afkondigingen
aanvangslied Psalm 105:1,3
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Wees niet bang, want Ik zal je vrijkopen, ik heb je bij je naam geroepen, je bent van Mij!’ (Jesaja 43:1b)
zingen Zingende Gezegend 237:1,3 (op de melodie van Psalm 134)
binnenbrengen van de dopeling
lezing doopformulier en gebed
beantwoorden van de doopvragen
zingen Opwekking 642
kindermoment
Pas stond ik in de boekwinkel om een cadeautje te kopen voor mijn moeder – een boek, dat koop je meestal in een boekwinkel – en ik wilde betalen met een briefje van 20 euro. Ik gaf het aan de mevrouw bij de kassa, maar weet je wat ze deed? Ze deed het ergens in een apparaatje waar licht doorheen scheen. Waarom zou ze dat doen, denk je? Om te controleren of het echt was… Ik schrok, zou ik een vals briefje van 20 euro hebben? Ik zei het hardop: ‘Denkt u dat het vals is?! Maar ik heb het zo uit de geldautomaat gekregen.’ Ze zei niet veel, maar keek naar het apparaatje en het briefje van 20 euro. Ze stopte het toen in de kassa. Gelukkig, het was niet vals, het was echt een briefje van 20 euro. Waar had ze dat aan gezien, denk je? Aan het watermerk. Kijk, dat zit hier. Als je het tegen het licht houdt, kun je het zien. Een vals briefje heeft zo’n watermerk niet.
Een watermerk laat dus zien of het echt is… Nou, vanmorgen is er in de kerk ook zo’n watermerk. Zelfs heel letterlijk: een merk van water. Er wordt water gebruikt. Het is de doop. Dat merk krijgt Nathan op zijn voorhoofd. En wie weet heb jij dat watermerk van de doop ooit ook gekregen of ga je het hopelijk nog eens krijgen. Met dat watermerk van de doop zegt God: het is echt waar, dat jij en Ik bij elkaar horen. Het is echt waar dat ik al je zonden wil wegwassen, wil vergeven. Het is echt waar dat Ik altijd met je mee zal gaan en dat je bij Jezus mag horen. Nou, dat is nog veel kostbaarder dan 20 euro. Dat is onbetaalbaar die schat. En dat mag je van de Here God krijgen, gratis.
Laten we nu kijken naar de doop van Nathan.
bediening van de Heilige Doop aan Nathan Jacobus Valster (Deut. 31:8)
zingen zingen (staande) Psalm 134:3 (oude berijming)
vraag aan de gemeente
de doopkaars wordt overhandigd door de ouderling van dienst, Marco de Groot
felicitatie
dankgebed en gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriftlezing Exodus 33:1-6 en 12-23
zingen Psalm 99:4,5
verkondiging Thema: ‘Ik ben met z’n tweeën’
Gemeente van Jezus Christus, Bram en Jacqueline,
Eén van de aangrijpendste boeken die ik de laatste jaren las, is ‘De Weg’ van Cormac McCarthy. Het raakte me zo, dat ik het nog een keer las. Het boek is ook verfilmd, maar zoals zo vaak is het boek toch echt beter.
Het gaat over een man en z’n zoontje, die op weg zijn naar het zuiden. Het is eigenlijk een soort sciencefiction boek, want de aarde is verschroeid, overal ligt een dikke laag as. Is het na een Derde Wereldoorlog of heeft er een verschrikkelijke milieuramp plaats gevonden? Je komt er niet achter. In ieder geval trekken de vader en zijn zoon verder. Het is een gevaarlijke tocht, want overal schuilt gevaar door dood en verderf zaaiende ‘bloedsekten’, de ‘slechten’, zoals het kind ze noemt.
De man en de jongen horen daarentegen bij de ‘goeden’, ‘want’, zegt de man: ‘wij dragen het vuur.’ Daarmee wordt niet alleen de aansteker bedoeld waarmee ze vuur kunnen maken: levensbelangrijk in de verschrikkelijke kou en ook nodig om eten te bereiden. Nee, het vuur is ook het vuur dat in hun hart brandt: het vuur van de hoop. Soms lijkt dat vuur letterlijk en figuurlijk uit te doven. Ze maken de meest verschrikkelijke dingen mee, maar ze leiden elkaar. De vader de jongen, maar de jongen evengoed de vader. Tot de vader zo uitgeput raakt en ziek wordt, dat hij sterft. De jongen moet alleen verder, maar vindt toch mensen die zich verder over hem ontfermen. Althans, dat hoop je als lezer. Want dan is het boek uit. Heel abrupt en blijf je verdoofd achter. Zo hard kwam dit aan.
Ja, het is eigenlijk een soort moderne parabel over de liefde en de hoop. De liefde tussen ouder en kind. De hoop om te overleven in een woestenij, in een wereld vol verschrikking en beproeving.
Ik zei al: het is een soort sciencefiction. Zo verschrikkelijk is onze leefwereld godzijdank niet. Alhoewel er genoeg mensen op deze wereld zijn, voor wie dit toch heel dichtbij kan komen. En toch, ook ons leven heeft iets van een woestijn, waar we doorheen trekken, op weg naar – zeg maar – het ‘zuiden’ van het beloofde land. En hoe belangrijk is dan dat vuur, dat vuur in ons hart, het vuur van de hoop, het vuur van de liefde?!
Over woestijn gesproken. Het volk Israël weet er alles van. Ze zitten er middenin. De profeet Hosea heeft die periode eens als volgt getypeerd: daar in de woestijn heeft God zijn volk leren lopen, het op zijn arm genomen, het verzorgt en met koorden van liefde meegetrokken. Een prachtig beeld hoe God als een Vader met zijn kind Israël omging. De woestijn als een leerschool zeg maar. Maar Israël was ook heel hardleers. Ze liepen ook regelmatig totaal de verkeerde kant op. Ze rukten zich los uit die liefdeskoorden van God. In het hoofdstuk hiervoor, in Exodus 32, is dat ook gebleken. De Israëlieten konden niet meer leven met een onzichtbare God. Ze maakten zichzelf een god, naar hun eigen beeld. Het werd een gouden kalf, dat ze aanbaden, dat ze uitriepen tot hun god, die hen nota bene uit Egypte geleid had! Ja, daarmee hadden ze die band met God doorgesneden, het verbond verbroken, de HERE op verschrikkelijke wijze op het hart getrapt. Hij was dan ook zo gekwetst, dat Hij niet meer verder wilde met het volk, echt van ze afwilde. Mozes was toen voor het volk in de bres gesprongen, Gods verschrikkelijke toorn verzacht. Maar om nou te zeggen dat alles nu koek en ei is… Nee, daar was het te pijnlijk, te bruut voor geweest wat Israël had gedaan. De Here God is nog steeds ontgoocheld en gekrenkt. Zelfs bij God is zoiets niet 1,2,3 over….
En God staat in tweestrijd: aan de ene kant wil Hij verder. Hij houdt van dit volk, ondanks alles. Maar tegelijk heeft Hij – om zo te zeggen – behoefte aan enige afstand. Daarom zegt Hij: ‘Mijn engel zal voor jullie uitgaan.’ Zo kan Hij de Israëlieten toch niet uit het oog verliezen, maar Hij wil ze voorlopig ook even niet zien.
Als het volk dit hoort, deze onheilstijding – want zo ervaren ze het – God zelf niet in hun midden… dan zijn ze ontsteld. Het is, zoals ik ergens las, alsof een vader tegen zijn buitenshuis studerende kinderen zegt: ‘jullie krijgen nog wel een toelage van me, maar ik kom niet meer bij jullie over de vloer.’ Die toelage is dan die engel – niet niks, maar toch God zelf niet in hun midden. Nee, dat is toch geen leven! Dat is toch geen toekomst. Ze gaan in de rouw. Ze doen hun sieraden af, definitief. Bij zo’n onheilstijding kunnen zich ze niet meer versieren, niet meer opjutten. Rouw. Verootmoediging. En tegelijk is het ook een vorm van bekering. Want sieraden – gouden oorringen om precies te zijn – waren juist de grondstof geweest voor dat gouden kalf. Door nu van de rest van hun sieraden afstand te doen, geven ze aan: ‘Nee, dat willen we niet meer, daar doen we dan ook afstand van.’
Weet je dat die kant ook aan de doop zit?! De doop die toch een teken is van het verbond met God. God die zich aan ons verbindt en wij die ons aan Hem mogen verbinden, want het verbond heeft twee kanten. Als wij ons aan Hem verbinden, en dat is toch iets dat elke keer weer opnieuw moet gebeuren, waar we elke keer weer voor zullen kiezen, als het goed is. Dat betekent dan ook afstand doen van dat wat tussen ons en God kan in komt te staan, wat dat verbond kan schaden.
In de Vroege Kerk werd dat ook aan de dopelingen gevraagd, voordat zij gedoopt werden: ‘verzaakt gij de duivel en zijn werken?’ en ‘Verzaakt gij de wereld en haar begeerlijkheden?’ ‘Ik verzaak’, antwoordde de dopeling. Verzaken wil zeggen: je afkeren van dingen die tussen jou en God komen in te staan. Afstand nemen. Nee kunnen zeggen en doen.
Dat hoort toch ook bij opvoeden, bij geloofsopvoeding. We hadden het daar van de week nog over, weet je nog? Dat het een laveren is tussen vrijblijvendheid en geforceerdheid. En dat is lastig genoeg in deze tijd, waarin zoveel op ons, ook op onze kinderen afkomt. Dat je soms ook heel duidelijk kunt zijn naar hen: ‘Dat doen we niet en daar doen we niet aan mee. Waarom niet? Omdat de Vader in de hemel het niet wil, omdat het niet goed is voor onze band met Hem en onze band met elkaar.’
Israël deed afstand van die sieraden, omdat het teveel herinnerde aan dat gouden beeld dat zo’n wig had gedreven in hun relatie met God en omdat ze dat niet opnieuw wilden doen, omdat ze zonder God in hun midden zich geen raad wisten. Voor ons kunnen het andere dingen zijn, die tussen ons en God een wig kunnen drijven. Dat kan een bepaalde boezemzonde zijn. Dat kan onze jacht naar promotie, naar erkenning en eer zijn. Dat kan een bepaalde obsessie zijn. Dat kan een stuk slordigheid en lauwheid zijn in onze relatie met de Here God. Ach, ik denk dat we zelf best weten wat zo’n wig in ons leven kan drijven. Daar dan afstand van doen, met Gods hulp. Nee zeggen. Anders komt God steeds meer op afstand, en als Hij niet in ons midden is, niet midden in ons leven woont en troont, dan is het eigenlijk een leven zonder hart, geen leven dus.
Israël beseft het, gaat in de rouw en laat zien dat het hen echt menens is, dat ze zonder God in hun midden niet verder willen. Mozes – als middelaar tussen het volk en God in – verwoordt dat ook naar God toe: ‘Als U niet zelf meegaat, laat ons dan niet verder trekken.’ Zonder God zelf willen ze niet, kunnen ze niet verder. Dan wordt het niets.
Letterlijk staat er trouwens: ‘Als Uw áángezicht niet meegaat, laat ons van hier niet optrekken.’ Een mooi woord is dat, ‘aangezicht’. Het aangezicht is het gelaat, dat deel van het gezicht dat naar de ander toegewend is. Dat deel van het gezicht dat ook het meest sprekend is. Waar je iemand aan herkent. De Here God heeft ook een aangezicht. Zijn gelaat dat naar ons toegewend is. Mozes wist dat als geen ander, want hij sprak met God van ‘aangezicht tot aangezicht’, staat er in de Bijbel. Zo persoonlijk, zo vertrouwd. Maar dat mag niet alleen voor Mozes gelden. Ook het volk is zo aangewezen op dat aangezicht van God, op zijn betrokkenheid, dat ze zonder niet verder willen.
En wij? Zijn wij net zo aangewezen op dat aangezicht van God? Gelukkig is dat aangezicht niet veranderd, want God is dezelfde, de Eeuwige. Dus ook wij mogen dat aangezicht van God zoeken, net als Mozes, net als Israël. En waar richt je je op als je naar een gelaat kijkt? Toch vaak de ogen?! Die kunnen spreken. Daar kun je zoveel in ontdekken. En ook dat had Mozes bij God gedaan. Helaas blijkt dat niet meer in de Nieuwe Bijbelvertaling. Maar een wat meer letterlijke vertaling heeft dat Mozes genade gevonden had in Gods ogen. Nee, geen afwijzing, geen veroordeling, geen verwijt en wat je allemaal niet in iemands ogen kunt lezen. Nee, genade. Goedheid dus. Liefde. Iemand niet vastpinnen op z’n verleden, maar verder met diegene willen, een nieuw begin. Dat had Mozes in Gods ogen gevonden. Zo had hij Gods aangezicht leren kennen.
En weet je wat nou het wonder is? Dat het vanmorgen in ons midden niet anders is. Heb je het gezien? Heeft u het gehoord toen dat doopwater over Nathans hoofdje ging, toen die bijbehorende woorden klonken? Gods aangezicht was naar hen toegewend. Zijn vriendelijk aangezicht, vol vrolijkheid en licht. Zijn gelaat is over hem gebogen. Maar ook over u, en jou, en mij. Hij wil meegaan, op onze tocht door de woestijn van dit leven. Nee, niet als iets vanzelfsprekends. Laat staan als iets gewoons. Nee, het is en blijft een wonder, een wonder van genade, onverdiende goedheid, oneindige liefde. Heb je het al ontdekt en gevonden in die ogen van God? Ik raad je aan dan vooral naar de Here Jezus Christus te kijken, je op Hem te richten, want in Hem is dat aangezicht van God het meest duidelijk geworden. Hij zei namelijk: ‘Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien.’ Ja, Hij is sprekend zijn vader. Hij is het gezicht van God. Aan Hem kun je helemaal aflezen hoe God is. Vol genade. Vol onvoorwaardelijke liefde en trouw. Niet alleen iemand die ons opwacht, maar ook iemand die ons opzoekt, die daarvoor zelfs alles, zijn eigen leven, zijn eigen bloed overhad. En als Hij ons vindt, laat Hij ons vervolgens niet aan ons lot over, maar gaat Hij mee, trekt Hij mee, op die tocht door dit leven. Hij gaat voor, en draagt als we zelf niet meer kunnen. Zo is zijn belofte. Een belofte die vanmorgen zichtbaar mocht worden in de doop.
En wat dat betekent dat Hij, dat Zijn aangezicht meegaat? Misschien kan ik het niet mooier illustreren door wat ik pas las over een kind. Ja, daar hadden we het van de week ook nog over met elkaar tijdens het doopgesprek. Hoe juist kinderen je beschaamd kunnen maken met hun eenvoudige geloof, met hun rotsvaste vertrouwen. Je zou willen dat het altijd zo bleef. Maar geniet er nu maar van. Want daarin mag je ook een glimp van dat aangezicht van God zien, een knipoog van Hem: ‘wat twijfel je nou nog, hoor nou eens hoe dit kind vast overtuigd is van Mijn grootheid, mijn aanwezigheid en liefde?’
Goed, nu dat kind waar ik over las. Het ging over een meisje. Zij speelde samen met haar twee oudere broertjes. En zoals wel vaker was het de jongens tegen het meisje. Een ongelijke strijd. De jongens kwamen met hun zelfgemaakte pijl en boog achter haar aan, klaar voor de beslissende aanval… Maar wat deed toen dat 4-jarig meisje? Ze ging op haar knieën en begon te bidden. En toen stond ze op met een stralende lach en riep: ‘Ik ben met z’n tweeën!’
Prachtig! U mag van mij deze hele preek weer vergeten – liever niet natuurlijk – maar als u dit maar onthoudt: ‘Ik ben met z’n tweeën!’ Dat Gods aangezicht met ons meegaat, betekent dat we niet alleen zijn. Maar met z’n tweeën. Het is al geweldig als je mensen om je heen hebt die je steunen. Aangrijpender dan in dat boek van Cormac McCarthy kan het bijna niet verwoord worden. Hoe in de verschrikkelijkste omstandigheden mensen elkaar vast kunnen houden, elkaar kunnen leiden en gidsen. Maar toch, wij zijn maar mensen, eindig, feilbaar. Maar dat geldt niet voor God, voor Jezus Christus. Zijn aangezicht, zijn aanwezigheid, ís er en stopt ook niet. Zelfs de allermoeilijkste omstandigheden, de grootste tegenslagen en teleurstellingen, de hevigste strijd, is geen barrière. Zelfs de allerlaatste vijand, de dood, is door Hem juist een portier naar het eeuwige leven, de doorgang naar dat beloofde land, het hemels Kanaän. En daarvoor is er in die woestijn van het leven elke dag Zijn zorg, Zijn genade, Zijn liefde. Dan mag je alles in Zijn licht zien, en zo hoop putten, geloof vinden, liefde ontvangen. En mocht je twijfelen, denk dan maar aan dat watermerk, het watermerk van de doop, dat vanmorgen weer gezet mocht worden, door God zelf. Of zoals het zo diep en veelbetekenend klinkt in het doopgedicht met de titel Gods Watermerk:
Gods watermerk
Vandaag krijg je een naam
van God naar mensen toe
een teken van
Zijn watermerk
het maakt je zwak
het maakt je sterk
onzichtbaar draag je ‘t
met je mee
al ben je één, als ben je twee
God zelf zal met je gaan
tot je kunt lopen en kunt staan
tot je kunt praten
met eigen stem
áltijd zal Hij bij je blijven
want je bent van Hém!
Amen
zingen Evangelische Liedbundel 376 ‘Abba, Vader’
dankgebed en voorbeden
inzameling van de gaven
slotlied ‘Ere zij God’
zegen
0 Reacties