zingen           Psalm 89:1

stil gebed

votum en groet

openingstekst         ‘Uw troon (o God) rust op recht en gerechtigheid, liefde en waarheid staan in uw dienst.’ (Psalm 89:15)

zingen           Psalm 89:5,6

lezing van het gebod       uit Spreuken 3 (1-8; 13-18)

zingen  Psalm 107:20

gebed om de verlichting met de Heilige Geest       

zingen           kinderlied Evangelische Liedbundel 426:1,2,4 Dank U voor de wond’ren

kindermoment

Wat heb ik hier bij me? Een emmertje zand. Even geleend bij de achterburen, want wij hebben geen zandbak en zij wel…
Een emmertje vol zand. Nu heb ik een vraag: hoeveel zandkorrels zouden er in dit emmertje zitten? Wie heeft een idee… 100, 1000, 10.000? Ik denk nog veel meer. Maar ik zal maar eerlijk zijn: ik heb ze niet geteld. Wil iemand dat doen? Tellen hoeveel zandkorrels er in dit emmertje zitten? Waarom willen jullie dat niet doen? Omdat het niet te doen is! Ontelbaar veel zandkorrels zijn het.
Weet je, jullie zullen straks bij de kindernevendienst van Abraham horen. God zei eens tegen hem dat zijn nakomelingen, dus de kinderen van zijn kinderen van zijn kinderen van zijn kinderen van zijn kinderen van zijn kinderen, enz. enz. dat dat er net zo veel zouden zijn als het zand aan de zee. Nou, dat is nog wel even meer als het zand in dit emmertje. En de zandkorrels in dit emmertje zijn al niet te tellen, laat staan de zandkorrels aan het strand.
Maar God weet het wel. Hij kent ieder mens, beter dan dat hij zichzelf kent. Jezus zegt dat God de Vader zelfs weet hoeveel haren we hebben. Nou, dat weten we ook niet. Tenminste, sta je elke morgen voor de spiegel je haren te tellen? Dat is niet te doen! Maar God weet het wel, Hij weet precies wie we zijn. En dat is toch geweldig om te weten. Dat Hij ons kent, van ons houdt en weet wat we nodig hebben. Een goede kindernevendienst en tot straks…

schriftlezing         Ester 4:5-5:5a

zingen           Gezang 326:1,2

verkondiging

Gemeente van Jezus Christus,

De afgelopen week las ik ’t Hooge Nest, het adembenemende boek van Roxane van Iperen. De titel slaat op het gelijknamige huis in de bossen bij Naarden, in ’t Gooi. De schrijfster ging daar wonen met haar gezin. Bij de verbouwing kwamen ze van alles tegen, o.a. een luik in de vloer, met daaronder stompjes kaars en verzetskrantjes. Ze kwamen erachter dat twee Joodse zussen, Lien en Jannie Brilleslijper, in oorlogstijd, het huis gebruikt hadden als onderduikplek en als uitvalsbasis voor verzetswerk.
Van Iperen begon een jarenlang onderzoek hiernaar, dat uiteindelijk resulteerde in het genoemde boek. Niet in de laatste plaats, omdat mensen tegen Van Iperen gezegd hadden: ‘Vertel dit verhaal, want het is anders dan veel verhalen die de wereld kent. De Joden lieten zich niet gewillig naar hun dood leiden – er waren wel degelijk joodse verzetslieden. En vrouwelijke bovendien.’
Aanvankelijk woont de familie Brilleslijper in Amsterdam, zoals zovele Joden. Als de oorlog uitbreekt, laat dochter Jannie – de politiek meest bewuste van het stel – zich niet als Jood registreren. Ze vertrouwt het niet. Ze verhuist naar Den Haag, waar ze samen met haar man een illegale drukkerij begint en ook valse persoonsbewijzen verzorgt. Hiermee kunnen ze Joden uit de handen van de nazi’s houden.
Als het in de Den Haag te benauwd wordt, vertrekken ze, alsmede haar zus en haar gezin, naar Bergen. Maar als daar de Duitsers beginnen te bouwen aan de Atlantik Wall, moeten ze ook daar weg. Maar waarheen?? Via via komen ze in ’t Hooge Nest in Naarden. Het is een vakantiehuis van twee welgestelde Amsterdamse zussen. Ze mogen daar tijdelijk intrekken. Als ze zien hoe groot het huis is en hoe verborgen het er ligt, besluiten ze dat hun hele familie er ook mag onderduiken, evenals vele andere Joden. Mensen waarschuwen hen dat het gekkenwerk is: Joden die een onderduikhuis voor Joden runnen, maar voor Janny en Lien staat buiten kijf: hierdoor kunnen niet alleen zij en hun gezinnen het overleven, maar zo kunnen ze ook zo veel mogelijk anderen helpen.
Het bijzondere is dat de zussen in het huis ook een bijzondere sfeer weten te creëren: er worden muziekavonden gehouden, de kinderen kunnen eindeloos spelen in de grote tuin. Het is een soort oase in de woestenij van de Jodenvervolging. Tegelijk blijft men in en rond ’t Hooge Nest ook zeer waakzaam, want het gevaar ligt altijd op de loer.
Dan gebeurt het verschrikkelijke: ze worden toch verraden en naar Westerbork afgevoerd en uiteindelijk op de trein naar Auschwitz gezet. Daar worden de meesten direct vergast, maar de twee zussen ontspringen de dans. Ook daar is Jannie dapper in de weer om anderen te helpen: haar doodzieke zus, Anne Frank en haar zus Margot, enz. enz. Als de Russen naderen, worden ze opnieuw op de trein gezet, maar nu naar Bergen Belsen. Dat concentratiekamp heeft geen gaskamers, maar toch sterven er ontelbaren: door uitputting en ziektes. Zo ook Anne en Margot Frank. Jannie en Lien weten ternauwernood te overleven, beiden nog maar 28 kilo zwaar.
En toch schreef Jannie in haar memoires: ‘Wanneer er gevochten moet worden, moet er gevochten worden. Je kunt jezelf niet ontrouw worden (…). We stonden ervoor. We hebben gedaan wat we moesten doen, wat we konden doen. Niet meer en niet minder.’

In dit aangrijpende boek gaat het niet of nauwelijks over God, over het geloof. De Brilleslijpers waren liberale Joden, geassimileerd zoals dat heet. Maar toch: wat een moed, wat een zelfopoffering, wat een strijdbaarheid, wat een enorm rechtvaardigheidsgevoel en wat een menswaardigheid te midden van zoveel beestachtigheid! Ik las het als een lichtend teken van Gods koninkrijk te midden van de duisternis en demonie van de Holocaust. Het maakte diepe indruk op mij.
Het was frappant om dit boek te lezen, terwijl ik tegelijk bezig was met een preek over Ester. Ook daar wordt God niet genoemd, in geen enkel vers zelfs. God lijkt afwezig, verborgen in ieder geval. En over assimilatie gesproken: Ester maakt deel uit van de harem van de koning. Ze gaat met hem naar bed en wordt daarna tot koningin verkozen door hem. Ze verzwijgt haar joods zijn. Ze komt vooral naar voren als een bloedmooie vrouw, die tegelijk heel bedeesd is.

Maar kan dat zo blijven als ene Haman, een omhooggevallen vazal, een verschrikkelijk plan bedenkt? Een verschrikkelijk plan niet alleen tegen Mordechai, die hij niet mag, zacht gezegd, maar tegen alle Joden. Hij palmt koning Ahasveros in door hem grote bedragen voor te spiegelen, die hij van de Joden afhandig kan maken als ze geëlimineerd worden. Ja, Hamans antisemitisme gaat zo ver, dat hij alle Joden wil uitroeien, een totale Entlösung dus.
Mordechai hoort intussen van deze plannen en bedenkt zich geen moment. Hij protesteert door zich in rouwkleding te hullen en luid weeklagend over straat te gaan. Zijn hoop is nu op Ester gevestigd. Hij laat haar weten welk verschrikkelijk zwaard van Damocles boven het hoofd van alle Joden hangt. Maar Ester houdt de boot af, ze laat nieuwe kleren naar Mordechai brengen, m.a.w. ophouden nu! Maar Mordechai is vasthoudend: ‘Het lot van je volk is in jouw handen. Smeek de koning, jouw man, om genade, pleit voor ons!’ Hij laat het afschrift van de wet die de koning, onder invloed van Haman, heeft uitgevaardigd, erbij voegen. Maar Ester komt van de weeromstuit met een andere wet op de proppen: ‘Het is een ieder, ook de echtgenote van de koning, ten strengste verboden, onaangekondigd bij de koning te komen. Dat kan alleen als je officieel ontboden bent. Anders is het je dood! Dat is ook een wet. Bovendien heeft de koning mij al een maand niet bij zich gevraagd…’
Mordechai laat zich er niet door uit het veld slaan. Integendeel: hij draait bij wijze van spreken de duimschroeven nog verder aan: ‘Ester, beeld je maar niet in dat jij, omdat je in het koninklijk paleis woont, als enige van de Joden zult ontkomen… Ook jij legt het loodje. Die wet is immers glashelder en onverbiddelijk… Maar wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze.’

Die laatste zin is het scharnierpunt van het boek Ester, hier draait het om, hierna draait Ester om, bekeert ze zich. Want deze woorden van Mordechai – ‘wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze’ – dit raakt haar, recht in het hart. Hierin verneemt ze een roeping, háár roeping. ‘Een tijd als deze…’ Ja, nu is het moment. Nu kan ze niet meer wegkijken. Nu moet ze haar verantwoordelijkheid nemen, het voor haar volk opnemen, door uit te komen voor haar eigen Joodse identiteit.
Het is het scharnierpunt, want kijk maar hoe Ester verandert: van een bedeesd meisje in een moedige vrouw, die zich niet meer verschuilt. Nee, ze treedt naar voren. En ze geeft direct opdrachten (vers 16): ‘Roep alle Joden bij elkaar en vast voor mij. Drie dagen lang. Dan zal ik dat met mijn dienaressen ook doen. En dan zal ik naar de koning gaan, al heeft hij me niet ontboden, al is dat tegen de wet. Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen.’
Je hoort haar stem bij dat laatste huiveren: Ester weet maar al te goed welk risico ze neemt. Het kan haar dood worden. Maar dat risico wil ze nemen. Ze zet haar eigen leven op het spel: ‘Kom ik om, dan kom ik om.’ Het klinkt bovenal als een geloofsbelijdenis. Zeker, God wordt hier niet letterlijk genoemd, maar hiermee legt ze toch haar lot in de handen van God, de Heer van leven en dood.
Na drie dagen – meer dan eens in de bijbel een beslissend moment, die derde dag, zeker van godswege – op de derde dag gaat Ester naar de koning. Ze ziet er prachtig uit in haar koninklijke gewaad. Al haar charmes werpt ze mede in de strijd. Ze is niet alleen moedig, maar ook geraffineerd, op een positieve manier. Ik bedoel: ze had haar schoonheid en haar charme van God gekregen. Dit geschenk wilde ze nu ook gebruiken, juist ten behoeve van het lot van haar volk. De koning is diep onder de indruk. Hij steekt zijn gouden scepter uit, teken dat ze welkom is. En vervolgens blijkt Ester niet alleen moedig te zijn, vertrouwend op God, maar ook heel verstandig. Eerst wil ze de koning nog gunstiger stemmen in een klein verband, met Haman erbij, in twee sessies, en dan de koning confronteren met die verschrikkelijke wet. Uiteindelijk kiest de koning haar kant, de kant van het Joodse volk, en loopt Hamans plan letterlijk en figuurlijk dood.
Zo heeft Ester kleur bekend, is ze uitgekomen voor haar joodse identiteit, is ze solidair met haar volk geworden en heeft ze voor hen, en dus ook voor zichzelf, gepleit, en zo haar volk gered van de vernietiging, van een ware genocide.

En wij? Wij zijn geen Jannie Brilleslijper en geen Ester. Ons hangt geen dreigende genocide boven het hoofd of het concentratiekamp. Godzijdank! En toch, de Hamans zijn de wereld nog niet uit. Ook niet dat verschrikkelijke antisemitisme, de haat tegen Joden; het is helaas nog springlevend, het lijkt zelfs weer toe te nemen. Of het zondebokmechanisme: als het slecht gaat, om dan iemand of een bepaalde groep daarvan de schuld te geven. Dat waren, dat zijn vaak de Joden, maar het kunnen ook vluchtelingen zijn, of anderen die vreemd, die anders zijn. Of iemand is het pispaaltje, in de klas, op het werk. Diegene wordt gepest of juist stelselmatig genegeerd.
Kortom: er is genoeg dat scheef kan zijn, dat mensen schaadt, dat kwaadaardig is. Durf je dat aan te wijzen, daar tegenin te gaan, voor zulke mensen op te komen? Als jij merkt dat iemand gepest wordt, zwijg je dan, kijk je weg (want ja, voor je het weet, pakken ze jou!)? Of neem je het voor de gepeste op en stap je op de pester af. En u, als u onrecht merkt, – op de werkvloer, in een andere omgeving – wat doet u dan?
Dan wordt er een beroep op je gedaan. Sta je dan net als Ester op? Omdat je beseft: nu is het moment. Ik wil niet wegkijken. Ik moet m’n verantwoordelijkheid nemen. Misschien is het ook met lood in je schoenen, met een hart dat klopt in je keel. Succes is ook niet verzekerd. Niet voor niets riep Ester ‘Kom ik om, dan kom ik om.’ Ze wist heel goed welk risico ze nam, wat ze in de waagschaal stelde. Dat wisten Jannie en Lien Brilleslijper ook, en Bonhoeffer en Martin Luther King, en zovele anderen. Dat het ook heel anders kan uitpakken…
Maar als het moment daar is, als je de roep hoort, als je liefde wilt betonen, op wilt komen voor gerechtigheid, ja: dan kun je toch eigenlijk niet anders, dan wil je toch niet anders!

Nee, dat gaat niet vanzelf. Kijk naar Ester. Voordat ze die moeilijke, die spannende gang naar de koning maakt, gaat ze drie dagen lang vasten. En velen met haar. Vasten gaat in de bijbel heel vaak gepaard met bidden. Vasten is eigenlijk een intensieve vorm van gebed. Het is letterlijk en vooral geestelijk leeg worden van jezelf, om je zo te vullen met Gods Geest, om je bewust te worden van zijn weg, zijn spoor.
Iemand noemde dat betrokkenheid. Ester raakt door dat vasten betrokken, echt betrokken. Op drie wijzen: op zichzelf, op anderen en op God.
Betrokken op zichzelf. Anders gezegd: ze ontdekt wie ze zelf is, dat ze bij het Joodse volk hoort, dat zij, juist als koningin, nu echt iets voor hen kan betekenen.  Ja gemeente, is dat niet één van de belangrijkste vragen in ons leven: wie ben ik? En waarom ben ik hier? Op deze plek? In deze omgeving? In deze situatie? Wat kan ik daar betekenen? Met mijn gaven, met wat God mij gegeven heeft? Hoe kan ik daar iets van God laten zien, van echte menselijkheid, van hulp en nabijheid?
U merkt het al: die betrokkenheid op jezelf, op je roeping, staat nooit los van de betrokkenheid op anderen. Ester krijgt oog voor het lot van haar volksgenoten. Dat komt echt binnen. Dat wordt versterkt door het vasten. En haar volksgenoten vasten met haar mee. Ze bidden voor haar. Zij bidt voor hen. Zo verbinden ze zich aan elkaar.
Daarvoor kom je toch ook naar de kerk? Om die betrokkenheid op elkaar te voeden, te versterken, te ervaren? In ons gebed, in ons zingen, in het omzien naar elkaar. Maar niet alleen binnen de kerk, ook daarbuiten. Kijk naar die Joodse zussen, Jannie en Lien. En ontdek misschien juist deze week, de komende tijd, hoe er buiten de kerk mensen zijn, die je nodig hebben. De vrouw die alleen staat, die jongen die gepest wordt, diegene die telkens afgewezen wordt. Enz. enz.
In de derde plaats is het betrokkenheid op God, Hem die we misschien net als Ester als de Verborgene ervaren. Zeker in onze seculiere tijd en cultuur. Die eigenlijk best lijkt op de tijd van Ester, waarin God zo weinig genoemd wordt en het lot lijkt te regeren. Maar daarin is God als Verborgene aanwezig. Hij laat van zich horen in een beroep dat een ander op ons doet. Hij wil onze leegheid vullen met Zijn Geest, met de gezindheid van Jezus. Juist als er zo’n beroep op ons wordt gedaan, mogen we naar Hem kijken. Hoe Jezus het ons heeft voorgedaan, in liefde, in opkomen voor recht, in het aan de kaak stellen van onrecht, in vergeving, in mensen een nieuwe start gunnen, in hen opzoeken die anderen over het hoofd zien.

Ester richtte zich op God, vastend, biddend. Jezus zelf zocht telkens het contact met zijn hemelse Vader in het gebed. Zal het dan voor ons anders zijn? Juist door te bidden worden je ogen geopend, kunnen je handen opengaan, ontdek je de weg die je moet gaan, en ontvang je de moed om die weg daadwerkelijk te gaan. Laten we daarom bidden (met de woorden van Schrijvers voor Gerechtigheid):

Maak ons hart onrustig, God,
dat het ontevreden klopt
als we mooie leugens horen
en gemakkelijke woorden!
Maak ons hart onrustig, God.

Stort in ons uw tranen uit.
Mensen worden uitgebuit,
weggeschopt en opgesloten.
Zegen hen als wij hen troosten.
Stort in ons uw tranen uit.

Steek in ons uw woede aan
om het onrecht te weerstaan!
Geef ons moed om op te treden.
Laat ons vechten voor de vrede.
Steek in ons uw woede aan.

Laat ons dwaas en koppig zijn.
Laat ons doorgaan tot het eind.
Gaat het onze kracht te boven,
laat ons dan in u geloven.
Laat ons dwaas en koppig zijn.

Want het is Uw koninkrijk
tot in eeuwigheid.

Amen

zingen           Gezang 326:3,4,5 

dankgebed en voorbeden

dienst van de offeranden

slotlied          Gezang 259:2

zegen