Gemeente van Jezus Christus,

Het komt tegenwoordig nogal eens voor dat als er ergens een kindje geboren is, dat er dan door familie of goede vrienden een zogenaamd ‘kraampakket’ wordt gegeven: een mand of een doos vol cadeautjes, voor iedere dag in de kraamtijd één cadeautje. Cadeautjes voor het kind zelf natuurlijk, maar meestal wordt er ook aan de ouders gedacht; ja zelfs de vader wordt niet vergeten. Het leukste is het als er over zo’n kraampakket nagedacht is. Als die cadeautjes iets vertellen over het kind, over de ouders, of over degene die het geeft.

Vanmorgen kijken we naar het ‘kraampakket’ dat de geboren Jezus krijgt. Niet van familie, niet van vrienden, niet van de Joodse felicitatiedienst, maar van wijzen van heel ver. ‘Magoi’ staat er in het Grieks: magiërs heeft de Nieuwe Bijbelvertaling dan ook eigenlijk heel letterlijk vertaald (hier wel), maar dan geen magiërs van het Harry Potter-gehalte. Nee, sterrenwichelaars zijn het, astrologen die aan de hand van de stand van de sterren inzicht proberen te verkrijgen en vervolgens de mensen adviezen kunnen geven, ook op politiek vlak bijvoorbeeld. Zij schenken Jezus hun kraampakket. Verder is Matteüs eigenlijk heel sober over hen: hun aantal, hun herkomst, hun achtergrond, hun leeftijd, hun namen; het blijft allemaal in nevelen gehuld. Nou, aan die nevelen heeft de latere literatuur zich weinig gestoord. Die hebben het plaatje behoorlijk verder ingevuld en ingekleurd: daar zijn het intussen 3 koningen geworden, uit 3 continenten, luisterend naar de namen Caspar, Balthasar en Melchior. En ook de beeldende kunst wist er wel raad mee. Wie kent ze niet: al die afbeeldingen, waarop de kunstenaars zich uit hebben kunnen leven! Begrijp me goed, ik doe daar helemaal niet negatief over. Wat wil je eigenlijk met zo’n verhaal, dat zo tot de verbeelding spreekt!

Als we maar niet vergeten dat Matteüs zelf dus uiterst sober is in zijn weergave van de geschiedenis. Maar wat die wijzen Jezus geven – hun kraampakket zeg maar – dat vermeldt hij wel, eigenlijk heel gedetailleerd, in geuren en kleuren, kun je wel zeggen. Het kraampakket bestaat uit goud, wierook en mirre. Iedereen toen besefte dat dit niet zomaar wat cadeautjes zijn – even snel bij de Hema in de woestijn gehaald – nee, dit zijn hele kostbare geschenken. Daar betaalde je wel een lieve duit voor in die tijd. Tegelijk vertellen deze geschenken meer dan alleen hun intrinsieke geldwaarde. Het zijn ook letterlijk vorstelijke geschenken. Neem dat goud. Goud is het metaal voor kroon en scepter. En ik las ergens dat alleen de Opperkoning gouden munt mocht slaan. Met dit in je achterhoofd is het toch niet vreemd dat in de kerk vanouds bij dit geschenk speciaal aan Jezus’ koningschap is gedacht. En tegelijk staat goud in de Bijbel ook voor duurzaamheid, en onvergankelijkheid zelfs. Zo is Jezus’ koningschap: Het is niet stuk te krijgen, wat er ook aan tegenwerking is, wat er ook voor een duistere machten woeden. Hoe groot ook de hitte van de beproeving is. Zijn koninkrijk glanst er alleen maar meer van. Zijn Koninkrijk staat en doorstaat de tijden. Ook 2015! Duurzaam en onvergankelijk…

Het tweede geschenk – wierook – heeft ook koninklijke allure. Als de koningin van Sheba Salomo bezoekt, heeft ze ook wierook bij haar. Tegelijk hoort de geur van wierook niet alleen bij het paleis, het hoort in de Bijbel ook en vooral bij het heiligdom. Op het reukofferaltaar in de tempel werd wierook – witte korreltjes, bereid uit de hars van een boom die in Israël niet voorkwam; het moest geïmporteerd worden, en ook daarom heel kostbaar – die wierook werd op de gloeiende kooltjes van het reukofferaltaar gestrooid en langzaam steeg de rook omhoog, met die hele aparte, doordringende geur. Dat was ook een beeld. Een beeld voor de gebeden die tot God op gezonden worden. In Psalm 141 zegt David: ‘Laat mijn gebed als een reukoffer voor uw aangezicht staan.’ Wierook als symbool voor het gebed, voor de aanbidding. En hierbij voegen de wijzen de daad: ‘Ze wierpen zich neer om het eer te bewijzen.’ zegt onze tekst. De Herziene Statenvertaling heeft: ‘en zij vielen neer en aanbaden Het.’ De eerste beweging is naar beneden: ze wierpen zich neer. Ze gaan door de knieën, die wijze, geleerde mannen. Ze maken zich klein. Hun hoofd raakt de grond. En dan kussen hun lippen het kind. Want zo werd toen een vorst vereerd, gehuldigd. Maar het is meer dan huldiging en eerbetoon alleen. Het is aanbidding. Eigenlijk een prachtig woord: aan-bidden. Daar zit juist de beweging naar boven in. Zoals de wierook omhoog stijgt. Biddend Hem aanroepen. Iemand zei eens: ‘De aanbidding is de heilige spits van het gebed. In de aanbidding nadert een mens het dichtst tot het hart van God. Aanbidding is minder een zaak van welgekozen woorden, maar veeleer onder de indruk komen van de werkelijkheid van het wezen van God.’ Ja, en als ergens het wezen van God blijkt, zijn hart spreekt, is het toch juist in dit geboren kind, in deze mens Jezus, die sprekend zijn Vader is, die Gods bewogenheid en liefde als geen ander heeft laten zien en horen. Daar bent u intussen toch wel van onder de indruk gekomen?! Dat heeft uw hart toch wel geraakt en raakt uw hart nog steeds?! Zou je daarom niet naast de wijzen neerknielen en Hem aanbidden? Dan gaat het inderdaad niet om de mooie woorden, de fraaie zinnen. Dan gaat het erom dat je zegt, misschien wel stamelt, hoeveel je van Hem houdt, hoe mooi, hoe groot, hoe nederig, hoe wonderlijk je Hem vindt. Dan zijn al je vragen even niet het belangrijkst meer, je moeiten en je zorgen schuiven naar achteren. Dan mogen die stemmen even zwijgen en dan ben je stil voor Hem. Stil en verwonderd. Over Zijn liefde, over Wie Hij is, over wat Hij gedaan heeft en doet. Dan stijgt je aanbidding naar Hem omhoog als geurige wierook. En dat vervluchtigt niet. Nee in Openbaring 5 lees ik dat er in de hemel gouden schalen zijn vol reukwerk die Christus worden aangeboden. En staat er dan bij: ‘dat reukwerk zijn de gebeden’ en dus zeker ook de aanbidding. Denkt u eens in: onze aanbidding ligt op gouden schalen voor Christus in de hemel. Zo kostbaar is het voor Hem!

Het derde geschenk, – mirre – is een sterk geurende specerij die grondbestanddeel was van de betere en duurdere parfums. Denk maar aan de mirre waarmee die vrouw Jezus later zou zalven. Die fles kostte een vermogen, een jaarsalaris om precies te zijn! Maar mirre was niet alleen bekend in de parfumerie. Ook in het heiligdom was het te ruiken. Ja, ook de mirre. Ze was namelijk een ingrediënt van de heilige zalfolie. Daarmee werden alle voorwerpen in de tabernakel geolied en ook de hogepriester zelf werd ermee gezalfd. Als geurend teken dat alle voorwerpen en de hogepriester heilig waren, helemaal aan de Here God toegewijd, bij Hem hoorden. Wijst dit geschenk van de mirre zo niet naar Hem die helemaal bij God hoort en de grote Hogepriester zal zijn? Mirre was toen ook bekend als smaakversteviger. Wijn bijvoorbeeld werd ermee op smaak gebracht. Maar je moest daar natuurlijk wel een beetje zuinig mee zijn, want mirre was ook bitter. Teveel mirre in de wijn had funeste gevolgen. Wijn, vermengd met mirre… wáár hoor ik daarover? Bij de kruisiging van Jezus! ‘Ze gaven Hem wijn, met mirre gemengd, maar Hij nam die niet.’ Ja, zo vertelt de mirre die de wijzen geven ook al iets over het kind. Dat dit kind wel een lijdensweg zal gaan, uitlopend op dat verschrikkelijke kruis, uitlopend op die bittere dood. En waar werden doden toen mee gebalsemd, voordat ze begraven werden? Met mirre! En ook dat lees je bij Jezus. Nicodemus brengt een mengsel van mirre en aloë (een andere specerij) en daarmee wordt de overleden Jezus in doeken gewikkeld. Zo wijst dat derde geschenk, de mirre, ook al heen naar zijn dood, zijn begrafenis. Ik heb eens een icoon gezien, waar de wijzen hun geschenken aan Jezus aanbieden. Maar Maria heeft haar hoofd afgewend. Haar kind is gewikkeld in doeken en rode windsels, als een soort mummietje, als een dode, liggend in een tombe. Voorvoelt Maria het lijden, het sterven? De mirre – de bittere mirre, balsemolie voor de doden – lijkt dat verhaal al te vertellen:

Geschenk van een wijze,

het begin is het einde,

mirre, bittere mirre

dichtte Jaap Zijlstra. Ja, zo zal dit kind Koning zijn en Priester. Een koning die knecht wordt. Een lijdende Koning. Een priester die zichzelf geeft, tot in de dood. Om zo ons tot koningskinderen te maken. Om ons het leven te geven, tot in alle eeuwigheid.

Deze geschenken vertellen zo allereerst iets, wat zeg ik: ze vertellen veel over het Kind, over Jezus. Maar ze vertellen ook zeker iets over hen die ze geven. Zeker voor 6 dit kraampakket geldt dat. Dit: hoeveel dit godskind de wijzen waard is. Ze geven Hem hun schatten, ‘hun kostbaarheden’ zegt onze tekst. Ja, uiteindelijk is die gave vooral een óvergave: de aanbidding van deze koning der koningen. En dan kunnen onze schatten wel heel anders zijn, dan kan de weg waarlangs wij Christus vinden, wel heel anders zijn, maar hier gaat het uiteindelijk om. Daar moest ik ook aan denken toen mij dat verhaal van Edzard Schaper te binnen schoot: De Vierde Koning. Het is een verzonnen verhaal. Zeker, maar wel met een hele diepe betekenis.

Het gaat over een Russische koning, die ook de ster ziet die Jezus’ geboorte aankondigt. Hij is geen machtig vorst of thuis in de kunsten van de astrologie. Nee, een kleine Russische koning wordt hij consequent in het verhaal genoemd. En toch, als hij de ster ziet, gaat hij, want hij weet dat dit de Koning moet zijn. En ook hij gaat niet zonder geschenken. Hij kiest de volgende uit: enkele rollen fijn linnen, mooie pelzen, goud en edelstenen, en een kruikje van de heerlijkste honing. Onderweg komt hij de andere drie koningen tegen (ja, hier zijn het koningen, en drie in getal!). Maar al snel raakt hij ze kwijt en zijn geschenken ook. Want elke keer wordt hij geconfronteerd met de nood van de naaste, en hij kan niet anders dan helpen. En zo gebeurt het dat wat hij als huldigingsgeschenk voor de grootste aller koningen had meegenomen, dat daar spoedig niets meer van over is: ‘Het linnen was naar de naakten en zieken gegaan, de pelzen naar mensen die kou leden, het goud en de edelstenen naar de behoeftigen en gevangenen.’ En tot overmaat van ramp wordt hij zelf ook nog galeislaaf. Als hij namelijk ergens in een haven een jongen naar de galeien gesleept ziet worden om zo de schuld van zijn overleden vader in te lossen, vindt hij dat zo verschrikkelijk en is hij daar zo bewogen om, dat hij aanbiedt om met de jongen te ruilen. Maar dat verschrikkelijke slavenbestaan duurt maar liefst dertig jaar en als hij uiteindelijk vrij komt, is hij helemaal vel over been en berooid. Wat moet hij nu? Na verloop van tijd besluit hij toch om de koning der koningen weer te gaan zoeken. De ster ziet hij niet meer, maar de richting, waarnaar hij wees, is hij niet vergeten. En zo komt ook hij uiteindelijk in Jeruzalem. Het is er druk, heel druk en van een omstander hoort hij dat er Iemand geëxecuteerd zal worden. Het is iemand die vele wonderen heeft gedaan, Iemand waarvan de heilige schriften en de profeten zeggen dat hij de zoon van God zelf is, maar die nu gekruisigd zal worden. Als hij verder vraagt en hoort dat deze in de dertig jaar is, beseft hij het opeens: dit is de koning waar die ster precies zo lang geleden naar wees! Dit is degene naar wie 7 hij op zoek was gegaan om hem te huldigen! Hoe onbegrijpelijk het ook voor hem is, dat deze koning blijkbaar nu zo verworpen is, loopt hij toch verder, naar de executieplaats, de kruisheuvel. En dan ziet hij Hem: Zijn Heer, zijn met doornenkroon gekroonde koning, zijn koning, de grootste aller tijden en plaatsen. Schaamte en verdriet vullen zijn hart: ‘Ik heb niets, niets meer van alles wat ik voor U had willen meebrengen. Het goud, de stenen, het linnen, de pelzen en zelfs het kruikje honing, alles is weg en verdaan. Vergeef, Heer!’, bidt hij. Maar is alles weg? Nee, hij beseft dat hij nog iets heeft om weg te geven en dan fluisteren zijn lippen: ‘Maar mijn hart, Heer, mijn hart, neemt U die aan?’

De laatste woorden van dit aangrijpende verhaal. Woorden die we mee mogen fluisteren. Wie we ook zijn, wat wij ook hebben. Bij deze Heer en Heiland is genoeg plek. Plek om te knielen. Plek om te aanbidden. Plek om ons aan Hem over te geven, met hart en ziel, en tegen Hem te zeggen:

O Zoon van God, o zuiver Lam,

Gij koning die ter wereld kwam,

ik kom met lege handen;

Heer over alle landen,

hoezeer ik van U houd,

geen mirre en geen goud,

geen wierook breng ik U,

geen hulde bied ik U –

niets dan twee lege handen.

 

O lam van God, ik kom met schroom,

want aan mijn beide handen,

al vouw ik die veelvuldig vroom,

kleeft bloed en schuld en schande.

O kind van Bethlehem,

ginds wenkt Jeruzalem,

kom, lam van God en ga

met mij naar Golgotha –

Gij zijt mijn offerande!

 

O lam dat aan mijn zonden lijdt,

ik kom – mijn vuile handen

die wast Gij af – uw heil bevrijdt

van alle schuld en schande.

O lam dat voor mij bloedt,

o herder die mij hoedt,

Gij scheldt mijn schulden kwijt –

met uw barmhartigheid

vult Gij mijn lege handen!

Amen