orgelspel

zingen           Psalm 136:1,4

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘…vol liefde heeft Hij ons naar zijn wil en verlangen voorbestemd om door Jezus Christus zijn kinderen te worden, tot eer van de grootheid van Gods genade, ons geschonken in zijn geliefde Zoon. In Hem zijn wij door zijn bloed verlost en zijn onze zonden vergeven, dankzij de rijke genade die God ons in overvloed heeft geschonken. (Efeze 1:4b-7a)

zingen (met combo)         Psalm 84a ‘Wat hou ik van uw huis’

lezing van gebod des Heren      als geloofsbelijdenis (versie uit het Dienstboek)

zingen           Lied 215:6,7 ‘De kalme gang, de kleine taak’

gebed om de verlichting met de Heilige Geest

zingen (kinderlied, met combo)            Hemelhoog 494 ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet’ 

kindermoment

Wat heb ik hier nou bij me? Een knuffel van een ….? Een dodo. Nee, een echte had ik niet mee kunnen nemen. Want dodo’s leven niet meer. Die zijn uitgestorven. Jammer hè? Terwijl ik het zo’n grappige vogel vind: een soort kruising tussen een grote kip en een papagaai. Maar wij mensen hebben ze te veel gevangen, mensen namen ziektes mee, die ze niet overleefden. En toen was er op een gegeven moment geen dodo meer. Zonde. Ja, dat is echt zonde, als wij mensen zo met de dieren omgaan, door de Here God zelf geschapen.

Ongeveer 3500 jaar geleden waren er zeker nog dodo’s. Genoeg. 3500 jaar geleden trok het volk Israël door de woestijn. Daar zagen ze geen dodo’s, want die leefden daar niet. Wel kwakkels: andere vogels, die ze konden eten. Daarover hoorden jullie vorige week op de kindernevendienst, denk ik.
Maar ergens in die woestijn was ook een berg: de Sinaï. En daar gaf de Here God zijn volk tien belangrijke regels, de Tien Geboden. Dat zijn de allerbelangrijkste regels die er zijn. We hoorden ze eerder in de dienst. En jullie zullen er straks ook over horen op de kindernevendienst.
Iemand noemde die Tien Geboden eens Gods Top Tien. En die gelden nog altijd. Die zijn springlevend. En als je je aan die Tien Regels houdt, gaat het goed. Gaat het goed met jezelf, met anderen, en met je relatie tussen jou en de Here God.
Het is niet altijd makkelijk, maar met Gods hulp mogen we het proberen, juist als we er aan denken wat Hij allemaal voor ons doet en van ons houdt. Ja, als je je aan die Top Tien van God houdt, ben je een dappere dodo. Goede kindernevendienst en tot straks.

schriftlezing            2 Korinthe 11:30-12:10

zingen           Hemelhoog 112 ‘Heer Jezus, Uw genade’ (lied dat ds. Troost componeerde n.a.v. gelezen bijbelgedeelte)

verkondiging     Thema: Genoeg aan zijn genade

Gemeente van Jezus Christus,

Een schrijfster waar ik erg van houd is Flannery O’Connor. Zij schreef niet veel boeken: een paar romans en verhalenbundels, maar die zijn stuk voor stuk prachtig. Nou prachtig…, aangrijpend is een beter woord. Ze spelen allemaal af in het diepe Zuiden van het Amerika van halverwege de vorige eeuw. Met bijna alle hoofdpersonen is wel een steekje los, maar ze schrijft er met zoveel compassie en ook humor over. Geweldig. En dan te bedenken dat ik al haar boeken bij de ramsj kocht, zoals dat heet. Ze lagen toentertijd voor een habbekrats bij De Slegte. Onbegrijpelijk!
Nu had die Flannery O’Connor geen makkelijk leven. Ook geen lang leven. Ze werd maar 39 jaar oud. Ze leed onder andere aan een ernstige huidaandoening. Dit stempelde haar leven. In een brief aan een vriendin schreef ze eens: ‘Ik heb alleen maar ziekte gekend.’ In dezelfde brief heeft ze het over twee leermeesters die haar later in haar leven onuitgenodigd kwamen opzoeken: ziekte en succes. ‘In zekere zin is ziekte leerzamer dan een lange reis door Europa’, schreef ze en ze voegde er aan toe: ‘Het is goed ziek te zijn alvorens te sterven en ik denk dat mensen die plotseling sterven een bepaald aspect van Gods genade moeten missen.’ In succes zag ze daarentegen niets positiefs: het isoleert, maakt ijdel en leidt de aandacht af van het echte werk waardoor dat succes tot stand is gekomen.

Eerst maar eens dat laatste, dat succes. Ik denk niet dat iedereen zo kritisch over zijn of haar succes zal zijn. Ja, ik ken er nog één: Paulus. Hij weet best dat hij kan roemen over wat hij heeft meegemaakt. Over die visioenen en openbaringen die hij heeft gekregen. Daar waar die andere rondtrekkende predikers zich zo op voor laten staan, waar ze het ook vaak over hebben: over die bijzondere geestelijke ervaringen en inzichten. En als je die niet hebt, dan tel je eigenlijk niet mee. En dat vinden ze dus ook van Paulus: die stelt helemaal niets voor, dat is eigenlijk maar een waardeloze apostel. Zij wel natuurlijk, zij zijn de ware ingewijden in de goddelijke mysteriën, met bijzondere geestelijke ervaringen.
Paulus wil hier eigenlijk helemaal niet aan mee doen, aan een soort competitie over bijzondere ervaringen, een potje snoeven over geestelijke successen zeg maar. Hij zou het wel kunnen hoor, en om dat te bewijzen, noemt hij wat. Maar de manier waarop hij dat doet – in vers 2 tot en 5 – dat lijkt wel over een ander te gaan: ‘ik weet van een mens…’ Maar hij heeft het dus over zichzelf. Alleen zegt hij geen ‘ik’, maar ‘hij’. En dan heeft hij het over die bijzondere ervaring die hij 14 jaar geleden had. Hij werd opgevoerd tot in de derde hemel, tot in het paradijs, daar waar de Here Jezus Christus troont en hij had daar onuitsprekelijke dingen gehoord. Daar kan hij over roemen, maar hij doet het niet. Nee, hij wil liever roemen in zijn zwakheden. En dan heeft hij het wel over ‘ik’. Met andere woorden: daar staat hij vierkant achter, daar wil hij zich echt in zijn hart laten kijken.

Tussen twee haakjes, gemeente. Paulus is hier dus heel persoonlijk. Hij laat zich echt in zijn hart kijken. Doen wij dat ook wel eens tegenover elkaar binnen de gemeente? Zoals die ene Psalmregel zegt: ‘hoort wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.’ Het liefst zou je dan misschien van die prachtige paradijselijke ervaringen vertellen: over warme gevoelens die God je gaf, over een diepe vreugde die over je kwam, over wonderlijke uitreddingen, over mystieke ervaringen.
Of… zou je vertellen over je worstelingen, over je gevecht met God, over je donkere kanten, over je angsten, je onzekerheid, je twijfels. Kortom: over je zwakheden, over dat wat juist helemaal geen successtory is. Wie zou dat doen?

Paulus doet het dus, net als die Flannery O’Connor, wanneer zij in die brief schrijft: ‘Het is goed ziek te zijn alvorens te sterven en ik denk dat mensen die plotseling sterven een bepaald aspect van Gods genade moeten missen.’
Nu moet je met zo’n uitspraak wel uitkijken. Dit moet je niet zomaar zeggen als je bij iemand op ziekenbezoek gaat. Dat zou juist genadeloos zijn! Flannery O’Connor spreekt ook uit eigen ervaring; ze vertelt hoe die ziekte háár leermeester werd; anders gezegd: hoe God die ziekte gebruikte om haar Zijn genade duidelijk te maken. Zo’n inzicht is er niet zomaar. Daar gaat een hoop geworstel aan vooraf.  Want moet je ziekte dan zomaar accepteren? Nee, je gaat naar een dokter. Je hoopt dat deze een behandeling weet te vinden. En terecht, want ziekte is een vijand, die bestreden moet worden. En godzijdank zijn er dokters, is er een medische wetenschap. Die zijn er om gebruikt te worden. Maar tegelijk bid je om genezing. Dat doen we hier in de kerk ook. En dat blijven we doen!

Zo accepteerde Paulus die doorn in zijn vlees ook niet voetstoots, zo van: ‘fijn Heer, die doorn in mijn vlees. Fijn dat ik mag lijden.’ Nee, hij schrijft eerlijk: ‘Drie keer heb ik de Heer gesmeekt deze weg te halen.’ Drie keer, dat is niet zomaar een getal. Dat is een getal, dat volheid en intensiteit uitdrukt. Met andere woorden: vaak, langdurig en heel intens heeft Paulus gebeden om verlossing van die doorn in zijn vlees. De geoefende Bijbellezer denkt direct aan Jezus die in de hof van Gethsemané ook drie keer bad, drie keer smeekte, zó intens, dat Hij over de grond kroop, dat zijn zweet in bloed veranderde. Tot drie keer toe bad Hij zijn Vader of dat verschrikkelijke lijden niet aan Hem voorbij mocht gaan.
Zo smeekte Paulus ook, tot drie keer toe: ‘Heer, verlos mij van die doorn.’ En reken maar dat Paulus geloofde dat God het kon. Hij is een God van wonderen. Hij is een God die mensen kan verlossen van lijden.

Even tussendoor: ‘Het gaat telkens over die doorn in Paulus’ vlees. Maar wat is die doorn eigenlijk voor iets?’ Heeft u even? Er zijn namelijk bladzijden over volgeschreven met allerlei verklaringen. De één denkt aan epilepsie. De ander aan hevige migraine, omdat het letterlijk gaat over met vuisten slaan: van die verschrikkelijk bonkende, alles verlammende hoofdpijnen. Weer anderen denken aan een spraakgebrek, dat Paulus hinderde. Weer anderen aan malariakoortsen. Weer anderen denken aan het gegeven dat Paulus’ plannen voortdurend in de war werden gestuurd, de tegenwerking, de vervolging. En zo kan ik nog een hele tijd doorgaan. Want die doorn heeft de fantasie van de uitleggers aardig op hol laten slaan. Ach, we zullen het nooit weten wat het nu exact was. Dat is ook niet het belangrijkste. In ieder geval was het zo erg dat Paulus er onder leed. Dat woord voor ‘doorn’ kan ook zoiets als ‘staak’, ‘piek’, of ‘punt’ betekenen. Blijkbaar veroorzaakt het ook hevige pijn, lichamelijk en geestelijk. En tot overmaat van ramp blijkt het om een engel van de satan zelf te gaan, die gelegenheid krijgt zich zo op Paulus uit te leven. Paulus wil er vanaf. En wie zou dat niet willen?! Iets wat je zo’n pijn doet, wat je zo hindert, wat je zo belemmert. Misschien moet u nu ook wel denken aan zo’n doorn die u kwelt. Een ziekte, een beperking, psychisch lijden, grote teleurstellingen die je opgelopen hebt, waarvan je de gevolgen nog altijd merkt, een stuk strijd dat maar niet overgaat. Ook hier kan ik een hele tijd doorgaan met voorbeelden noemen, maar u weet zelf wel waar u mee worstelt, waar je telkens weer tegen aanloopt. Voor Paulus was het een scherpe, venijnige, duivelse doorn. En hij smeekte God: ‘trek ‘m eruit, Heer! U kunt het. In Jezus’ naam.’

Werd dit gebed verhoord? Nee, kun je zeggen. Want die doorn bleef zitten. God haalde hem niet weg. Maar tegelijk kun je ook zeggen dat Paulus’ gebed wél is verhoord, want er is antwoord gekomen, van Jezus Christus zelf, vers 9: ‘Zijn antwoord was.’ Sterker nog: er wordt hier een werkwoordsvorm gebruikt, die aangeeft dat het antwoord eens en voorgoed geldig is. Dus er is weldegelijk verhoring, een antwoord met geldigheid voor altijd. Alleen is het antwoord anders dan waar Paulus om vroeg. Jezus zegt niet: ‘Die doorn haal ik eruit.’ Nee, Hij heeft gezegd: ‘Je hebt genoeg aan mijn genade, mijn genade is genoeg.’

Misschien dat zo’n antwoord, zo’n verhoring, eigenlijk wel tegenvalt, als wij met zo’n doorn zitten: ‘Waarom moet ik er nu mee blijven worstelen? Ik kan het soms bijna niet meer opbrengen en dan moet ik het alleen doen met die genade – wat dat dan ook mag zijn – maar blijkbaar is het genoeg!’
Zit daar niet het probleem, misschien? Dat we eigenlijk nog niet half beseffen wat die genade is. Natuurlijk, het is een bekend woord, echt zo’n eikenhouten begrip: ‘genade.’ We nemen het zo makkelijk in de mond; als we bidden: ‘uit genade amen’; als we zingen: ‘door Uw genade Vader mogen wij hier binnengaan’; als we onze principes uiteenzetten als rechtgeaarde protestanten: ‘Sola gratia – alleen genade’. Maar wat zegt het ons nu werkelijk?

Voor Paulus wás het genoeg, die genade. Daardoor kon hij ook leven met die doorn. Nee, het is sterker: hij roemt zelfs in die zwakheden. Hij verheugt zich erover. Is dit niet een vorm van geestelijk sadomasochisme? Zwelgen in je ellende zeg maar, daar op kicken? Nee, Paulus roemt erover, omdat hij hierdoor die genade pas werkelijk beseft en waardeert. Genade niet als iets vaags, als alleen een woord, een begrip. Nee, het is een geweldige werkelijkheid. Dat zie je ook aan de tweede helft van vers 9: ‘mijn kracht (dus van Christus) openbaart zich juist ten volle wanneer iemand zwak is.’ Genade is niet soft, niet slap, maar het is een kracht. ‘Dunamis’ staat er in het Grieks. Daar komt ons woord dynamiet vandaan. Genade is explosief!
Het ruimt immers al onze schuld op, ons minderwaardigheidsgevoel, maar ook onze trots, onze angst dat we niet voldoen aan de normen die we ons door anderen laten opleggen. Die genade blaast dat allemaal weg, omdat Christus zegt: ‘Je hoeft niet op je tenen te lopen, je hoeft mijn genegenheid niet te verdienen: Ik geef je die, gratis, uit gratie immers, uit genade.’ Ja, in feite is die genade niet anders, dan de Here Jezus kennen, aan Hem verbonden te zijn, Hij die in jou leeft en jij in Hem.

En wanneer besef je dat het meest? Als je het zelf niet redt. Als je telkens oploopt tegen je onmogelijkheden. Als je trots gebroken is en je beseft hoe klein je eigenlijk bent. Als je weet hoe bang je eigenlijk van binnen bent. Als je niet uitgestreden raakt met die zonden, met die tegenstander,  met alles wat je zo in de weg zit. Kortom: als je zelf leeg en zwak bent, dan kan Christus je vullen met zijn volheid, met zijn kracht, met zijn genade, die genoeg is.
Waarom? Omdat die genade vertelt dat je het niet zelf hoeft te doen, maar het voor jou gedaan is. Dat je je identiteit niet hoeft te zoeken in je prestaties, niet in je status en ambities, want die houden het toch niet. Nee, je mag je identiteit vinden in wie je in de Here Jezus bent: een waardevol mens, geliefd door de Vader. Dat is ook niet iets wat je hoeft te verdienen, maar dat krijg je, voor niets, door het geloof in de Here Jezus. Daar heb je toch genoeg aan!

Zo was het ook voor Paulus. In de eerste Korinthebrief zegt hij: ‘door de genade van God ben ik wat ik ben.’ Dat was ook het antwoord aan al die criticasters, die hem maar een apostel van niks vonden. ‘Inderdaad,’ zegt Paulus, ‘ik ben een zwakkeling, ik heb een doorn in mijn vlees, die me heel erg in de weg zit, maar daardoor ben ik zo aangewezen op die genade, dat die kracht, die overvloed in mij kan stromen. En juist in mijn zwakheid ben ik sterk.’
Flannery O’Connor zei het Paulus na. Door die ziekte leerde zij Gods genade ontdekken. Ik heb dat bij meer mensen zien gebeuren: juist in ernstige ziekten, juist als er gehoopt werd op en gebeden werd om genezing. En deze niet kwam, althans niet lichamelijk. Dat dan, vlak voor het sterven, iemand de strijd opgaf en er de overgave kwam: ‘Uw genade is mij genoeg.’

Ik weet het van mijn eigen opa, naar wie ik vernoemd ben. Drie weken voor mijn geboorte stierf hij. Het staat ook op mijn geboortekaartje: ‘na het smartelijke verlies van onze vader, verblijdde God ons met een zoon: Cornelis. Wij noemen hem Kees.’ Net als mijn opa dus. Later hoorde ik dat mijn opa al lang ziek was, longemfyseem. Hij had het vaak heel benauwd, maar niet alleen lichamelijk, ook geestelijk. Hij kon maar niet geloven dat ook hij een kind van God mocht zijn. De onzekerheid daarover had hem in de greep, maakte hem zielsbenauwd. Tot er op z’n sterfbed wel de overgave en de vrede kwamen. Heerlijk, als er zo ruimte komt, echte stervensgenade. En hij is niet de enige, die dat ook zo ontvangen mocht..

Pas was Hans de Booij te gast in de talkshow Khalid & Sophie. Hij was in de jaren ’80 een beroemde zanger met liedjes als Annabel en Ik hou van alle vrouwen. Ja, hij had een ruig leven gehad. Hij tobde met een hevige vorm van autisme, waardoor communicatie heel lastig voor hem was. Eigenlijk alleen door seks en drank, zei hij. Totdat hij daarin vastliep.
Hij kreeg corona, zo hevig, dat de arts vreesde voor z’n leven. Hij zweefde tussen leven en dood, en ‘toen’, zei hij, ‘begon ik te bidden. Voor het eerst sinds 50 jaar. En hij vond God. God vond hem, juist toen hij zelf geen kant meer op kon.
Hij overleefde het en schreef een prachtig liedje: Nooit meer van God los, met daarin de veelzeggende regels:

Onbetaalbaar overtuigd,
ik gun het je zo graag,
omdat je ervan juicht, als je buigt

Juist als je buigt, als je buigt voor God, je je overgeeft aan Hem, de genade van Christus nodig hebt en ontvangt, daar genoeg aan hebt, dan kun je juichen.

Op die genade wachten we toch niet alleen voor het einde van ons leven? Nee, genoeg hebben aan de liefdevolle goedheid van de Vader, genoeg hebben aan Christus’ reddende genade. Genoeg hebben aan de vernieuwende kracht van de Geest; daar staan we nu toch al voor open, juist in onze zwakheid en kleinheid?

Amen

zingen (met combo)         Hemelhoog 352 ‘Jezus’ liefde voor mij’

inzameling van de gaven 

slotlied          Psalm (waar we vanmorgen mee begonnen) 136:11,12,13 ‘Loof de Heer, die in de nacht’

zegen

orgelspel      ‘Amazing grace/Genade zo oneindig groot’

 

 

 

 

 

 

dankgebed en voorbede