de orde van dienst:

welkom en mededelingen

aanvangslied         Psalm 111:1,5

stil gebed

votum en groet

openingstekst       ‘HEER, U kent mij, U doorgrondt mij, (…) U was het die mij weefde in de buik van mijn moeder. Ik loof U voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan, wonderbaarlijk is wat U gemaakt heeft.’ (Psalm 139:1,14

zingen          Opwekking 518   (met combo)

de dopeling wordt binnengebracht

lezing doopformulier en doopgebed

beantwoorden van de doopvragen

zingen          Opwekking 148 (met combo)

verhaaltje voor de kinderen     

Ik heb maar weer wat meegebracht. Weten jullie wat dit is? Het staat voorop…. Een trouwboekje. Wie kan er lezen?

_DSC1275

‘Gemeente Waddinxveen. Provincie Zuid-Holland.
Op 13 februari 1991 is het huwelijk voltrokken van Van den Berg, Cornelis en De Hek, Mirjam Zippora.’

Wie zouden dat zijn? Mijn vrouw en ik. 13 februari… Iets meer dan 25 jaar geleden kregen we dit trouwboekje, toen we trouwden in het gemeentehuis in Waddinxveen.
Dit boekje is het bewijs dat ik met haar getrouwd ben. Maar ik heb eigenlijk nog iets, waaraan ik kan zien dat ik getrouwd ben. Ik bedoel dat trouwboekje dat ligt ergens opgeborgen in een kistje… Maar dat andere heb ik altijd bij me. Het is mijn trouwring. Die raak ik ook nooit meer kwijt, want hij kan niet van mijn vinger af. Dat was 25 jaar geleden trouwens wel anders…
Waarom vertel ik dit? Je zou kunnen zeggen dat er vandaag ook een soort getrouwd wordt. De Here God sluit een verbond met iemand, met dat kleine kindje daar, met Thijs. Zoals Hij dat ook met jou en met mij heeft gedaan. En reken maar dat de Here God trouw blijft, van ons blijft houden, het beste met ons voor heeft. Het bewijs daarvoor is de doop. Die kun je vergelijken met dat trouwboekje, of met die trouwring. De doop zegt het, zwart op wit: De Here God en jij horen bij elkaar, Hij laat je niet los. Dat is wel een feest, waard toch? En daarom is het vandaag feest in de kerk, omdat een nieuw kindje wordt gedoopt. Laten we daar nu heel stil en eerbiedig naar kijken.

bediening van de Heilige Doop aan Thijs Aron Meijer

zingen         (staande) Gezang 335:6,8,9

vraag aan de gemeente

ouderling van dienst, overhandigt de doopkaars

kinderen naar kindernevendienst weggebracht

dankgebed en gebed om de verlichting met de Heilige Geest

tijdens orgelspel wordt de dopeling weggebracht

schriftlezing          Genesis 15

zingen         Psalm 105:3

tekstlezing   ‘Toen de zon ondergegaan was en het helemaal donker was geworden, was daar plotseling een oven waar rook uit kwam, en een brandende fakkel die tussen de dierhelften door ging. Die dag sloot de HEER een verbond met Abram.’ (Genesis 15:17,18a)

verkondiging         Thema: verbond

Gemeente van Jezus Christus, Erwin en Wendy,

Onvergetelijke beelden zijn het… Oslo 1993. De Israëlische premier Rabin en de Palestijnse leider Arafat schudden elkaar de hand. Ze zijn daartoe zachtjes, maar overduidelijk aangezet door de Amerikaanse president Clinton die achter hen staat.
Die handdruk en de handtekening daarvoor zijn de bezegeling van het zgn. Oslo-akkoord: een verdrag waarin afgesproken is dat de Palestijnen zelfbestuur krijgen in een aantal gebieden, een belangrijke stap naar normalisatie van de verhoudingen.
Als je goed kijkt, zie je dat Rabin en Arafat elkaar onwennig de hand schudden. Het gaat niet echt vanzelf. Dat is ook niet vreemd gezien de gezamenlijke geschiedenis van Joden en Palestijnen: het geweld, de aanslagen, de slachtoffers, de onvrijheid. Maar toch schudden ze elkaar de hand. Toch sluiten ze dit akkoord. En ik weet nog hoe ik Rabin een indrukwekkende toespraak hoorde houden. Hij citeerde Prediker, dat er een tijd is van oorlog en een tijd van vrede. En voegde hij er aan toe: ‘Nu is de tijd om de wapens neer te leggen. Het is genoeg. Laten we bidden om en werken aan de vrede.’

Een akkoord. Een verdrag. In Bijbelse tijden noemde je dat ‘een verbond.’ Bij zo’n verbondssluiting hoorden vaak ook ceremonieën. In het Hebreeuws staat er trouwens letterlijk dat een verbond ‘gesneden’ wordt. Dat had te maken met het volgende gebruik. Als twee partijen een verbond wilden sluiten dan namen ze een aantal dieren. Deze werden door de helft gesneden en tegenover elkaar gelegd. De beide partijen, bijvoorbeeld twee koningen, liepen daar dan tussendoor, en middenin hielden ze stil en noemden plechtig de wederzijdse afspraken. Zo drukten ze uit dat ze aan elkaar verbonden waren, bij elkaar hoorden, als de helften van de dieren. En ze zweerden dat als één van de partijen zich niet aan de afspraken zou houden, het verbond zou verbreken, dat het hem dan net zo zou vergaan als de dieren waar ze tussen stonden… Zo werd het verbond gesloten, eh gesneden.
Deze ceremonie vormt de achtergrond van ons tekstgedeelte, waar het gaat over het verbond tussen God en Abraham. Want een verbond werd niet alleen gesloten tussen mensen, tussen volken, maar in de Bijbel komen we vooral het verbond tegen tussen God en mensen. Daar horen ook afspraken bij, in Bijbels taalgebruik: beloften. Bij Abraham zijn dat: 1) de belofte van een zoon, de voorbode van vele nakomelingen, een heel volk 2) de belofte van een land, waar Abraham en zijn nakomelingen kunnen wonen: Kanaän oftewel het land Israël. Ook in Genesis 15 klinken deze twee beloften uit Gods mond.
Abraham hoort ze aan, maar intussen is er nog weinig veranderd, zeg maar gerust niets. Abraham en Sara zijn kinderloos en de jaren gaan tellen, sterker nog: ze zijn al oud. En in dat land zijn ze vreemdelingen, asielzoekers. Er is geen vierkante meter die van hen is. En de twijfel begint bij Abraham te knagen: Komt er wel wat van terecht? Of…? Maar hij blijft er niet mee lopen, maar spreekt ze uit. Daar ben ik blij om gemeente, dat zulke dingen ook in de Bijbel staan. Ook van Abraham, die toch ‘de vader van de gelovigen’ wordt genoemd. Dat hij het soms ook niet meer wist, niet meer leek te geloven, dat hij ermee worstelde. Maar hij slikt dat niet in, maar komt ermee voor de dag. Naar God toe. Ja, dat hoort ook bij het verbond, bij die relatie die God mag ons wil hebben: dat je eerlijk bent, dat je met je twijfels voor de dag komt. Hij kan het hebben. Hij wil het juist zo.
Gods reactie op Abraham is dan niet dat Hij Abraham aan de kant zet, zo van: ‘Wat is dit nou?! Ik beloof je zoveel goeds: het mooiste wat er is en jij twijfelt daar aan! Daar is de deur!’ Nee, God zoekt Abraham op, spreekt hem aan. Je leest dat drie keer expliciet in ons tekstgedeelte, dat God zich tot Abraham richt en hem ook tegemoet komt. Als Abraham het zo moeilijk geloven kan van die zoon en die nakomelingen, dan geeft God hem een teken. Hij laat Abraham de sterrenhemel zien. Nou, reken maar dat er daar in het oosten, zonder lichtvervuiling, wat sterren te zien zijn! Het teken luidt: ‘probeer die sterren maar te tellen. Zo groot zal jouw nageslacht zijn!’ Elke keer als Abraham ’s nachts naar die sterrenhemel kijkt, mag hij de lijn doortrekken: zo talrijk zullen mijn nakomelingen worden. God maakt zijn beloften waar!’
Tekenen bij de beloften, naast het Woord. Wie denkt daarbij niet aan de sacramenten?! Vanmorgen waren we er getuige van, bij de doop van Thijs. Een veelzeggend teken. Een ‘watermerk’ hoorden we tijdens de voorbereidingsavond. Zo zeker als je het water ziet gaan en die woorden daarbij hoort, zo zeker, zo echt waar is Gods verbond, zijn band met jou, zijn vergeving en vernieuwing voor jou.
Dat teken helpt Abraham. Hij gelooft God weer op zijn woord, hij beaamt zijn beloften. Of zoals het in vers 6 staat: ‘Hij vertrouwde op de HEER.’ Ja, dat is waar God op uit is, dat we Hem vertrouwen, zijn beloften beamen, vertrouwen dat Hij onze God is, dat Hij ons verder helpt en zijn wegen in ons leven gerealiseerd worden. Je aan Hem toevertrouwen.
De werkwoordsvorm die hier trouwens voor ‘vertrouwen’ gebruikt wordt, geeft aan dat dat geen eenmalige zaak is, maar iets dat telkens weer herhaald moet worden. Je hebt dat geloof namelijk niet in je broekzak…
Dat merkt Abraham ook. Opnieuw steekt de twijfel de kop op – niet voor niets noemde iemand twijfel eens de tweelingbroer van geloof – opnieuw knaagt de twijfel aan Abrahams hart als God in vers 7 de landsbelofte herhaalt. Maar bij Abraham knaagt het: ‘HEER, mijn God, hoe kan ik er zeker van zijn dat ik het in bezit zal krijgen?’ Hij is immers nog steeds vreemdeling in dat land. Hij heeft nog niets in bezit! ‘Hoe kan ik er zeker van zijn? M.a.w.: Geef me een teken!’ Opnieuw een teken… En God doet het. Hij geeft opdracht om een driejarige koe, geit en ram te halen en twee duiven. En verder specificeert God niet.
Maar Abraham weet al wat de bedoeling is. Hij is blijkbaar goed op de hoogte van zo’n verbondssluitingsceremonie. Hij snijdt de dieren, behoudens de vogels, door en legt de helften tegenover elkaar. Het verbond kan gesloten eh gesneden worden. Maar dan is het wel wachten op God, want zonder Hem zal het niet gaan: de belangrijkste partij in dezen, als ik het zo zeggen mag. Abraham wacht op Hem.
Ja, wachten op God, gemeente, dat is geloven ook. Wachten, uitzien naar God, Hem verwachten. Dat kan duren. En dat is niet altijd eenvoudig. Zeker niet in een tijd als de onze, met z’n zgn. ‘instant-cultuur’, waarbij iets er direct moet zijn: liever vandaag dan morgen. Maar Abraham wacht. En God komt niet. Wel een stel gieren die zich op de kadavers van de dieren storten. Abraham jaagt ze weg, want God is nog niet geweest. De lichamen van de dieren zijn nodig voor de verbondssluiting. Dan mogen ze niet al verscheurd en verorberd worden door die aaseters. Maar het gaat nog verder. Althans, ik las ergens bij een kenner van de religieuze wereld van het Oude Oosten dat bij de volken in Kanaän die roofvogels gezien werden als verschijning van hun goden. En hoe veelbetekenend is het dan dat Abraham ze wegjaagt! Hij wacht immers op de Here God, de Enige die Hij aanbidt en gelooft. Dat wegjagen is dus een daad van geloof, gemeente! Maar die gieren geven niet op. Ze cirkelen boven de kadavers en duiken met vaste regelmaat naar beneden, wachtend tot Abraham verslapt. Hij is er de hele tijd mee bezig. Hij rent als een razende rond om die aaseters te verjagen. Ik zie het ook als een beeld voor hoe z’n geloof wordt aangevochten. De vogels krijsen hem in het gezicht of krijst het intussen ook in zijn hoofd? ‘Man, schei toch uit! Je lijkt wel gek! Je kunt toch geen verbond sluiten in je eentje? Waar is nou die God van je?’
Ja, een band met God hebben, betekent ook dat daaraan gewrikt wordt, door de afgoden van deze tijd, door Gods grote Tegenstander, door anderen, door je eigen onzekerheid. Aanvechtingen als: ‘Waar is die God van je? Wat merk je van Hem? Als Hij dan zo machtig is, waarom gebeurt dan al dat verschrikkelijke? Waarom heb je daar zo lang om gebeden en vindt dat gehoopte wonder niet plaats?’ Enz. enz. En vul je eigen aanvechtingen maar in, waar jij mee bestookt wordt.

De avond valt. Die gieren, die geen nachtdieren zijn, gaan weg. Maar Abraham valt in een diepe slaap. Dat zou je verwachten als je de hele dag zo in touw bent geweest. Maar het staat er eigenlijk anders: die diepe slaap valt op hem. In het Hebreeuws is het precies dezelfde uitdrukking die ook bij Adam gebruikt wordt, als vervolgens uit zijn rib Eva gebouwd wordt. Kortom: die diepe slaap is iets van Hogerhand. En inderdaad, dan is daar opeens de Here God. Op zijn eigen tijd.
Zo verschijnt God aan Abraham. Niet rechtstreeks, want geen mens zou dat aankunnen. Onze tekst heeft het over een oven waar rook uit komt en een brandende fakkel. Het vuur wordt dus omgeven door rook. Het doet denken aan de wolk- en vuurkolom waarin God later met Israël meetrok door de woestijn. Vuur en wolken, een fakkel en rook: indicaties dat God zich niet laat vangen, dat Hij de Verborgene is, die bij ons is. De Heilige, de ontzagwekkende Majesteit – zo gaat God tussen de dierhelften door.
Maar God gaat alleen! En hier zien we gelijk het grote verschil met hoe dat normaal ging bij zo’n verbondssluiting. Ik zei het al: dan gingen beide partijen samen tussen die dierhelften door. Maar hier gaat God alleen. Abraham is letterlijk en figuurlijk nergens meer. Nee, wij mensen zijn niet gelijkwaardig aan God. Zouden we dan gezamenlijk met God kunnen optrekken, dat verbond kunnen sluiten? Hoe gaat dat dan bij ons? Hoe ging dat met dat Oslo-verdrag uit het begin van de preek? Twee jaar later werd Rabin vermoord, door een extremistische Jood. Er kwamen meer aanslagen. Er kwam een muur dwars door het land. De kloof lijkt groter dan ooit. En Abraham zelf? In het volgende hoofdstuk trekt hij vanwege een hongersnood naar Egypte en liegt en bedriegt daar de boel bij elkaar en lijkt er van zijn godsvertrouwen weinig meer over. En laten we ons niet boven hem verheffen, want wie van ons gaat nooit voor de bijl, verbreekt de band met God, kiest voor z’n eigen hachie, tegen Gods goede geboden in, komt zo vaak tekort. Ook daar hadden we het tijdens die voorbereidingsavond over. Dat de doop, dat watermerk dat ook zegt: dat je zwak bent, dat je het zelf niet redt, dat echt van het prilste begin het al in ons mensen zit, om het goede niet te doen, niet altijd. Zacht gezegd.
Daarom gaat God alleen tussen de stukken door. Maar wacht even: wat wilde dat ook alweer zeggen? Als je je niet aan de afspraken, houdt, dan zul je zijn als die dode dieren. Niet dat God zich niet aan zijn verbond houdt… Hij verbreekt zijn verbond niet. Hij houdt zich aan zijn woord. Zijn beloften zijn ‘ja en amen’. En ik vond het zo mooi dat jij Erwin dat ook vertelde, dat in die fase in je leven dat je andere wegen ging, afscheid leek te nemen van het geloof, de kerk, dat je het toch voelde knagen. Dat had alles met je doop te maken, zei je, met de lijn die God met jou had. Hij wilde die niet verbreken en liet dat je merken. En niet alleen bij Erwin, gemeente. Dat is het mooie van de doop: die kun je niet ongedaan maken. God blijft naar je zoeken! En dat wordt hier zo prachtig geïllustreerd in hoe God alleen tussen die stukken gaat. Voor ons! Ja, want God houdt zich wel aan zijn verbond, maar wij lang niet altijd. Maar het geweldige is dat God juist onze consequenties op zich neemt. Onze overtredingen. Onze nalatigheid. Onze schuld. In Christus neemt Hij die van ons over en sterft. Als de ultieme zondebok gaat Hij dezelfde weg als die dieren. Niet alleen voor Abraham, maar voor een ieder. Voor u en mij. Zodat onze band met God geheeld wordt en Hij onze Vader is.
Zo sluit, zo snijdt God zijn verbond. En wij? Spelen wij ook nog een rol? Zeker, het is een verbond en dat heeft twee partijen, zegt het klassieke doopformulier meer dan terecht. Dat verbond is een relatie van God en mij. In Genesis 17 zegt God het heel mooi: ‘Ik ben God, de Ontzagwekkende. Leef in verbondenheid met Mij, leid een onberispelijk leven.’ Dat mag onze rol zijn: in verbondenheid met God leven, Hem gehoorzamen, dus er ook voor anderen zijn. Net als Abraham: God vertrouwen, met vallen en opstaan, worstelend en rustend in Hem. Alles verwachten van Jezus Christus die voor ons de weg gebaand heeft. Die in onze plaats is gegaan. Wiens juk zacht is en wiens genade genoeg. Hij vraagt ons niet anders dan te komen zoals we zijn. Dus:

Zoals ik ben,  – geen andere grond
heb ik, dan ’t woord van uw verbond,
en dat Gij zelf mij zocht en vond –
O Lam van God, ik kom, ik kom!

Zoals ik ben, – ik wacht niet tot
ik leven kan naar uw gebod;
Gij hebt voor mij uw bloed gestort! –
O Lam van God, ik kom, ik kom!

Zoals ik ben, arm, blind en naakt,
kom ik tot U, die zalig maakt.
Uw liefde heeft mij aangeraakt!
O Lam van God, ik kom, ik kom!

Zoals ik ben, neemt Gij mij aan
en wilt mij van mijn schuld ontslaan;
op uw belofte kan ik aan!
O Lam van God, ik kom, ik kom!

Zoals ik ben, ver afgedwaald,
heeft mij uw liefde achterhaald;
nu ben ik Heer, van U totaal!
O Lam van God, ik kom, ik kom!

Zoals ik ben, – uw liefde groot,
zo breed en lang, zo diep en hoog,
is sterker zelfs dan graf en dood!
O lam van God, ik kom, ik kom!

Amen

zingen         Opwekking 599 (met combo)

afscheid van de oudste kinderen van de Kindernevendienst

zingen         Gezang 442:1

dankgebed en voorbeden        

collecten

zingen         Nieuwe Liedboek 416

zegen