welkom en mededelingen 

zingen          

stil gebed 

votum en groet

aanvangstekst         We zijn door de doop in zijn dood met Hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden.’ (Romeinen 6:4)

zingen (met combo) Hemelhoog 502 Doop

de dopelingen worden binnengebracht 

lezing doopformulier 

gebed

doopvragen

zingen (met combo)         Hemelhoog 327 Diep, diep, diep als de zee

kindermoment

Wat heb ik hier nu bij me?
Een handschoen. Die is van Myrthe.
Ze was die gisteren kwijtgeraakt.
Eh, gisteren was het toch veel te warm voor handschoenen?
Inderdaad, hij zat ook in haar jaszak. Ze gebruikt deze handschoentjes vaak als ze werkt op de zorgboerderij.
Maar gisteren gingen we samen naar de stad, op de tandem. En toen we thuiskwamen, zat er nog maar één handschoentje in haar jaszak. De ander was weg. Kwijt. Zoek.

Oei, dat vonden wij niet leuk. Het was een mooi handschoentje, maar ook niet goedkoop. Tja, wat ga je dan doen. Zoeken. Dezelfde weg fietsen als we gedaan hadden, dezelfde winkels bezoeken. Dus reden we door de Abel Tasmanlaan, door het park, langs de Ronssehof, langs het station, door de spoortunnel. En wij speurden met onze ogen of we de handschoen zagen. En toen, terwijl we alweer omhoog fietsten, de spoortunnel uit, zagen we hem liggen op het fietspad: de verloren handschoen. We juichten gewoon. We stapten af en pakten de handschoen op. We gaven hem nog net geen kus, zo blij waren we met de verloren én gevonden handschoen. Thuis was de mama van Myrthe ook heel blij. We vierden een klein feestje, met een croissantje en pannenkoeken. Nou ja, die zouden we al eten, maar ze smaakten nu wel extra lekker dat begrijp je. Die handschoen die kwijt was, was weer gevonden. Gelukkig maar, want wat moet je nu met één handschoen?!

Waarom vertel ik dit nu? Omdat de Here God iemand is die ons ook zoekt. Telkens weer. Als wij de andere kant op gaan, bij Hem wegdwalen, dan zoekt Hij ons op. Hoe ik dat weet? Uit de Bijbel. Daar vertelt Jezus dat God, dat Hij zelf zo is. Maar ik zie het ook aan de doop. Daar zoekt God ons ook op, zelfs al heel vroeg, als wij nog maar heel klein zijn, een baby’tje. Zoals vanmorgen Rebekkah, Christoph en Jenthe. De Here God zegt tegen hen en tegen ons allemaal: Ik ben er voor je. Ik ga met je mee, het leven door. En als jij weg probeert te gaan, zal ik niet moe worden om je op te zoeken.
Nu kijken we naar de doop, van deze drie kindjes. En dan zijn we heel stil en eerbiedig, want dit is iets heel bijzonders: de Here God zelf die van zich laat horen en dat laat zien door de doop. Luister maar goed. Kijk maar goed.         

bediening van de Heilige Doop aan Rebekkah Salomé Herbert (Psalm 25:14), Jenthe Lieke Nijholt (Psalm 40:6) en Anne Catharinus Johannes Spruyt (Psalm 68:20)

zingen (staande) Psalm 134:3

vraag aan gemeente

de doopkaarten worden overhandigd en de doopkaarsen aangestoken door de ouderling van dienst, Klaas Visser

de dopelingen worden weggebracht en kinderen (groep 1-6) gaan naar de kindernevendienst

felicitatie 

dankgebed en gebed om de verlichting met de Heilige Geest   

schriftlezing            Jesaja 35 en Kolossenzen 2:6-12 

uitgangspunt voor de verkondiging:  Lied 350 Het water van de grote vloed

zingen   Lied 350:1-3

1
Het water van de grote vloed
en van de zee zo rood als bloed,
dat is de aardse moederschoot,
dat is de diepte van de dood.

2
Want al het water wast niet af,
dat wij verzinken in dit graf,
tenzij de duif die nederdaalt
ons uit den hoge vrede haalt.

3
Tot ondergang zijn wij gedoemd,
als God ons niet bij name noemt,
maar God-zij-dank, Hij doet ons gaan
door ’t water van de doodsjordaan.

Liedpreek deel 1 ‘de doop is diep’

Gemeente van Jezus Christus, Bart en Maartje, Geurt-Henk en Anne-Marie, Martijn en Joanne,

Het water wacht, die diepe zee
geeft jou een taal, een teken mee.

Het zijn regels uit een ander dooplied. Het is van Hanna Lam. We bespraken het afgelopen week tijdens de voorbereidingsavond op deze dienst. Eén van jullie bleef steken bij ‘die diepe zee’. Dat klinkt wel erg dreigend.

Het dooplied dat vanmorgen centraal staat, kent zulke diepe tonen ook. Sterker nog: ze gaan nog dieper. Of misschien beter: ze geven er in ieder geval nog meer woorden aan. Zoals in het eerste couplet: ‘de diepte van de dood’. En in het tweede couplet: ‘verzinken in dit graf’ en in vers 3: ‘tot ondergang zijn wij gedoemd.’
Daar word je toch ook niet vrolijk van? Waarom moet er nu zo’n toon worden aangeslagen vanmorgen? Een doopdienst is toch een feestelijke dienst?

Zeker. Maar tegelijk getuigt de doop ook van een diepe ernst, want de doop is ook een begrafenis, een graflegging. We lazen het immers bij Paulus in Kolossenzen 2: ‘Toen u gedoopt werd bent u immers met Christus begraven.’ Over diepe tonen gesproken. Gedoopt worden, betekent begraven worden. Als die noties niet meer klinken, als die diepte niet aan de orde komt, wordt het oppervlakkig. Dan missen we veel. Dan missen we alles.

Want die diepe noties, die betekenis van de doop als een begrafenis, dat zegt ons dat we niet automatisch bij God horen, dat we niet vanzelf zijn kinderen zijn. Nee, er moet wat veranderen. Wat zeg ik: zoals wij vanuit onszelf zijn, dat moet kopje onder, dat moet eraan, dat moet sterven, want dat vloekt met God, dat staat haaks op zijn bedoelingen, dat is faliekant verkeerd, die – kort gezegd – zondige natuur van ons.

Ook al is het jullie tweede kind dat gedoopt wordt – dus dit hoor je echt niet voor het eerst – en ook al heeft u misschien al tientallen doopdiensten meegemaakt, wennen doet dit niet, toch? Dat wij en onze kinderen vanuit onszelf mensen zijn met een verkeerde richting, dat we er op uit zijn God en de ander allesbehalve lief te hebben. Nee, juist er op uit zijn om te zondigen.
Ook die schattige baby’tjes, zoals Rebekkah, Christoph en Jenthe? Ook u die toch een blanco strafblad heeft en echt niet zo gauw weet wat u verkeerd hebt gedaan of zou doen? Ja, niemand van ons is hier een uitzondering op. Vanaf het begin zit het er al in, de neiging om vooral allereerst aan onszelf te denken. De neiging om God op het tweede plan te zetten. De neiging om te denken dat het met ons echt wel meevalt, dat er velen zijn die het een stuk slechter doen dan wij.

Die aard van ons, die er dus van huis uit in zit, die aard noemt de Bijbel onze ‘oude mens’. En die moet sterven, willen we bij God kunnen horen, zijn kind kunnen zijn. Maar Godzijdank – ja, niet voor niets klinkt die jubel in het derde couplet – Godzijdank is er Eén gekomen die voor ons door de doodsjordaan is gegaan. Die met al die zonden van ons op zijn schouders is gestorven, is begraven. En in dat graf zijn die zonden blijven liggen. Dood en begraven. Er is mee afgerekend. Door die Ander. Dat konden wij zelf niet. Dat kunnen wij zelf niet. De Here Jezus heeft dat voor ons gedaan. Ook voor Rebekkah, Christoph en Jenthe. En voor u, voor jou en voor mij. En dat beeldt die doop uit. Dat zondige ‘ik’, dat ons zo hindert, dat anderen hindert, dat zo de kop kan opsteken, die oude mens, is met Hem meegegaan het graf in. En is daar gebleven. Die ligt op de bodem van die zee. En God komt er niet meer op terug. Hij vist daar niet naar. Nooit meer! En als nieuwe mensen mogen we met Hem opstaan. Als mensen die door God schoongewassen zijn, aanvaard.

Begraven worden én opstaan. Vergeven én vernieuwd. Die oude mens gestorven en als nieuw mens met Hem leven. Dat is Gods bedoeling met ons. En dat Hij dat meent, mochten we vanmorgen horen en zien in de doop, diep ernstig en tegelijk zo vrolijk, zo feestelijk. Daar blijkt wat dat lied zegt: dat God ons bij name noemt: onze naam wordt verbonden aan Zijn naam. Daar worden we op zijn naam gezet: geschreven in zijn hand. Onuitwisbaar.
Ja, dat heb je mogen zien en mogen horen. Maar dat vraagt wel om een antwoord. Om dat te beamen, om daar gelovig ‘ja’ op te zeggen. Daarom werd dat jullie ook gevraagd, voor je kind, voor jezelf. En jullie zeiden ‘ja’, met je mond en je hart, als het goed is. Of om je partner daarin positief te steunen, mee te doen naar jouw vermogen. En die doop vraagt telkens weer om een ‘ja en amen’. Ook als je bij jezelf ontdekt dat je jezelf nogal eens tegenvalt, als je weer verder bij God afraakt. Weet je: denk dan ook aan je eigen doop, aan dat watermerk van God. Dat zegt: die hardnekkige oude mens is begraven, is verzwolgen, ligt op de bodem van de zee. Dus vis er niet meer naar, maar geloof dat je vergeven bent en dat je herboren achter Jezus aan mag gaan. ‘Want Hij doet ons gaan door ’t water van de doodsjordaan.’

zingen Lied 350:4-6

4
Wij staan geschreven in zijn hand,
Hij voert ons naar ’t Beloofde Land.
Als kinderen gaan wij zingend voort.
De Vader is het die ons hoort.

5
Met Noach en zijn regenboog,
Mozes die uit Egypte toog
en Jona uit het hart der zee,
bidt heel uw kerk aanbiddend mee.

6
Naäman, nu niet meer onrein,
mag onder uw beminden zijn.
Ja, alle volken zijn in tel
bij U, o God van Israël!

Liedpreek deel 2 ‘de doop is breed’

Willem Barnard die het dooplied schreef, zegt ergens dat het eigenlijk een soort ‘gezongen stripverhaal’ is. En inderdaad, elke regel bevat in feite een nieuw plaatje, een nieuw verhaal. Vooral in het vijfde en zesde couplet gaat dat zo. We switchen van Noach naar Mozes naar Jona naar Naäman. Wat deze Bijbelse personen meemaken, zijn in feite allemaal een soort doopverhalen. Noach wordt met de ark gered van het water van de zondvloed (‘het water van de grote vloed’). Mozes gaat met het volk door de Rode Zee (‘de zee zo rood als bloed’). Jona wordt opgeslokt door een grote vis als hij vanaf het schip de zee in wordt gegooid. In die vis zit hij drie dagen, waarna deze hem uitspuugt op het droge. En Naäman moet zeven keer kopje ondergaan in de rivier de Jordaan, waarna hij gereinigd wordt van zijn melaatsheid. Allemaal moeten ze door het water heen om het doel te bereiken.

Het mooie van dit lied, van dit ‘gezongen stripverhaal’, vind ik dat het zó verteld wordt, dat het heel dichtbij komt. Let maar eens op hoe vaak woorden als ‘wij’ en ‘ons’ gebruikt worden en niet te vergeten ook dat woord ‘met’ in het vijfde couplet:

Met Noach en zijn regenboog,
Mozes die uit Egypte toog
en Jona uit het hart der zee,
bidt heel uw kerk aanbiddend mee.

Ik hoor mensen nog wel eens verzuchten: ‘in de kerk gaat het zo vaak over vroeger. Over Bijbelverhalen van lang geleden, waar ik nu zo weinig mee kan.’ Maar het gaat juist om net zulke mensen als wij, soms net zo onzeker of juist verwonderd als wij kunnen zijn. En we worden uitgedaagd om met deze mensen mee te bidden, met hen mee te zingen, met hen mee te gaan, achter deze God aan, want dat is de grootste overeenkomst: Hij is niet veranderd! Hij gaat ook ons voor naar het beloofde land.

En hoe ga je dan achter Hem aan? ‘Als kinderen gaan wij zingend voort’ staat er zo mooi in het vierde couplet. Dat zie je toch voor je: een stoet mensen die al zingend voortgaat, op weg naar het beloofde land, op weg naar Gods toekomst. Als kinderen ja. Zij gaan ons hier toch vaak in voor? Vertelde één van jullie niet op die voorbereidingsavond hoe je juist zo blij kunt worden hoe je kind zo enthousiast kan zingen van en tot de Here God. Hoe aanstekelijk dat is!
Ja, kinderen kunnen ons voorgaan als het gaat over het uiten van hun vreugde en dankbaarheid naar God. Als het gaat over hun vertrouwen in God die goed is en het goed maakt. Als het gaat over verwondering over hoe God werkzaam is, ook in de alledaagse dingen van een boterham pindakaas en kikkervisjes in de sloot bijvoorbeeld. Weet je, dat is het mooie van geloofsopvoeding, maar ook het mooie van kinderen die een plaats hebben in de gemeente, in de eredienst: wij mogen hen niet alleen veel leren over God en het geloof, maar zij leren ons hierin ook !

Naäman krijgt relatief veel aandacht. Er is een heel couplet aan hem gewijd, het zesde. Dat is niet vreemd in een dooplied als dit. Want Naäman is, net als wij, een niet-Israëliet. De enige in dat rijtje van Bijbelse personen in het lied. Maar ook hij mag onder Gods beminden zijn. Dat is al een voorteken van wat er na Pinksteren zou gaan gebeuren: het Evangelie gaat de wereld over. Alle volken zijn in tel bij de God van Israël.
En een bewijs daarvoor wordt ook vanmorgen weer geleverd, hier in Gouda. Drie Nederlandse kindjes, ook niet-Israëlieten. Bij God zijn ze in tel.

Niet meetellen; daar kunnen kinderen juist zo hard in zijn – we moeten hen ook niet te idealiseren – ze kunnen juist zo keihard zijn in wie ze bijvoorbeeld kiezen om mee te spelen en wie juist nooit, hoe ze andere kinderen kunnen afkraken hoe ze er uitzien en hoe ze doen. Maar goed, grote mensen doen dat ook, misschien minder openlijk, maar zij kunnen net zo goed anderen laten zitten, anderen veroordelen en neersabelen. Ook groepsgewijs: ‘Mensen met die achtergrond, met die godsdienst, van die afkomst; daar heb ik niets mee, daar blijf ik ver uit de buurt van.’ Stigmatiseren is van alle tijden. Ook in onze tijd. Er zijn zelfs politieke partijen die er wel bij varen…

Het dooplied van vanmorgen laat een tegengeluid horen: het Bijbelse tegengeluid, dat de God van Israël, de Vader van onze Here Jezus Christus niet stigmatiseert. Voor Hem zijn alle volken, alle mensen in tel, wie ze ook zijn. Juist de kinderdoop laat dat zo prachtig zien. Want laten we wel wezen: wat heeft zo’n kindje nu eigenlijk bereikt, wat heeft het laten zien, welke prestaties? Nog helemaal niets, maar God kiest ervoor, telt het mee, laat het in zijn genade delen!
Zouden we elkaar dan niet diezelfde genade gunnen en elkaar aanvaarden, binnen de kerk, maar ook hen die daarbuiten zijn?! Die breedte is essentieel voor het geloof, voor de God in Wie we geloven en Die dat ook bevestigt in het sacrament. Uiteindelijk is die breedte zelfs zo verreikend als de aarde zelf. Laten we daar nu ook van zingen.

zingen Lied 350:7

Gij heft de aarde aan het licht
door diepte heen en door gericht,
eens zal zij bloeien als een roos,
een dal van rozen, zondeloos!

Liedpreek deel 3 ‘de doop is veelbelovend’

Het slotcouplet is werkelijk de climax van dit schitterende lied. Over de breedte van de doop gesproken… Uiteindelijk zal God deze hele aarde dopen en als nieuwgeboren aan het licht brengen.

Willem Barnard brengt die vernieuwde aarde in de voorlaatste regel onder woorden met: ‘eens zal zij bloeien als een roos.’ Dit refereert rechtstreeks aan dat prachtige visioen uit Jesaja 35 – we hebben het gelezen – waar staat dat de woestijn zal bloeien als een roos. Althans, zo staat het in de oude en beproefde Statenvertaling. De NBG-vertaling heeft het erover dat de woestijn zal bloeien als een narcis. En de Nieuwe Bijbelvertaling heeft het over een lelie en de rooms-katholieke Willibrordvertaling spreekt van een krokus. Dat zijn nogal verschillende bloemen! Welke vertaling heeft het nu bij het rechte eind? Welke is botanisch juist? Ik weet het niet. Het is ook niet het allerbelangrijkste. En ik zal u wat verklappen: dat die Barnard hier voor de roos koos, heeft ook te maken met de plaats waar hij toen als dominee stond, toen hij dit lied componeerde: Rozendaal (in Gelderland welteverstaan). Lied 350 wordt ook wel ‘Rozendaals dooplied’ genoemd. Zo schrijft Barnard zelf hierover: ‘Het oord van herkomst is in dit lied nog herkenbaar door de woordspeling in de laatste regel (die hoop ik niemand storen zal), waar nl. de nieuwe aarde vergeleken wordt met een ‘dal van rozen’!’ Rozendaal – dal van rozen. Prachtig gevonden! Het is vooral een prachtig beeld: de nieuwe aarde als een dal van rozen, één bloemenzee.

En daar mogen natuurlijk ook de narcis, de lelie en de krokus bij! Want de nieuwe aarde zal niet eenvormig zijn. O nee, zo kleurrijk en veelzijdig, zo prachtig en heerlijk. Dat kunnen we gerust aan de Here God overlaten. De aarde zal bloeien, werkelijk helemaal openbloeien, zoals God het bedoeld heeft. Geen leven zal meer in de knop gebroken worden. Geen vervuiling zal de schepping meer aantasten. Geen leed zullen mensen elkaar meer aandoen. Geen pijn zal meer geleden worden. Geen schuld en schaamte zullen meer terneerdrukken. Geen verdriet en gemis zullen meer knagen. Die verschrikkelijke vijanden van zonde, dood en duivel zijn dan de wereld uitgewerkt en ze komen er nooit meer in. Verboden toegang!!

Dat vooruitzicht mag ons leven nu kleuren. Het is dus niet voor niets wat we hier in geloof doen, wat we goed doen; al is het als een druppel op de gloeiende plaat. Het is zelfs niet voor niets wat we hier lijden. Want:

Reeds groeit er hoop uit omgeploegde pijn:
alles wordt nieuw, nog beter dan tevoren;
nacht wordt weer dag en water zoete wijn –
straks heeft de dood zijn macht voorgoed verloren;
dan zal de zomer zonder einde zijn
en heel de aarde wederom geboren!

Halleluja!

Amen

dankgebed en voorbeden 

collecten  tijdens de collecte zingt het combo Hemelhoog 25 De Heer is je schild en bevrijder

zingen           Lied 416 Ga met God en Hij zal met je zijn 

zegen