zingen         Psalm 139:1,2

stil gebed

votum en groet

openingstekst   Dankzij Jezus kunnen we de juiste offers brengen om God te danken. Dat doen we door Hem steeds te prijzen in onze gebeden en liederen, en door elkaar te helpen en dingen met elkaar te delen. Dat zijn de offers waar God van houdt!’ (Hebreeën 13:15,16 Bijbel in Gewone Taal)

zingen         Psalm 139:7,11

lezing van het gebod  uit Jakobus 1 en 2

zingen         Gezang 481:1

inleiding door diaken Martijn Jacobs

filmpje over werelddiakonaat

gebed om verlichting met de Heilige Geest

zingen         kinderlied ‘In een scheepje over zee’

kindermoment

Kijk, wat ik hier bij me heb. Wie heeft een idee wat dit is… Het is een bouwplaat. Wie kan al zien wat het moet worden? Een schip. Een scheepje. Niet voor niets zongen we net dat lied. Kijk, dit is ‘m geworden.
Wat staat erop? Mercy Ships. En voorop Mercy Africa. Dat is de naam van het schip. En Mercy Ships is de organisatie waar het schip van is. Ja, nu is het een scheepje. Maar in het echt is dit schip 150 meter lang. En er wonen 400 volwassenen aan boord en 50 kinderen. Het is eigenlijk een drijvend ziekenhuis. Met dit schip varen ze naar Afrika. Dan leggen ze aan in een haven en dan kunnen mensen daar gratis een behandeling krijgen. Wist je dat 2 op de 3 mensen op de wereld niet zomaar naar een dokter kunnen? Nou, met dit schip komen de dokters naar de mensen toe zeg maar! En zoveel mensen zijn hier al mee geholpen: grote mensen, kleine mensen. En ze doen dit vanuit hun geloof in God. Als God ons zoveel geeft, dan geven wij toch ook aan mensen die zoveel minder hebben, die een dokter nodig hebben en te arm zijn om die zelf te kunnen betalen?

Hier in de kerk sparen we al het hele jaar voor deze prachtige organisatie. Maar er kan natuurlijk nog best wat bij. Daarom gaan jullie straks op de kindernevendienst zo’n scheepje maken. En als je niet naar de kindernevendienst gaat, krijg je ook zo’n bouwplaat. Want heb je gezien wat het voor scheepje is? Een spaarpot! Nou, wat is nou mooier dan de komende tijd te zorgen dat dat scheepje vol raakt met gespaard geld. Bijvoorbeeld dat je verdient met klusjes, of met statiegeldflessen, of met wat je vader, moeder, opa, oma of weet ik wie willen geven.
Een fijne kindernevendienst en tot straks!

schriftlezing  Jesaja 58 uit de Bijbel in Gewone Taal

zingen   Psalm 146:1,4,5

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

In de Joodse synagoge wordt op Jom Kippoer – oftewel Grote Verzoendag – altijd Jesaja 58 gelezen: dat prachtige, maar ook confronterende hoofdstuk over het vasten dat Gods zegen heeft. Jesaja 58 past perfect op die Grote Verzoendag, want dat is bij de Joden de enige dag dat men verplicht moet vasten. Natuurlijk kunnen mensen dat ook op andere dagen doen, om allerlei redenen. Maar dan is het vrijwillig. Op Grote Verzoendag is het een gebod.
Juist op de dag dat Israël letterlijk en figuurlijk wordt stilgezet bij de zonden, bij dat wat mis is gegaan in de relatie met God en met elkaar, juist op de dag dat ze zich verootmoedigen voor God, hun zonden belijden en om vergeving smeken, juist op die dag vasten ze. Dat wil zeggen: ze laten andere dingen los, zoals eten en drinken, om zich zo extra op God te richten, intensief te bidden dus. Nu zouden we zeggen: extra intensieve stille tijd, een grote veeg door de agenda, dat allemaal opzij om je zo op God te focussen. Dat is vasten.
En nogmaals, als dat gebeurt op Grote Verzoendag, dan is de lezing van Jesaja 58 zeer toepasselijk. Direct in het eerste vers klinkt daar al de ramshoorn, oftewel de sjofar, het instrument met dat indringende geluid dat geblazen werd op de Grote Verzoendag. En in datzelfde vers wordt gezegd: ‘Maak aan mijn volk zijn misdaden bekend, aan het volk van Jakob zijn zonden.’ Dat is taal die naadloos past bij de Grote Verzoendag, een dag van verootmoediging en schuldbelijdenis, een dag van bidden en vasten.
En Israël doet dat dan ook. Maar… Ja, er is een groot ‘maar’ voor hun gevoel. En dat uiten ze ook tegenover God zelf (vers 3): ‘Waarom ziet U niet dat wij vasten en merkt U niet op dat wij ons onthouden?’ Ze hebben hun eten en drinken laten staan. Ze hebben zich van alles onthouden. Maar God slaat geen acht op hen. Doelen ze op de ballingschap in Babel waar ze zich nog steeds in bevinden? Of doelen ze op andere moeizame omstandigheden, waar ze zich in bevinden? Hoe dan ook, hun intensieve gebed (want dat is vasten toch), hun extra stille tijd, werkt niets uit. Het blijft zoals het is. En dat verwijten ze God.
En God geeft antwoord. Direct aansluitend. En dat antwoord komt hierop neer: hun vasten is alleen maar buitenkant, uiterlijk vertoon: je eten en je drinken laten staan, je bij wijze van spreken tooien in zak en as, geen make-up, maar van binnen is er niets veranderd en je daden spreken hele andere taal: ‘Op de dagen dat jullie vasten, gaan jullie gewoon door met handeldrijven, je beult je werknemers af, jullie maken ruzie, gaan elkaar zelfs fysiek te lijf. In vers 9 blijkt het om brute onderdrukking te gaan, maar ook om beschuldigingen, om kwaadsprekerij. Dat staat toch haaks op dat vasten, waarin je je juist klein maakt voor God en smeekt om zijn genade?! En vervolgens ben je zelf genadeloos naar je personeel, naar anderen!

De basisboodschap van Jom Kippoer, van Grote Verzoendag, heeft ook ons anno 2017 veel te zeggen. Namelijk dit: dat wij allemaal zondaars zijn die het van de genade moeten hebben. Dat zou je dan ook mild en genadig naar anderen moeten maken. Maar als het tegenovergestelde gebeurt, is dat een God een gruwel, daar heeft Hij zo het land aan. Daarom doet Hij niets met die gebeden van Israël, daarom merken zij dat er stevige ruis is op de lijn met God, sterker nog: dat deze geblokkeerd is. Omdat zij die zelf geblokkeerd hebben. Omdat ze uiterlijk wel vasten, maar met hun hart nog steeds bezig zijn met hun handeltje, met hun conflicten met die en gene, met hun scheve manier van doen. Uit hun leven blijkt dat hun hart niet is veranderd.
Aan zulke hypocrisie, zulke schijnheiligheid heeft de Here het land, ook als dat bij ons aan de hand is. Als je juist op hen, die het minder hebben, neerkijkt, als je het leed van anderen bewust op afstand houdt, dan heb je Gods genade niet werkelijk begrepen. Kijk, als je die wel begrepen hebt, als je werkelijk gegrepen bent door het Evangelie, dat je weet dat je zelf diep bij God in de schuld staat en dat je jezelf daaruit niet verlossen kunt, maar dat het pure genade is, Gods vrijgevigheid aan jou, die Hem zelf oneindig veel kostte, namelijk zijn eigen lieve Zoon, Zichzelf dus, dan zal dat jou ook mild en vrijgevig maken naar anderen. Maar als je daar niet door gegrepen bent. Als je, zoals Tim Keller zo raak zegt, behept bent met een ‘middenklassementaliteit’, dan zullen die mildheid en vrijgevigheid je ontberen. Met die ‘middenklassementaliteit’ bedoelt Keller dat je denkt een zekere status bij God te hebben opgebouwd met je harde werken. Succes en de middelen die je hebt, heb je allereerst aan je eigen ijver en werkkracht te danken. Zo’n mentaliteit maakt ook dat je dan vaak onverschillig staat tegenover armen en anderen die het minder hebben. Maar als je het Evangelie van genade kent en daaruit leeft, dan maakt je dat nederig en mild naar anderen toe, dan gaat je hart uit naar materieel minderbedeelden. Dan zeg je toch niet: ‘Hijs jezelf maar aan je haren op!, want in geestelijke zin heb je dat zelf ook niet gedaan. Vervolgens haalt Keller ook een preek aan van een jonge Schotse dominee uit het begin van de 19e eeuw, die nog altijd hoogst actueel is. Deze zegt tegen z’n gemeente: ‘Ik weet dat er bij jullie zijn die nacht en dag bidden – hele intensieve stille tijd dus! – om naar het beeld van Christus vernieuwd te worden. Dat is prachtig, maar als je dat doet, dan moet je ook in het geven als Christus zijn. Hij is zelfs omwille van u arm geworden, terwijl Hij rijk was. ‘Ja, maar mijn geld is toch van mij!’ O, maar Christus had ook kunnen zeggen: ‘Mijn bloed is van Mij.’… Waar waren wij dan gebleven? ‘Ja maar, de armen verdienen het niet.’ O, maar Christus had over ons kunnen zeggen: ze zijn slecht en weerspannig… Zou Ik voor hén mijn leven geven. Ik geef het voor de engelen. Maar nee, Hij gaf zijn bloed voor zondaars, voor mensen die het niet waard waren. ‘Ja maar, de armen maken er misschien misbruik van.’ O, maar Christus wist ook dat velen zijn bloed met voeten zouden treden, dat velen het zouden verachten, dat anderen de genade zouden misbruiken om nog meer te zondigen. Maar toch gaf Hij zijn bloed. En dat zal ons toch ook vrijgevig maken?! Het is immers zaliger te geven dan te ontvangen.’
Tot zover die preek van die Schotse dominee. Ik vond ‘m zo heerlijk radicaal, juist tegen die zgn. ‘middenstandsmentaliteit’ die ons zo in de smiezen kan krijgen. Maar deze wordt hier op een bijbelse, echt christelijke wijze, uit handen geslagen.
Net zoals in Jesaja 58 gebeurt. God wil geen schijnheiligheid, wil geen godsdienstige vormen die haaks staan op het leven dat je vervolgens leidt. Nee, God kiest voor vasten (vers 6), voor het loslaten, het losmaken van misdadige ketenen, het ontbinden van banden, de bevrijding van verdrukten, het delen van brood met de hongerige, het bieden van onderdak aan armen, het kleden van naakten en het bekommeren om medemensen. Dát is het vasten dat God verkiest. Het is hoe God zelf kiest. Waar zijn hart naar uitgaat. Waar we net ook van zongen met Psalm 146, waar we een kijkje in Gods hart kregen, dat dus uitgaat naar hongerigen, verdrukten, geboeiden, blinden, gebukten, wees en weduwen, vreemdelingen. En als wij ons aan dat hart van de Here hebben gelaafd, dan zullen wij toch ook in dat spoor gaan?! Die wijze van vasten, die wijze van je focussen op de Here God, vraagt Hij van ons. Om heel concreet dus armoede te bestrijden, onrecht aan te pakken.

Ja, armoede kan ook een vorm van onrecht zijn. Ook ‘on-recht’ in de vorm van ‘scheef’. Het is toch scheef dat inwoners van de tien rijkste landen 75 keer zo rijk zijn als de inwoners van de tien armste landen?! En die kloof wordt alleen maar groter! En die ongelijkheid, die kloof, leidt weer tot immense problemen als hongersnood, analfabetisme, milieuproblemen, geweldsconflicten en onnodige ziektes… ‘En toch,’ zoals Jimmy Carter, oud-president van Amerika al zei, toen hij in 2002 de Nobelprijs kreeg, ‘toch lopen wij in het rijke Westen aan de nood van onze verre naasten voorbij. Dat is de blinde vlek van onze samenleving. Terwijl we het kunnen weten: tv en internet brengen ook die wereld heel dichtbij. En als het moet, zijn we met onze vliegtuigen en helikopters binnen 24 uur in elk willekeurig deel van de wereld om de eerste hulp te bieden. Wij hebben hier in het westen de mogelijkheden in ziektebestrijding, veredeling van plantenrassen en andere technologie. Maar willen we die delen? Zien we die arme in onze poort? Of om bij de profeet Jesaja te blijven: Delen we met de hongerige, bieden we onderdak aan de arme en ontbinden we de banden, ook zulke banden, bekommeren we ons om de medemens?
‘Ja, maar van zulke cijfers word ik alleen maar moedelozer. Het gaat vanmorgen over werelddiaconaat, maar die wereld is zo groot, het armoedeprobleem (en alles wat daaraan vastzit) is zo immens! Wat kan ik daar nu aan veranderen? Waar moet ik beginnen? En wat haalt dat nu in feite uit?!’
Dan moet ik denken aan wat Jezus deed, toen Hij 5000 hongerige mensen voor zich zag. Toen zei Hij: ‘Geven jullie hen te eten.’ De discipelen voelen zich net zo machteloos. Maar dan is daar een jochie met 5 broden en 2 vissen. Wat stelt het voor, zou je zeggen. Maar hij brengt het naar Jezus. Daar begint het mee, gemeente. Wij kunnen met onze 5 broden en 2 vissen zeg maar naar Jezus. Als we die besteden in zijn dienst, ook aan de armen, dan kan de Heer dat zegenen, dan wil Hij dat zegenen. Het gaat er niet om dat je de hele wereld op je nek neemt, maar wat je kunt doen met jouw 5 broden en 2 vissen, voor die ene, en voor die andere. Dat kan verschil maken.
Ik las ergens een mooi voorbeeld. Iemand liep op een vroege ochtend over het strand na een zware storm. Hij schrok, want op het strand lagen tienduizenden zeesterren die door de wind en de golven waren aangespoeld. Ze gingen een gewisse dood tegemoet. Het raakte die persoon zeer, maar die enorme aantallen verlamden hem ook. Hij ging op het strand zitten, met z’n hoofd in z’n handen: zo verdrietig, zo machteloos. Totdat hij geluid hoorde: er kwam in de verte een man aan, langs de vloedlijn. Hij bukte, stond weer op, bukte en stond weer op, in een voortdurende herhaling. Toen zag hij wat de man deed: één voor één pakte hij de zeesterren op en gooide ze terug in zee. ‘Wat doet u?’ ‘Ik red de zeesterren.’ ‘Maar u ziet toch wel dat er tienduizenden zeesterren zijn? Het maakt niets uit wat u doet.’ De man reageerde niet, pakte een zeester en gooide die terug in het water. Toen glimlachte hij en zei: ‘Voor die zeester maakt het wel uit!’
En zo is het. Heb je oog voor diegene die een beroep op je doet? Voor diegene die het minder dan jij heeft? Die verlegen is om hulp, aandacht, onbaatzuchtige liefde? Dat kan al heel dichtbij zijn: in je familie, je vriendenkring, je straat, je werk, je school. Jij met jouw 5 broden en 2 vissen kan daar echt iets betekenen.
Dat hoeft niet alleen in geld uitgedrukt te worden, in een gift, maar ook onze tijd en onze energie zijn gaven die we kunnen besteden in dienst aan onze naaste, en aan de Here God. Hoe komt het dan eigenlijk dat – over ‘diaconale zondag’ gesproken – er nog steeds een vacature is bij de diakenen? Is er dan niemand in de gemeente die zijn of haar 5 vissen en 2 broden wil besteden in dit prachtige stuk werk in de kerk én daarbuiten?!
‘Voor die zeester maakt het wel uit!’ Ja, ieder mensenkind, dat concrete hulp ontvangt, waar levensruimte ontstaat, dat is het waard, daar wordt verschil gemaakt. Het doet me denken aan Valerie. Ze wilde op jonge leeftijd niet meer naar school. Haar benen waren langzaamaan naar buiten gegroeid en normaal lopen was onmogelijk. Ze durfde niet naar school, en als ze het wel durfde, zou het ook niet gaan, want de pijn was ondraaglijk. Op 14-jarige leeftijd gebeurde er iets vreemds. Ze werd op straat aangestaard door een vrouw die haar steeds volgde in een poging met haar te praten. De onbekende vrouw vertelde haar van Mercy Ships. ‘Ik was bang,’ herinnert Valerie zich, ‘maar terugziend denk ik dat ze een engel was.’ Het gesprek bleek een begin van haar nieuwe toekomst. In de periode erna kwam het leven van Valerie in een stroomversnelling. Ze ontmoette de chirurgen van Mercy Ships aan boord van de Africa Mercy en het bleek dat ze één van de 76 kinderen was die een orthopedische operatie mocht ondergaan. Het werd nog onwerkelijker toen ze hoorde dat ze ooit weer zou kunnen rennen. Maar het gebeurde. Ze kwam na de operatie op het schip terecht in een revalidatiecentrum, Hope Centre geheten. Wat een geweldige naam trouwens! Ook in het kader van ons jaarthema! Langzaam leerde ze daar lopen, met haar rechte benen, en nu zit ze op school, zich voorbereidend op een toekomst. Zij was zo’n zeester zeg maar, voor haar werd het verschil gemaakt. Ik bedoel maar: een gift aan dit prachtige werk maakt zulke veranderingen mogelijk!
Als er zo onrecht wordt verholpen, als je je zo om de behoeftige bekommert, als je voor dit vasten kiest zeg maar, om weer terug te keren naar Jesaja 58, het vasten waar God zelf voor kiest, zul je ook gezegend worden. Die geweldige belofte houdt de Here ook zijn volk voor (vanaf vers 8): ‘Dan breekt je licht door als de dagenraad, je zult voorspoedig herstellen (…), dan geeft God antwoord, dan zal Hij je leiden, dan zul je gezegend worden.’ Nee, niet als iets dat je dan verdient. Het is en blijft genade. Het is dus ontvangen van Hem en dat doorgeven aan anderen. Het is gezegend worden en tot een zegen zijn. Dan zul je daarin zelf ook weer gezegend worden. Of zoals de diakenen in de voorbereiding zeiden: ‘delen is vermenigvuldigen.’ Dat is de wet van het Koninkrijk: ‘Als je geeft, word je alleen maar rijker, niet in materiële zin, maar in veel omvattender zin.’ Of zoals een lied zegt:

Wij delen geloof, wij delen de hoop,
die wij ontvangen van God.
Vijf broden, twee vissen, de Heer die het brak
en niemand kwam iets tekort.
Zo willen wij delen van wat Hij ons gaf,
totdat het een overvloed wordt.

Wij delen met jou, en met iedereen
de hoop en liefde van God.
Vijf broden, twee vissen, de Heer die het brak
en niemand kwam iets tekort.
Zo mogen wij delen met handen en hart
totdat het een overvloed wordt.

Wij delen ver weg, wij delen dichtbij,
één kerk, één wereld, één God.
Vijf broden, twee vissen, de Heer die het brak
en niemand kwam iets tekort.
Dat wonder voltrekt zich nog iedere dag,
als delen een deel van ons wordt.

Amen

zingen  ‘Wij delen’

gedicht door diaken Rudy Hallema

dankgebed en voorbeden

inzameling van de gaven

diaken Rinus Molenaar vertelt over de ‘Dag van de Mantelzorger’ en de rozenactie

slotlied  Gezang 473:1,4,5,8,10

 (Afrikaanse) zegen

De Heer onze God, Hij zegene jullie:
Hij laat jullie voeten dansen
En geeft kracht aan jullie armen.
Hij vervult jullie hart met tederheid en jullie ogen met lach;
De Heer onze God, Hij vult jullie oren met muziek
En jullie neus met lekkere geuren;
Hij vult jullie mond met gejuich
En jullie ziel met blijdschap.
Hij schenkt jullie steeds opnieuw de genade van de stilte:
en het vertrouwen op een mooie toekomst.
De Heer, onze God, Hij geeft ons  allen de kracht om in onze wereld geloof, hoop en liefde een gezicht te geven.
De Heer zegen ons: De Vader, de Zoon en de Heilige Geest.