek de Here God nu al in je leven, niet één kamertje zeg maar, maar heel je levenshuis. Hij is het waard! Hij wil niets liever. Of je nu jong bent, of intussen iets minder jong…

Terug naar die vraag uit het liedje: ‘waar gaat deze trein naar toe?’ Prediker is eerlijk over de eindbestemming: de dood. Maar er valt nog meer te zeggen, vers 5: ‘een mens gaat naar zijn eeuwig huis.’ ‘Beth olaam’ staat er in het Hebreeuws. In het Jodendom is dat de naam voor de begraafplaats. Is dat het eeuwige huis, waar de mens naartoe gaat? Een paar verzen verder zegt Prediker: ‘de adem – je mag ook vertalen: de geest – gaat weer naar God, die het leven heeft gegeven.’ Het lichaam gaat naar het graf, maar de geest keer terug tot God. Zoals God bij de schepping de geest, zijn adem, gaf aan de mens, hem deze inblies, zo keert bij het sterven die geest weer terug naar God. Meer zegt Prediker niet.

In de herfst kan het flink mistig zijn. Als het gaat over het hiernamaals is het dat bij Prediker eigenlijk ook. Hij wijdt er heel weinig woorden aan en wat  hij er over zegt, blijft raadselachtig, schept weinig helderheid. Dat geldt eigenlijk voor het grootste deel van het Oude Testament. Daar blijft het leven na de dood voornamelijk in nevelen gehuld.
In het Nieuwe Testament is dat anders. Zoals in Filippenzen 3 bijvoorbeeld, dat we vanmorgen ook lazen. Daar heeft Paulus het over ‘hemelse prijs die voor hem ligt, waartoe God hem roept.’ En dat daar ‘Christus ons armzalige lichaam gelijk zal maken aan zijn verheerlijkt lichaam.’
‘Ons armzalige lichaam’. Ik heb het verschillende nabestaanden horen zeggen, toen ze het hadden over hun overleden geliefde: ‘Je merkt na het sterven gelijk dat dat niet alleen het leven er echt helemaal uit is, maar dat het ook over is met dat lichaam.’ Iemand zei daarbij: ‘Wat mij alleen maar laat zien dat God het moet doen, als het over die toekomst van mijn overleden vrouw gaat.’ En dat is ook precies wat Paulus schrijft, dat ‘Christus ons lichaam gelijk zal maken aan zijn verheerlijkt lichaam.’ Dat doen wij niet. Wij hebben dan echt niets meer in te brengen. Maar Christus zal het doen: ons ‘armzalige lichaam gelijk zal maken aan zijn verheerlijkt lichaam.’ Wat een metamorfose zal dat zijn! Niet alleen in de zin van dat het dan volmaakt is, geen aftakeling meer, waar Prediker zo aangrijpend over schrijft, geen pijn meer, geen ziekte, geen hersen- of hartinfarct, geen dood en verdriet en gemis meer. Maar vooral in de zin dat het dan vol is van de heerlijkheid van Christus. Zonder enige wanklank of smet, zonder schuld en schaamte, zonder twijfel en ongeloof. En voor altijd in zijn nabijheid, zonder dat iets of iemand dat verstoort.
Dat einddoel mochten onze overleden geliefden in de Here al bereiken. Wat een troost! Als je dat toch niet zou mogen geloven! Dan was het hopeloos!

Maar dat einddoel bereik je niet zomaar. Je hebt wel een geldig toegangsbewijs nodig zeg maar, om in het beeld te blijven van die trein uit het begin van de preek.  Nee, dat toegangsbewijs kun je zelf niet betalen. Wij hebben niet genoeg. Bij ons is het dus armzalig, is er tekort en schuld, zeker als we eerlijk ons leven in het licht van Gods liefde en goedheid houden. Dan valt het bij ons tegen, vies tegen. Maar goddank is er Iemand die de prijs voor ons betaald heeft. Met zijn eigen bloed. Met zijn eigen leven. En dat was genoeg. Het is voldaan. ‘Het is volbracht’ riep Hij aan het kruis, toen Hij zijn leven gaf.
Als je je aan Jezus Christus toevertrouwt – want over Hem hebben we het – als je Jezus je Heer en Heiland laat zijn, aan Hem genoeg hebt, dan bezit je het toegangbewijs voor dat eeuwige huis, voor die hemelse toekomst, voor zijn nieuwe hemel en aarde, waarbij alles hier verbleekt.

Tegelijk gaat het ook om de reis hier. Door dit leven. Waar we dankbaar genieten mogen, hopelijk ook genieten zullen, Gods goede gaven zien en waarderen. Waar we ook te maken hebben met donkere tunnels, trieste stations, mensen die we los moeten laten, plannen die in duigen vielen, teleurstellingen en tegenslagen die we opdoen. Maar we reizen niet alleen. Er is een Reisgenoot. Of zoals René van Loenen dichtte, dicht tegen Prediker en Paulus aan:

Nu leef ik nog, maar eenmaal komt mijn dood.
Dan zal ik niet meer dansen, niet meer rouwen.
Dan stokt mijn adem, valt mijn hartslag stil.
God, laat mij hoe dan ook op U vertrouwen.

Hoe ik zal sterven en wanneer en waar,
ik weet het niet, het einde ligt wijd open,
maar, God, behoed toch mijn gezond verstand
voor redeloze angst en kwade spoken.

Komt straks de onverbiddelijke dood,
laat Jezus dan mijn broer zijn en mijn zegen
en laat mij, Vader, omzien zonder wrok
om zo in vrede U mijn geest te geven.

Maar nu geniet ik, vier ik dit bestaan,
intens verbonden met het bonte leven.
Laat liefde steeds de kleur zijn die mij leidt,
mij uitdaagt, elke dag door U gegeven.

Amen

meditatief orgelspel     J.S. Bach Jesu, Joy of Man’s desiring

collectemoment

lied     Gezang 446:1,2,3,6,7

gedenken van de overledenen      19 overledenen uit de gemeente werden bij name genoemd, alsmede hun overlijdensdatum, hun leeftijd én de bijbeltekst die centraal stond in de afscheidsdienst. Daarbij werd voor een ieder een kaars aangestoken door Els de Leede-Grootveld, seniorenouderling en ouderling van dienst.

stilte

aansteken van een kaars voor hen die niet genoemd zijn, maar die we wel missen

STERVELING

Als Gij uw handen
op mijn ogen legt
en ik niets weet te zeggen
dan te zwijgen,
wilt Gij het zelf zijn
die uw Naam, uw Toenaam zegt –
dan valt het duister
en uw dag gaat stijgen

VERWACHTING

Als de dag begint te doven
en de zon mij niet meer ziet,
als de schemering gaat komen
en ik stil word van verdriet,
als de nacht valt en mijn vogel
niet meer opdaagt met een lied –
na mijn duisternis Uw licht,
na mijn zwijgen Uw gedicht.

Jaap Zijlstra

lied     Gezang 392

dankgebed en voorbede

slotlied          Nieuwe Liedboek 416:1,3,4

zegen

orgelspel