aanvangslied Gezang 126:1,3
stil gebed
votum en groet
aanvangstekst ‘Wacht op de HEER, wees dapper en vastberaden, ja, wacht op de HEER.’ (Psalm 27:14)
zingen Psalm 25:2
gebed van verootmoediging en schuldbelijdenis
zingen Psalm 25:3
genadeverkondiging uit 1 Johannes 1:8-2:2
zingen Psalm 25:4
lezing van gebod uit Romeinen 12:16-21
zingen Psalm 25:6
gebed
zingen (kinderlied) Evangelische Liedbundel 434b
verhaaltje voor de kinderen
Bij wie is het thuis al in kerstsfeer versierd? Ik ben benieuwd welke kerstspullen bij jullie in de kamer staan. Vertel eens…
Ik ga het niet allemaal opnoemen. Ik moest geloof ik vier of dozen van zolder naar beneden dragen. Daar zat ook deze in. Vinden jullie hem niet schattig? Een kerstboompje door mijn moeder zelf gemaakt, gevilt noem je dat…
Hij is ook nog eens blauw, naar de kleur van de hemel. Uiteindelijk is dat toch ook kerst: dat God de hemel verlaat en in Jezus naar ons toegekomen is, mens geworden is, een klein baby’tje. Maar eigenlijk klopt het dan niet. Nu wijst hij omhoog naar de hemel. Maar kerst is eigenlijk precies andersom, de hemel wijst naar ons, ziet ons, komt naar ons toe…
Straks na de kindernevendienst komen jullie weer terug, met ook een boom. We zijn heel benieuwd. Een goede kindernevendienst en tot straks.
schriftlezingen Psalm 130 en Romeinen 13:10-14.
zingen Gezang 19
tekstlezing ‘Mijn ziel wacht op de HERE.’ (Psalm 130:6a, uit de Herziene Statenvertaling)
verkondiging
Gemeente van Jezus Christus,
Ooit zag ik in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag het toneelstuk ‘Wachten op Godot’ van Samuel Becket. Dat was een onvergetelijke ervaring, ook een vervreemdende trouwens. Samen met mijn broer zat ik op de eerste rang, tussen echte Haagse chique. Dat was niet alleen te zien, maar ook te horen. En op het toneel waren de hoofdpersonen juist twee zwervers in een verder vrijwel leeg decor. Zonder enige poeha dus. Ja, er stond een kale boom. Rond die boom wachtten die twee zwervers op ene mijnheer Godot. Deze raadselachtige man, die we ook niet te zien krijgen, zal hen antwoord geven, verlossen en verlichten. Althans, dat hopen ze. Maar die hele mijnheer Godot komt niet. Hoe lang ze al wachten, wordt ook niet duidelijk: is het een paar dagen of juist hun hele leven lang al? Er komen wel andere mensen langs: vreemde kostgangers, maar geen Godot…
Wie bedoelde die schrijver Becket met Godot? Is het God? (de eerste drie letters zijn immers hetzelfde). Of is dat toeval? En is Godot een personificatie van zingeving en wilde de existentialist Becket hiermee aangeven dat het bestaan zinloos is? Hoe dan ook: het is een fascinerend stuk: ‘Wachten op Godot’.
Vanmorgen gaat het over wachten op God. Daar is Psalm 130 vol van. Maar liefst zes keer komt dat woord ‘wachten’ daar op één of andere wijze voor. Het meest kernachtig in vers 6: ‘Mijn ziel wacht op de Here.’
En niet alleen deze Psalm heeft dit. Het komt in vele Psalmen voor. Geloven is blijkbaar ook wachten. Geloven is geen direct-klaar-gebeuren. Vervulling en verhoring zijn niet altijd stante pede. Lang niet altijd. Abraham en Sara moeten lange tijd wachten voor de beloofde zoon geboren wordt. David wordt op z’n 16e tot koning gezalfd, maar kan pas op z’n 30e de troon op. De meisjes in Jezus’ gelijkenis wachten op de bruidegom. Lang. Zo lang.
En wie herkent het niet uit z’n eigen persoonlijke leven? De Psalm nodigt ons ook uit om het persoonlijk te maken. Ze is immers zelf uiterst persoonlijk: ‘Ik, mijn ziel wacht op de Here.’ Wachten op Gods ingrijpen, op zijn verhoring van jouw gebed. Je hebt wat afgebeden voor je genezing of voor die van iemand anders die je zo aan het hart gaat. Maar het duurt maar. Je wacht, je wacht op God.
Of je bidt dat je kind of je kleinkind God mag vinden, mag terugvinden. Want ze lijken het achter zich gelaten te hebben. En je bidt voor hen. Al zo lang. En je blijft dat doen, wachtend op dat wonder, op die nieuwe vonk die overslaat.
En een ieder kan dat voor zichzelf invullen, hoe u of jij wacht op God. Wachten is ook niet makkelijk. Zeker niet in een tijd als de onze, met z’n ‘instant-cultuur’. We willen gelijk geholpen worden. Als we iets willen, moet het er direct zijn. Liever vandaag dan morgen. Een instant-cultuur. Daar worden we allemaal door beïnvloed. Dan is wachten niet eenvoudig.
Maar niet alleen in de wachtkamer bij de dokter of in de wachtstand bij de telefonische klantenservice. Nee, ook op een dieper niveau. En daar heeft de Psalm het over. Want hoe begint deze?! ‘Uit de diepten roep ik tot U, o HERE.’ ‘Uit de diepten…’ Daar kunnen we ons bevinden. Die diepten worden niet gespecificeerd. Is het de diepte van de schuld en de zonde? Dat kan. Daar gaat het in vers 3 en 4, en ook in het slotvers van de Psalm, over: over ‘ongerechtigheden.’ Over zonden dus. Daardoor ontstaat er een kloof tussen jou en God: ‘uit de diepten roep ik tot U, HEER.’ Maar het kunnen ook andere diepten zijn. Niet al het leed en lijden in deze wereld is direct gekoppeld aan de eigen schuld. Je kunt ook slachtoffer zijn. Neem wat de inwoners van Aleppo overkomt. Slachtoffers van gruwelijk geweld, van een verschrikkelijke burgeroorlog die al zo lang duurt. Of mensen die slachtoffer zijn van natuurgeweld. Of dichterbij: van een ziekte, een gemis, persoonlijke tegenslagen. Ook dat kunnen diepten worden waaruit je roept. Ja, ook hier is het weer persoonlijk. ‘Uit de diepten roep ík tot U, o HERE.’ Vul je eigen diepten dus maar in. En als het leven je toelacht, als je die diepten niet direct herkent, denk dan maar aan anderen die zich er wel in bevinden, dichtbij of ver weg. Want een gelovige staat daar nooit los van. Die zucht mee. Die leeft mee. In de duisternis van de ander.
Over duisternis gesproken. In de Psalm komt ook het beeld voor van wachters op de morgen. Dus soldaten die ’s nachts de wacht houden op de stadsmuur. Het is nog donker dus. Ook een beeld voor die diepten. Niet voor niets spreken we ook over een diepe duisternis. Daar kun je in verkeren. En dan toch – dan juist! – wachten, wachten op God.
‘Meer dan wachters op de morgen’ zegt de Psalm. De soldaten op de muur houden niet alleen de wacht, maar zien ook uit naar de morgen, naar het daglicht. Want dan zit hun dienst er op! Dan mogen ze naar huis! Dan kan het wachten lang duren. Wachten op de donkere hemel die eindelijk lichter, roze kleurt, de eerste streep zonlicht laat zien en dan eindelijk de morgen!
Ja, dat is toch anders wachten! Als wachter weet je dat de morgen komt, dat de zon weer opkomt, dat je nachtdienst er dan op zit en dat maakt het wachten anders. Dan krijgt het richting, dan krijgt het zin. Zo mogen we op de Here God wachten. Niet in de zin van dat toneelstuk ‘Wachten op Godot’, waarbij het tot op het laatst onzeker is of deze wel komt. Hij blijft op zich laten wachten. Maar zo is de Here God niet! Dat jubelt de Psalm ook aan het eind uit: ‘Bij de HERE is goedertierenheid (oftewel genade), en bij Hem is veel verlossing.’ M.a.w.: Hij laat van zich merken, én: Hij komt. Dat maakt wachten tot vérwachten. Dat hoor je ook helemaal terug in de vertaling van de NBV: ‘ik zie uit naar de HEER, mijn ziel ziet uit naar Hem.’ Daar zit zoveel verwachting en verlangen in, hoop en richting.
In Romeinen 13 vuurt Paulus z’n lezers, en ook ons, aan: ‘De nacht is ver gevorderd en de dag is nabijgekomen.’ De horizon gloort al zeg maar. De lucht verkleurt al. Inderdaad, want Christus is gekomen. Hét Licht in deze wereld. Hij is in de duisternis gaan schijnen en de duisternis heeft het niet gegrepen. Daar mogen we ons nu al in verblijden. Dat licht mag ook in onze eigen duisternis schijnen. En dat licht wordt nog sterker, totdat eens er alleen maar licht zal zijn: ‘er is een land van louter licht.’ Houd vol dus!
Zeker, dat vraagt geduld en hoop. Dat zijn ook echt onafscheidelijke metgezellen van het geloof. Zonder geduld en hoop is het geen geloof. Geloof is echt niet alleen maar een soort kick, een topervaring. Die zijn er ook weleens, maar het is vooral volharding, geduld, hoop, blijven uitzien, wachten dus: verwachten.
En dat richt zich dus vooral op God, op Christus: ‘Mijn ziel wacht op de Here. Ik verwacht Hem.’ Het is goed om daar in deze tijd van advent een streep onder te zetten. Advent is het verwachten van dat land van louter licht, van het rijk van de vrede, van een geweldige toekomst. Zeker, maar de kern daarvan is de Here zelf. Want anders is het ten diepste een lege toekomst. Het draait om Hem. Hij is het Licht, de Heer, de Koning, de Allerliefste.
Ook de Psalm is theocentrisch. Het gaat om Hem: ‘mijn ziel verwacht Hem en ik hoop op zijn Woord.’ Ja, want waar vind je Hem? In zijn Woord. God verwachten buiten de Bijbel om is een gotspe. In die Bijbel, in dat Woord hoor je zijn stem, proef je zijn oneindige liefde, ontdek je wie Hij is. Dat wil niet zeggen dat het daar zo voor het oprapen ligt. De Bijbel is geen fastfood. Nee, wil het echt Gods Woord voor u, voor jou, en voor mij worden, dan vraagt dat ook om wachten, om geduld, om (zoals Luther dat zo mooi zei) voortdurend kloppen op de tekst. Dus om aandacht, concentratie, toewijding.
Ik ontdek dat deze adventsperiode weer op een bijzondere wijze door een gebedsbrief die ik elke dag in mijn mailbox krijg. Daarin staan korte handreikingen om je zo, geduldig en aandachtig, op God en zijn Woord te richten. Dat begint dan elke dag met deze aanwijzing: ‘Ik zoek een goede plaats en een goede houding om te bidden, uit respect voor de ontmoeting met de Heer. Hij wacht op mij. Aan mij om ook zelf aanwezig te zijn. Daarom maak ik het stil in mij. Alles wat in mijn hoofd en mijn hart omgaat laat ik stilaan bezinken, om plaats te maken voor zijn woord. Ik bid dat zijn woord mij moge raken.’ Ik zal u zeggen: dit valt niet mee. Om zo stil te worden. Om plaats te maken voor Gods Woord en de ontmoeting met Christus daarin. Vaak spookt er nog van alles door mijn hoofd. Of ben ik in m’n hoofd al druk met allerlei regelzaken. Of is er juist een soort onbestemde leegheid. Maar dat allemaal laten bezinken en je helemaal richten op God, wachten op zijn Woord, aanwezig zijn voor God, zodat zijn Woord je kan raken. Zo’n gebedsbrief helpt mij wel. En de aanwijzingen en vragen die daarin staan, maken het ook nog eens heel persoonlijk en brengen het dichtbij. Kostbaar is dat. Zoals in Klaagliederen ergens zo toepasselijk staat in dit verband: ‘Goed is de HERE voor wie Hem verwacht, voor de ziel die Hem zoekt. Goed is het te hopen en stil te wachten op het heil van de HERE.’
Jaren terug lag onze Myrthe in het ziekenhuis. Haar maag was verlamd. Dat was toen zorgelijk en ook spannend of die maag het weer zou gaan doen. Eerst kreeg ze druppelsgewijs sondevoeding. En later mocht ze weer wat zacht fruit, elk half uur een paar stukjes aardbei of peer. Ik zie nog haar ogen telkens naar de klok gaan. Stond de grote wijzer al recht beneden of recht boven? Dan mocht ze namelijk weer een stukje. Over wachten en verwachten gesproken. Over uitzien gesproken! En dan de smaak waarmee ze dat fruit at! Om daarna weer te wachten op de volgende paar stukjes na een half uur…
Ik dacht: als we nu eens op zo’n wijze naar God en zijn heil zouden uitzien, daarop wachten en die verwachten. Zo verlangen naar de ontmoeting met Hem in zijn Woord. Naar de kerkdienst. Naar de preek. Zou je er dan ook niet veel meer van genieten, én opleven, en het daardoor uithouden in dit leven…
In de oorlog schreef Bonhoeffer een brief aan zijn pasgeboren neefje. Een brief voor bij zijn doop, die hij later zou kunnen lezen. Bonhoeffer schreef daarin ook over de kerk van de toekomst, de kerk van nu dus. Wat daarin het wezenlijke zou moeten zijn. Drie dingen noemde Bonhoeffer: bidden, wachten op God en het goede doen.
Inderdaad, ook dat wachten op God. Als kerk denken we vaak dat we van alles moeten doen, dat het om onze activiteiten draait. Maar dat is niet het wezenlijke. Het wezenlijke is dat wachten op God. Op wat Hij ons te zeggen heeft. Welke richting Hij ons wijst. Hoe Hij ons stil laat worden en stilzet. Anders wordt het allemaal ook zo krampachtig en zo geforceerd: als we nu maar dit doen, dan gaat het goed, dan blijft de kerk wel goed gevuld, dan zijn we tenminste relevant. Maar als we nu eens weer echt gaan wachten op God. Dat zegt niet alleen Bonhoeffer, maar dus ook Psalm 130, en zoveel Psalmen en andere Bijbelgedeelten meer. Dat is geen passief wachten, van een beetje uit het raam staren, met de armen over elkaar. Nee, Bonhoeffer noemde ook bidden. Dat is allesbehalve passief. ‘Bidt voortdurend’, roept de Bijbel ons op. Bidden, hier in de kerk, op de kringen, persoonlijk. Zeker ook voor hen die niet meer bidden willen of niet meer bidden kunnen. Net als die vier vrienden met hun verlamde vriend naar Jezus kwamen, zó bidden, zo anderen neerlaten voor Jezus: ‘uit de diepten roepen wij tot U, o HEER. Hoor naar onze stem.’
En dat derde punt van Bonhoeffer, ‘het goede doen’, geeft ook aan dat het geen passief wachten is. Het sluit ook naadloos aan bij waar Paulus over schrijft in Romeinen 13: ‘Als de nacht ver gevorderd is en de dag nabijgekomen, laten we dan de werken van de duisternis afleggen en de wapenen van het licht aandoen.’ Dat blijkt alles te maken te hebben met ons doen en laten: geen zwelgpartijen en dronkenschappen, geen seksuele zonden en andere losbandigheden. Geen ruzie en afgunst. Dat hoort bij de duisternis. Dat verwijdert je van God, van de ander, van jezelf. Maar je juist met Jezus Christus bekleden. Dus Hem navolgen. Het goede doen. Vrede zoeken met anderen. Laten zien dat je van Hem bent en voor Hem leeft en het goede voor hebt met alle mensen, met een streep onder álle: dus niemand uitsluiten.
Ook dat is advent. Leven in de tussentijd van Hem die gekomen is en komen zal. De tussentijd waarbij de definitieve dag nabij is. Daarin het goede doen. En ook dat is gestempeld door het wachten op God. Want hoe dat uitpakt, wat dat uitwerkt, dat is niet aan ons, maar aan God. En ook daarin kan het weleens anders gaan dan onze verwachtingen. Het is dus belangeloos en onvoorwaardelijk het goede doen. En niet met een geheime agenda: als ik nu dit voor hem of haar doe, dan zal dat hopelijk leiden tot… Nee, dat geven we uit handen. Daarin verwachten we het ook van God, wat Hij ermee uitwerkt. Hoe lang dat ook duurt…
Laten we zo in alles wachten op God en Hem verwachten. Zullen we bidden?
In deze nachten van advent
erwachten wij
uw komst
met vreugde.
donker de hemel,
kaal de buigende bomen,
kort zijn de dagen
en lang de lege, stille nacht, –
kil de gedachten,
harder de harten,
zwart als een akker,
woorden koud
en kortaf.
In deze nachten van advent
liggen wij wakker,
zitten wij rechtovereind,
wakend,
luisterend,
fluisterend in het duister,
roepend om ruimte,
schreeuwend in nood,
bang voor de dood.
In deze nachten van advent
dromen wij,
dromen wij duizend dromen –
wanneer zal komen
de lieve lente
die warmte kent?
In deze nachten van advent
verwachten wij
uw zon,
Uw Zoon –
uw zinderende zomer.
Amen
zingen Gezang 262:1,2
de kindernevendienst vertelt over het kerstproject ‘Beloofd is beloofd’
dankgebed en voorbede
inzameling van de gaven
slotlied Psalm 27:7
zegen
0 Reacties