aanvangslied Psalm 99:3,5 Niet op bruut geweld hebt Ge uw macht gesteld
stil gebed
votum en groet
openingstekst ‘Jullie worden priesters van de HEER genoemd, dienaren van onze God zul je heten.’ (Jesaja 61:6a)
zingen Hemelhoog 502 In het water van de doop
de dopeling wordt binnengebracht
lezing doopformulier en gebed
beantwoorden van de doopvragen
zingen kinderlied Hemelhoog 327 Diep, diep, diep als de zee
kindermoment
Kijk eens wat ik hier heb meegenomen. Wat zou dat toch voor een apparaat zijn? Hebben jullie een idee? Je moet het gebruiken bij een boek. Dit is een soort stempelaar, maar eigenlijk nog mooier, deze drukt het in het papier. Kijk maar. Wat staat er? ‘Ex Libris M.Z. van den Berg-de Hek.’ Wie is M.Z. van den Berg-de Hek? Dat is mijn vrouw, de mama van Myrthe. ‘Ex Libris’ is Latijn en betekent ‘uit de boeken.’ Dus dit boek komt uit de boekenkast van mijn vrouw. Dat klopt. Het is van haar.
Weet je: bij de doop zegt de Here God ook tegen dat kindje: ‘Jij bent van mij. Jij en ik horen bij elkaar. Ja, Hij zegt het vanmorgen tegen Isa. En Hij heeft het ook tegen jou gezegd en blijft dat zeggen. Want wat God belooft, dat blijft zo. Net als bij dit apparaat. Hij wil niets liever dan onze God zijn en dat wij zijn kinderen zijn. Dat blijkt nu ook bij de doop. Kijk maar goed!
bediening van de Heilige Doop aan Isa Helena van Emst (Hebreeën 4:15,16)
zingen (staande) Lied 348:6, 9 Uw teken spreekt
vraag aan gemeente
de doopkaart wordt overhandigd en de doopkaars aangestoken door de ouderling van dienst, Klaas Visser
felicitatie
de dopeling wordt weggebracht en kinderen (groep 1-6) gaan naar de kindernevendienst
dankgebed en gebed om de verlichting met de Heilige Geest
schriftlezingen Exodus 19:1-6 en 1 Petrus 2:4-10
zingen Lied 868:1,2 Lof zij de Heer, de almachtige koning der ere
tekstlezing ‘Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.’ (Exodus 19:6a)
verkondiging thema: priesterlijk
Gemeente van Jezus Christus, Jos en Talitha,
We zijn hier in Exodus bij één van de meest centrale gedeelten in het Oude Testament. Want daar bij de berg Sinaï sluit God een verbond met Israël. Ons tekstgedeelte is de opmaat daarnaartoe. De Israëlieten hebben hun tent opgeslagen vlakbij de berg, wachtend op wat komen gaat.
Eigenlijk is het een grote verrassing dat God met Israël verdergaat, verder wil. Israël had zich namelijk niet de meest ideale verbondspartner getoond tot nu toe. Zacht gezegd. Sinds de wonderbaarlijke bevrijding uit Egypte, en daarna de dito redding door de Rode Zee heen (een ‘doopverhaal’, weet je nog?), sindsdien was Israël in de woestijn al snel ongelooflijk gaan mopperen. Het viel hen daar zo tegen dat ze zelfs hadden geroepen dat ze terug wilden naar Egypte! Dat was toch een klap in het gezicht van de Here God, hun Bevrijder!
En toch had Hij hen niet laten vallen. Sterker nog, via Mozes laat Hij het volk in vers 5 weten dat het voor Hem een ‘kostbaar bezit is, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort Mij toe.’ Aldus de Here God. Ja, Hij is de Schepper van alles en iedereen. Maar binnen die schepping heeft Hij zijn oog laten vallen op Israël. Iemand vergeleek het met je huiskamer, waarvan je kunt zeggen: ‘Alles daar behoort mij toe, maar juist van die ene foto die me zo kostbaar is, zou ik zeggen: dát is mijn eigendom.’ Zo is Israël Gods eigendom, zijn kostbare bezit, zijn oogappel.
Of zoals onze tekst het zegt: ‘Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.’ Zo bijzonder, zo kostbaar, zo verantwoordelijk ook.
Petrus betrekt in zijn brief die bijzondere kwalificatie ook op de gemeente, ook op ons dus: ‘U bent een koninkrijk van priesters.’
Nou, dat is zeker bijzonder, maar eigenlijk ook beklemmend, denk je nu misschien wel. Hoe zullen wij een koninkrijk van priesters zijn, een heilig volk?! Ik bedoel: wij zijn toch niet anders dan Israël? Bij ons gaat het toch ook regelmatig mis, in onze relatie met God, in die met elkaar? Hoezo priesterlijk dan?!
Maar laten we niet vergeten Wie dit zegt… De Here God. En dat Hij eerst vertelt wie Hij zelf is. Dat sluit eigenlijk helemaal aan bij hoe toen verbonden, verdragen, gesloten werden tussen koningen en hun vazallen. In zo’n verdrag, zo’n verbondstekst, vertelde de koning eerst wat hij voor die vazal gedaan heeft, wie hij zelf is, waar die vazal dus bij hem op rekenen kan.
Zo is het hier in Exodus 19 ook. De Here God doet eerst uit de doeken wie Hij is en wat Hij voor Israël gedaan heeft. Dat gebeurt in een ontroerend beeld, vers 4: ‘Jullie hebben gezien hoe Ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe Ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij Mij heb gebracht.’
Niet alleen een ontroerend, maar ook een herkenbaar beeld. De Israëlieten zullen ongetwijfeld daar in de woestijn wel eens adelaars hebben gezien, hoog in de lucht, zwevend op hun machtige vleugels. Als een adelaar jongen heeft, dan komt het moment dat die jongen het nest uitmoeten. Dat is intussen te klein voor hen. En wat doet papa of mama arend dan? Ze wippen hun jongen het nest uit: ‘Vooruit, vliegen op eigen vleugels!’
Dat is toch waarvoor je je kinderen opvoedt? Tot zelfstandigheid, op eigen benen staan. Kijk, nu is Isa nog volledig afhankelijk. Je draagt het. Ze kwam niet zelf naar het doopvont gelopen. Nee, ze werd gedragen door jou … Maar wacht maar, voordat je het weet, klinkt het ‘zelluf doen!’, toch? Ook als het over voortbewegen gaat. Kijk maar naar Isa’s grote zus Evi. Zij loopt, en rent, en doet. Totdat ze valt, of niet meer verder kan, omdat de energie op is. Dan pak je haar op en draag je haar. Met alle liefde.
Terug naar het adelaarsnest. Het jong is er dus uitgewipt en bevindt zich nu in de lucht. Oei, dat valt niet mee! Het begint te fladderen als een malle. Maar z’n kracht is nog te klein en de zwaartekracht te groot. Dus het tuimelt naar beneden. Op weg naar een fatale landing. Maar terwijl het door ma arend het nest uit werd geduwd, verliet deze zelf ook het nest en vloog boven het jong, en hield het met haar scherpe blik in de gaten. Toen het begon te vallen, dook ze naar beneden en ving het jong bijtijds op en droeg het op haar vleugels weer terug naar het nest.
Het is een prachtig beeld voor God. Hij heeft Israël bevrijd uit Egypte en nu tot aan de berg gedragen. Hier mag het leren vliegen, volwassen worden, groeien in het verbond met God. Geloofsgroei hoort bij dat verbond… Ook voor ons.
Maar God kent z’n pappenheimers, met eerbied gezegd. Hij weet dat we vallen, dat we falen. Maar Hij is als die adelaar: Hij valt mee. En in Jezus Christus is Hij zo diep neergedaald, uit de hoge hemel, tot onder ons, ver onder ons: in de dood, in de godverlatenheid, om ons zo te redden, ons bij God te brengen: als zijn geliefde kind, als zijn kostbare bezit, of zoals onze tekst zegt: als ‘een koninkrijk van priesters.’
Dus ja, dat klinkt verrassend, maar het heeft dus alles te maken met wie God is, wie Christus is, de eerste, de grootste, in het verbond. Door Hem zijn wij die priesters. Vandaar dat Petrus schrijft: ‘Voeg je bij Hem’.
Over verrassend gesproken: héél het volk Israël wordt door God ‘een koninkrijk van priesters’ genoemd. Dus niet alleen de officiële priesters, die in de tabernakel en later in de tempel dienden, nee: héél Israël. En Petrus doet dat naar de hele gemeente toe. Dus niet alleen de dominees en andere ambtsdragers, nee: de hele gemeente is een priesterschap, is priesterlijk. U, jij en ik.
Luther noemde dat het algemeen priesterschap van gelovigen. Hij zei: ‘Onder christenen is geen onderscheid; door de doop zijn zij allen tot priesters gewijd, want wie gedoopt is, mag zich erop beroemen dat hij al tot priester, bisschop en paus gewijd is.’ Dat was door Luther natuurlijk een beetje provocerend bedoeld tegenover de rooms-katholieke kerk, waar de geestelijkheid hoog verheven was boven de leken, de gewone stervelingen. Maar laten we het vanmorgen maar dichtbij onszelf houden. Want misschien hebben wij ook wel – hoe protestants we ook zijn – de neiging om te denken: in de kerk draait het om de dominee, de kerkenraad, degenen die bevestigd zijn. Nee, door de doop zijn we dus allemaal priesters geworden, gemeente. Iedere christen is priesterlijk.
Wat is nu het kenmerkend voor een priester? Dat-ie tussen God en de mensen staat. Een priester brengt dat van de mensen bij God en dat van God bij de mensen. Niet alleen de mensen binnen de kerk, maar ook daarbuiten. Christus’ gemeente is uiteindelijk een priesterschap voor de hele wereld, zoals Israël ook bedoeld was voor alle volken. In het verlengde daarvan heeft de gemeente de roeping om de wereld bij God te brengen en God bij de wereld.
Eerst dat eerste: een priester brengt de mensen bij God. Dan moet ik als eerste denken aan de voorbede. Als gemeente, als christen, zijn we geroepen om te bidden voor anderen, voor de wereld. Zo zijn we priesterlijk. Want een priester bidt, bidt ook voor en namens anderen. En niemand van ons kan zeggen dat-ie dat niet kan.
Een priester brengt ook offers. Petrus heeft het over ‘geestelijke offers’. Oftewel God loven en prijzen, Hem aanbidden. Ook namens de wereld die God niet kent. Ook de mensen van dichtbij die God niet kennen of niet meer willen kennen. Voor hen, in hun plaats.
Ik zal nooit vergeten dat Mirjam en ik ooit klooster in Limburg bezochten: van de ‘Benedictinessen van de altoosdurende aanbidding’. Ze brachten die naam ook letterlijk in de praktijk. Ieder moment van de dag was er een non, of meerderen, in de kapel, om daar Christus te aanbidden. 24 uur per dag, 7 dagen in de week. ‘Waarom doen jullie dat?’, vroeg een bezoekster verbijsterd. Het antwoord? ‘Omdat we van Christus houden. En we doen dat ook namens al die mensen die dat niet doen. Wij hebben daar hier de tijd voor. We maken daar tijd voor.’ De bezoekster zweeg. En wij met haar. Beschaamd en bewonderend. Ja, dit was echt priesterlijk: de mensen bij God brengen. Ook in aanbidding. Maar er is meer. Er zijn ook de klachten, de schreeuwen om recht, de woede om zoveel onrecht en misstanden, om wat haaks staat op Gods koninkrijk in deze wereld, dat alles brengen we bij God. Als gemeente. Als priesters. Wat een verantwoordelijkheid hè!
Een priester brengt niet alleen de mensen bij God, maar ook God bij de mensen. Een priester zegent, ‘getuigt van de grote daden van God’, schrijft Petrus. Dat kan met woorden, maar nooit zonder daden, zonder een houding, die zegenend, verzoenend, verbindend is. En wat heeft juist deze tijd daar behoefte aan, toch? Hoeveel verdeeldheid, hoeveel negativiteit, hoeveel bitterheid is er immers! En wat kan het dan helend zijn als je daarin niet meedoet, maar het goede zoekt, zegent in plaats van vervloekt, vergeeft in plaats van die ander op z’n missers blijft vastpinnen, verzoening zoekt in plaats van een ander te cancelen, niet terugscheldt als je van alles verweten wordt. Weet je van Wie je dat kunt leren? Van de Grote Priester, de Hogepriester, die Jezus Christus is.
Stefan Paas wijst in zijn laatste boek ‘Vrede op aarde’ er op dat het ook priester zijn is van de hele schepping. Om in verbondenheid daarmee God te loven en te prijzen. En Hem berouwvol te bidden om vergeving en bekering, want ook hierin is zoveel misgegaan en gaat er zoveel mis. En ons tegelijk ook telkens te verbinden met de schepping en met al wat leeft.
We hadden het hier ook over tijdens het doopgesprek. Hoe belangrijk het is om dat ook onze kinderen te leren. Ons met hen te verwonderen over de schoonheid van de schepping, hoe ingenieus die in elkaar zit, hoe prachtig deze is, hoeveel zij vertelt over haar Maker: onze lieve Heer: ‘diep, diep, diep als de zee…’ Maar ook hoe kwetsbaar diezelfde natuur is, en hoe we deze het beste kunnen bewaren…
‘Een koninkrijk van priesters zul je zijn.’ Dat is een gebod en een belofte. Allebei. Net als in de Petrusbrief aan de ene kant gezegd wordt: ‘Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen’, en aan de andere kant: ‘U bént een koninkrijk van priesters.’ Het is dus gave én opgave.
Dat past toch helemaal bij het verbond met God? Aan de ene kant schenkt Hij ons dat. We hebben het vanmorgen weer gezien in de doop van Isa. Die ons ook herinnerde aan onze eigen doop. Een geschenk van God. We wórden immers gedoopt. We zíjn gedoopt. Dat hebben we niet zelf gedaan. En daarmee zijn we tot priesters gewijd. Een gave dus.
Maar tegelijk vraagt die gave, dat verbond, ook om een antwoord van onze kant. Om priesterlijk te zijn, mensen bij God te brengen, en God bij de mensen. Anders verslonzen we die hoge roeping. En dat is zonde, echt zonde!
Dat is geen individueel gebeuren. Nee, onze tekst heeft het over een koninkrijk van priesters (meervoud dus). En Petrus schrijft over een priesterschap, als een geheel van priesters bij elkaar. We hebben hiervoor echt elkaar nodig.
Zeker ook in deze tijd, waarin het allesbehalve vanzelfsprekend is om God te kennen, met Hem en zijn verbond te leven. De kerk is een minderheid geworden in onze samenleving. Marginaal eigenlijk. Maar dan moet ik weer denken aan die nonnen in Limburg. Dat waren er maar een handjevol. Maar ze hielden vol. Voor Christus. Dankzij Christus. Voor iedereen.
Nee, je hoeft niet met veel te zijn om een priesterschap te zijn. Of met een ander bijbels beeld: Je hoeft niet veel zout te gebruiken om het toch smakelijk te houden, om wat anders bederven zou, toch te bewaren.
Of in jouw werksfeer, Jos: Jezus vergeleek het koninkrijk van God – en daar hoort dus ook het koninkrijk van priesters bij, dat we door en bij Christus mogen zijn – Jezus vergeleek dat koninkrijk van God met een mosterdzaadje. Nou, hoe klein is dat! Je ziet het amper op je hand liggen. Maar daaruit groeit wel een machtige boom, waar vogels in nestelen.
Dus:
Niet in een vuist laat God zich vinden,
niet in geweld of willekeur,
maar in de roep van zijn beminden,
hun hoopvol kloppen aan de deur.
De zachte krachten zullen winnen.
In hen schrijft God geschiedenis.
Zijn koninkrijk zal daar beginnen
waar Christus tegenwoordig is.
Amen
zingen Hemelhoog 220:1,2 Wij knielen voor uw zetel neer
dankgebed en voorbeden
collectemoment toegelicht door diaken van dienst
zingen Lied 512:1,3,7 O Jezus, hoe vertrouwd en goed
zegen
0 Reacties